ECLI:NL:OGHACMB:2017:79

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
HLAR 80487/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van het verzoek om verlening van het Nederlanderschap en de noodzaak van bewijs van identiteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die verlening van het Nederlanderschap heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft het verzoek afgewezen, omdat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit. De appellant heeft een fotokopie van zijn paspoort overgelegd, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat dit niet toereikend is, aangezien een paspoort geen brondocument is. De appellant heeft ook een gelegaliseerde geboorteakte en verklaringen van de Dominicaanse autoriteit overgelegd, maar het Gerecht heeft vastgesteld dat een ratificatievonnis van de tardieve geboorteregistratie noodzakelijk is om de identiteit onomstotelijk vast te stellen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert, en dat hij niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het ratificatievonnis te verkrijgen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg is bevestigd. De uitspraak is gedaan op 18 mei 2017.

Uitspraak

HLAR 80487/16
Datum uitspraak: 18 mei 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…], wonend op Bonaire,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire van 8 augustus 2016 in zaak nr. War BES 2015/20, in het geding tussen:
appellant
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij beschikking van 22 juli 2015 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant om verlening van het Nederlanderschap afgewezen.
Bij beschikking van 14 oktober 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2016 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2017, waar appellant, bijgestaan door mr. M. Bijkerk, advocaat, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L. Mol, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Appellant is op 8 juni 1986 in de Dominicaanse Republiek geboren. Zijn geboorte is op [geboortedatum] tardief geregistreerd en die tardieve registratie is bij rechterlijk vonnis van 12 oktober 1988 geratificeerd (hierna: het ratificatievonnis).
Het Gerecht heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voor het verlenen van het Nederlanderschap noodzakelijk is dat appellant onomstotelijke zekerheid verschaft over zijn identiteit, waarvoor in dit geval het overleggen van het ratificatievonnis noodzakelijk is. Daarbij heeft het Gerecht overwogen dat bij een tardieve geboorteregistratie volgens de in de Dominicaanse Republiek geldende regels een verificatieonderzoek moet plaatsvinden om dubbele registratie uit te sluiten. Dit onderzoek moet door een rechter bij vonnis worden bekrachtigd. Dat het verificatieonderzoek daadwerkelijk en deugdelijk heeft plaatsgevonden ligt dus vast in het ratificatievonnis. Verklaringen dat dit vonnis er is, van wie ook afkomstig of waarop ook gesteld, bieden als secundaire bron niet dezelfde mate van zekerheid daarover. De staatssecretaris mocht volgens het Gerecht dan ook van appellant verlangen dat hij het ratificatievonnis zelf, althans een gewaarmerkt afschrift daarvan, zou overleggen, tenzij hij zou hebben aangetoond wegens bewijsnood daartoe niet in staat te zijn. Van bewijsnood is hier echter niet gebleken. In beginsel kan er vanuit worden gaan dat het ratificatievonnis is gearchiveerd en dat daarvan een afschrift kan worden verkregen bij een daartoe bevoegde Dominicaanse autoriteit. Appellant heeft niet aangetoond dat dit in dit geval niet mogelijk is, dan wel dat hij al het mogelijke heeft gedaan om de daarvoor benodigde medewerking van de betrokken Dominicaanse autoriteit te verkrijgen, aldus het Gerecht.
Appellant voert aan dat de gronden in hoger beroep dezelfde zijn als in eerste aanleg zijn aangevoerd.
4.1. In hoger beroep is de aangevallen uitspraak voorwerp van geschil. Het herhalen van de gronden die in beroep zijn aangevoerd, zonder dat daarbij wordt gemotiveerd dat en waarom het Gerecht niet tot het door hem gegeven oordeel heeft kunnen komen, kan niet leiden tot gegrondbevinding van het hoger beroep.
5. Appellant betoogt voorts dat hij reeds met verschillende documenten zijn identiteit heeft aangetoond. Normaliter is een fotokopie van het paspoort daarvoor toereikend. Maar daarboven heeft hij nog een gelegaliseerde geboorteakte, alsmede twee gecertificeerde verklaringen van de bevoegde Dominicaanse autoriteit (de 'Junta Central Electoral') overgelegd, inhoudende dat de ratificatie van de tardieve geboorteaangifte in de registers van de Burgerlijke Stand correct is aangetekend, de geboorteakte op zich volstaat om de identiteit van appellant vast te stellen en dat daarmee zijn identiteit vaststaat. Desalniettemin is de vader van appellant na de aangevallen uitspraak nogmaals naar Santa Domingo afgereisd om er achter te komen waarom hij geen afschrift van het ratificatievonnis kan krijgen. Door de griffier van het gerecht in San Cristóbal is een verklaring afgegeven, inhoudende dat het ratificatievonnis niet is geregistreerd in het register van vonnissen van 1988 en dat er in het archief van het gerecht geen fysiek afschrift aanwezig is. Dit betekent dat thans duidelijk is dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het ratificatievonnis te bemachtigen en hij in bewijsnood verkeert, aldus appellant. Hij zal zoals aangekondigd uiterlijk ter zitting het resultaat van DNA-onderzoek overleggen ten bewijze van het feit dat hij het biologische kind is van dhr. [naam], zoals blijkt uit zijn geboorteakte.
5.1. Het betoog van appellant miskent dat het Gerecht de staatssecretaris terecht is gevolgd in het standpunt dat het voor het verkrijgen van het Nederlanderschap noodzakelijk is dat dat zijn identiteit onomstotelijk vaststaat en het overleggen van een fotokopie van een paspoort daartoe niet toereikend is, reeds omdat een paspoort geen brondocument is, nu de daarin opgenomen persoonsgegevens worden ontleend aan het geboorteregister.
5.2. Voorts heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat het ratificatievonnis ertoe dient om te kunnen beoordelen of het verificatieonderzoek met betrekking tot de tardieve geboorteregistratie daadwerkelijk en deugdelijk heeft plaatsgevonden en appellant na het volgen van de daarvoor in de Dominicaanse Republiek geldende procedure terecht met de op de geboorteakte vermelde persoonsgegevens in het geboorteregister is opgenomen. Met juistheid heeft het Gerecht overwogen dat verklaringen dat dit vonnis er is, van wie ook afkomstig of waarop ook gesteld, als secundaire bron niet dezelfde mate van zekerheid daarover bieden.
5.3. Het betoog van appellant dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich ten tijde van de beschikking 14 oktober 2015 terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert, faalt. Daartoe wordt overwogen dat appellant in hoger beroep niet bestrijdt dat hij zijn beroep op bewijsnood met betrekking tot het ratificatievonnis in de bestuurlijke fase niet met stukken heeft gestaafd. De door appellant in hoger beroep overgelegde in de Spaanse taal gestelde verklaring van de griffier van het gerecht in San Cristóbal vormt, nog daargelaten dat deze verklaring niet is vertaald, een bevestiging van de overweging van het Gerecht dat appellant in de bestuurlijke fase niet al het mogelijke heeft gedaan om met medewerking van de betrokken Dominicaanse autoriteit het ratificatievonnis zelf, althans een gewaarmerkt afschrift daarvan te verkrijgen en de staatssecretaris zich in de beschikking van 14 oktober 2015 terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert.
5.4. Ten slotte miskent appellant dat met een DNA-onderzoek alleen de verwantschap met zijn vader kan worden aangetoond en niet de overige in de geboorteakte opgenomen persoonsgegevens, zoals zijn geboortedatum. Een DNA-onderzoek is derhalve niet toereikend om zijn identiteit onomstotelijk vast te stellen.
5.5. Het betoog van appellant faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Wever, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Wever
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2017
Verzonden: 18 mei 2017
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,
BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Artikel 23
1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
c. adres, postcode en woonplaats;
d. geslacht;
e. nationaliteit of nationaliteiten;
f. tegenwoordige en, voorzoveel nodig, eerdere verblijfsrechtelijke status;
g. duur van huidige toegelaten verblijf in het Koninkrijk en, indien van toepassing, duur van eerder toegelaten verblijf in het Koninkrijk;
h. indien van toepassing, bestaan en duur van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, dan wel ontbinding daarvan, alsmede ten aanzien van de echtgenoot of partner de gegevens bedoeld onder a tot en met e;
i. geslachtsnaam en voornamen, plaats en datum van geboorte en van huwelijk van de ouders van de verzoeker;
j. indien van toepassing, de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
k. indien van toepassing, bestaan, duur en plaats van samenleving met een Nederlander;
l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
2. In zijn verzoek vermeldt de verzoeker de minderjarige kinderen en kindskinderen die hij in zijn naturalisatie wenst te betrekken. Hij verstrekt over hen, voor zoveel mogelijk, de gegevens genoemd in het eerste lid.
3. Betrekt de verzoeker in zijn verzoek mede een kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, dan is vereist dat het kind op de wijze bepaald in artikel 3 verklaart in te stemmen met de naturalisatie.
4. De verzoeker en ieder minderjarig kind dat de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt legt een schriftelijke en ondertekende verklaring over dat de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen. Behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, verklaart hij op dezelfde wijze dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en de overige in het naturalisatieverzoek genoemde personen van 15 jaar of jonger de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en dat geen relevante gegevens zijn verzwegen.
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Paragraaf 3.5.6. Bewijsnood (gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse documenten
Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige (gelegaliseerde/van apostille voorziene) documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen. Indien geen sprake is van bewijsnood, wordt geen vrijstelling verleend.
Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:
– verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;
– op verzoek van verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de verzoeker de nationaliteit bezit betrokken waren; of
– verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.
Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks dat één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.
Voorbeeld
Chiara heeft verklaard dat zij nog familie heeft in het land van herkomst. Deze familieleden zouden kunnen zorgdragen voor een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte die, in het kader van haar verzoek om naturalisatie, haar identiteit aantoont. Chiara stelt echter niet te weten waar deze personen verblijven en doet een beroep op bewijsnood. Chiara heeft hiervan echter geen bewijsstukken overgelegd, bijvoorbeeld een brief aan het Rode Kruis waarin zij verzoekt om hulp bij het zoeken naar haar familieleden en de reactie van het Rode Kruis op deze brief. Derhalve is er geen sprake van bewijsnood en dient Chiara alsnog in het bezit te komen van een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte.