ECLI:NL:OGHACMB:2017:83

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
HLAR 80002/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlening van het Nederlanderschap en bewijsvoering van identiteit

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlening van het Nederlanderschap aan een appellante. De minister van Veiligheid en Justitie had eerder het verzoek van appellante om het Nederlanderschap te verlenen afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit en nationaliteit. Het Hof overweegt dat de verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht is, en dat de minister daarom bevoegd is om te eisen dat de verzoeker zijn identiteit en nationaliteit aantoont door middel van gelegaliseerde en inhoudelijk geverifieerde documenten, zoals een geboorteakte.

De appellante had verschillende geboorteakten overgelegd, maar deze wekten twijfel over de juistheid van de persoonsgegevens. Het Hof oordeelt dat de minister terecht van appellante heeft verlangd dat zij een verklaring geeft voor het bestaan van twee ratificatievonnissen met verschillende data en dat zij een afschrift van het ratificatievonnis van 22 december 1992 overlegt. De appellante had een verklaring van een griffier overgelegd, maar deze was te laat ingediend en werd om die reden buiten beschouwing gelaten. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, dat het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte en geverifieerde identiteitsdocumenten in het proces van naturalisatie en de bevoegdheid van de minister om aanvullende bewijsvoering te eisen in geval van twijfel over de identiteit van de aanvrager. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 80002/16
Datum uitspraak: 8 mei 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…], wonend in Sint Eustatius,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Sint Eustatius van 14 juni 2016 in zaak nr. War 31/2015, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij beschikking van 8 oktober 2014 heeft de minister een verzoek van appellante om verlening van het Nederlanderschap afgewezen.
Bij beschikking van 13 april 2015 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2016 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en de minister hebben nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2017, waar appellante, bijgestaan door mr. D.C. Daal, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.L. Zimmerman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
De minister heeft zich in de beschikking van 13 april 2015 op het standpunt gesteld dat hij op de voet van artikel 31, vijfde lid, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit) en de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 toegespitst op het gebruik in openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de Handleiding) kan verlangen dat appellante de juistheid van de door haar verstrekte gegevens bewijst en dat zij daarin niet is geslaagd. Uit de door appellante overgelegde Dominicaanse geboorteakten van 4 september 2007, 20 mei 2009, 10 mei 2013 en 12 september 2014 blijkt dat de geboorte tardief is aangegeven. Op grond van de in de Dominicaanse Republiek geldende wet- en regelgeving (zoals het Hof die begrijpt uit de beschikking van 13 april 2015 en het Besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 28 november 2003 tot vaststelling van het algemeen ambtsbericht inzake legalisatie en verificatie van documenten afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, Stcrt. 2003, nr. 238, paragraaf 2.3.2) moet bij een tardieve aangifte de ‘Procurador Fiscal’ met documentatie en interviews of andere bewijsmiddelen onder meer de geboortedatum, -plaats en de namen van de ouders van de betrokkene verifiëren. Nadat dit is gebeurd, wordt het dossier naar de rechter gestuurd die een ratificatievonnis kan uitspreken waarbij de inschrijving van de geboorte geautoriseerd wordt. De bewijsmiddelen en het ratificatievonnis moeten worden gearchiveerd. De door appellante overgelegde geboorteakten van 4 september 2007 en 10 mei 2013 vermelden dat de aangifte van geboorte door de rechtbank in La Romana is bekrachtigd bij ratificatievonnis van 22 december 1992. De geboorteakten van 20 mei 2009 en 12 september 2014 vermelden dat de aangifte van geboorte door dezelfde rechtbank is bekrachtigd bij ratificatievonnis van 1 mei 2009. Appellante heeft een afschrift van het ratificatievonnis van 1 mei 2009 overgelegd. Er is geen afschrift van het ratificatievonnis van 22 december 1992 overgelegd. Appellante heeft niet aangetoond dat het ratificatievonnis van 22 december 1992 niet is gearchiveerd en zoekgeraakt en dat in de geboorteakte van 10 mei 2013 bij vergissing het ratificatievonnis van 22 december 1992 is vermeld. Nu twee verschillende ratificatievonnissen worden genoemd kan de identiteit van appellante niet worden vastgesteld, aldus de minister.
Het Gerecht heeft overwogen dat het niet onbegrijpelijk is dat bij de minister twijfel is ontstaan over de juistheid van de in de geboorteakten opgenomen persoonsgegevens. Het betoog van appellante dat de minister haar persoonsgegevens op de voet van artikel 41, eerste lid, van het Besluit had moeten ontlenen aan haar inschrijving in de basisadministratie van Sint Eustatius, nu zij voor deze inschrijving gelegaliseerde en geverifieerde documenten heeft overgelegd is door het Gerecht niet gevolgd. De door appellante in deze procedure veroorzaakte twijfel over haar identiteit biedt de minister voldoende reden om af te wijken van de regel dat verlening van het Nederlanderschap kan plaatsvinden op grond van de in de basisadministratie opgenomen persoonsgegevens.
Appellante voert in het hogerberoepschrift aan dat zij het geschil in volle omvang aan het Hof voorlegt en al hetgeen tot aan het hoger beroep is aangevoerd en overgelegd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Dit leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. In hoger beroep is de aangevallen uitspraak voorwerp van geschil. Het louter herhalen en inlassen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en stukken, zonder dat daarbij wordt aangevoerd dat en waarom het Gerecht ten onrechte tot zijn oordeel is gekomen, kan niet leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
Voorts klaagt appellante dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat de minister voldoende reden heeft om af te wijken van de hoofdregel dat verlening van het Nederlanderschap kan plaatsvinden op grond van de in de basisadministratie opgenomen persoonsgegevens. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Besluit kan de minister de bij het verzoek verstrekte gegevens slechts toetsen aan de gegevens die zijn opgenomen in de basisadministratie. Zij heeft een geldig paspoort en een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd en de daarin opgenomen gegevens komen overeen met de gegevens die in de basisadministratie zijn opgenomen, aldus appellante. Het alsnog verzoeken om het ratificatievonnis van 22 december 1992 is geen wettelijk vereiste. Haar identiteit staat al jaren vast en de minister heeft oneigenlijk gebruik gemaakt van de bevoegdheid om haar identiteit vast te stellen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; onder meer uitspraak van 9 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD6768 en 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9186) volgt dat alleen in geval van conflicterende gegevens of ontbreken van identiteitsvaststellende documenten van de hoofdregel mag worden afgeweken.
5.1. In het voetspoor van de Afdeling (onder meer uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673 en 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2158) overweegt het Hof dat de verlening van het Nederlanderschap, gelet op de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is en dat de minister daarom bevoegd is om te eisen dat de desbetreffende verzoeker op de in artikel 31, vijfde lid, van het Besluit en de Handleiding neergelegde wijze zijn identiteit en nationaliteit aantoont, door het overleggen van een gelegaliseerde en inhoudelijk geverifieerde geboorteakte.
5.2. Dat door appellante verstrekte persoonsgegevens in de basisadministratie van Sint Eustatius zijn opgenomen, laat de bevoegdheid van de minister om bij de verlening van het Nederlanderschap van appellante te verlangen dat zij de juistheid van de bij haar verzoek verstrekte persoonsgegevens bewijst, onverlet. Daarbij komt dat appellante ter zitting van het Hof heeft verklaard dat zij niet weet of bij de inschrijving in de basisadministratie een afschrift van een ratificatievonnis is overgelegd. Derhalve staat niet vast dat appellante bij de inschrijving in de basisadministratie de juistheid van de in de geboorteakten opgenomen persoonsgegevens heeft bewezen. Voorts heeft het Gerecht terecht overwogen dat appellante door verschillende geboorteakten over te leggen waarin twee ratificatievonnissen met verschillende data worden genoemd, in deze procedure zodanige twijfel heeft veroorzaakt over de wijze waarop de persoonsgegevens na de tardieve aangifte van geboorte zijn geverifieerd en geautoriseerd, dat de minister terecht van appellante verlangt dat zij een verklaring geeft voor het bestaan van twee ratificatievonnissen en een afschrift van het ratificatievonnis van 22 december 1992 overlegt ten einde de juistheid van de verstrekte persoonsgegevens te bewijzen.
Het betoog faalt.
6. De door appellante bij brief van 22 maart 2017 overgelegde verklaring van een griffier van de civiele en handelskamer van de rechtbank in La Romana, inhoudende dat het ratificatievonnis van 22 december 1992 teniet is gegaan en niet meer bestaat, is minder dan zeven dagen voor de zitting ingediend. Aldus heeft appellante de termijn genoemd in artikel 27, vierde lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak niet in acht genomen. Voorts heeft appellante het betoog dat zij in bewijsnood verkeert met deze verklaring dusdanig laat in hoger beroep naar voren gebracht en toegelicht, dat hierin een beletsel is gelegen voor het geven van een toereikende reactie daarop door de minister. Derhalve wordt deze verklaring wegens strijd met de goede procesorde in deze procedure buiten beschouwing gelaten.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2017
Verzonden: 8 mei 2017
BIJLAGE

Landsverordening administratieve rechtspraak

Artikel 27
4. Partijen kunnen tot zeven dagen voor de zitting, bedoeld in artikel 33, nadere stukken indienen. Op deze bevoegdheid wordt gewezen in de oproeping voor de zitting.

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Artikel 23
1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
c. (…);
d. geslacht;
e. nationaliteit of nationaliteiten;
(…).
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
Artikel 41
1. Nadat hij het verzoek tot naturalisatie in behandeling genomen heeft, toetst Onze Minister de door de verzoeker verstrekte gegevens aan de gegevens die in de basisadministratie zijn opgenomen.

Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 toegespitst

op het gebruik in openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Paragraaf 3.5. Over te leggen documenten
Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. Onze Minister (lees: IND-BES) kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, van het Besluit).
Nationaliteit- en identiteit-vaststellende documenten
Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en -identiteitvaststellende documenten (zie onder meer artikel 31van het Besluit en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 hierna). De vreemdeling kan, indien hij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de naturalisatieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waarmee een geldig nationaal paspoort en een (indien nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.
Paragraaf 3.5.1. Buitenlands reisdocument
De verzoeker moet in beginsel een geldig reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Als de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort of een vreemdelingenpaspoort overleggen.
Paragraaf 3.5.3. Buitenlandse akte(n) (van de burgerlijke stand)
De verzoeker dient in beginsel een geboorteakte van hemzelf over te leggen.
Paragraaf 3.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten
Indien reeds in het verleden gelegaliseerde (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de basisadministratie persoonsgegevens of in een akte van de burgerlijke stand, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel of indien na de verwerking van de gegevens de vereisten van legalisatie en verificatie zijn verscherpt, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.

Besluit van de minister van Buitenlandse Zaken tot vaststelling van het

algemeen ambtsbericht inzake legalisatie en verificatie van documenten afkomstig uit de Dominicaanse Republiek

2.3.2 Tardieve geboorteaangifte
Een geboorte die wordt aangegeven na verloop van de wettelijke termijn als omschreven in 2.1 kan ook worden ingeschreven in het register van
de Burgerlijke stand van een andere plaats dan de plaats waar de geboorte
heeft plaatsgevonden (art. 40, verder uitgewerkt in Resolutie 5/88 van de
JCE). In dergelijke gevallen dient evenwel aan een groot aantal voorwaarden
voldaan te worden.
Er bestaan twee procedures:
a. Tardieve aangifte van geboorte van een persoon van 13 jaar of jonger (art. 40/659 jo. Resolutie 5/88)
De procedure is als volgt. Een ‘Procurador Fiscal’ (een in Nederland niet bestaande functionaris, te vergelijken met een openbaar aanklager in
Nederlandse strafrechtelijke procedures) dient het ziekenhuis van de plaats
waarin de aan te geven persoon is geboren te controleren alsmede – ter
voorkoming van dubbele registraties – het register van de Burgerlijke stand van de plaats waarvan wordt aangenomen dat betrokkene daar geboren is. Hij dient eveneens (middels documentatie en interviews of andere bewijsmiddelen) de geboortedatum, -plaats en de namen van de ouders van de betrokkene te verifiëren. Nadat dit is gebeurd, wordt het dossier naar de rechter gestuurd die een ratificatievonnis kan uitspreken waarbij de inschrijving van de geboorte
geautoriseerd wordt. Bewijsmiddelen (art. 40/659) en ratificatievonnis (art. 41/659) moeten worden gearchiveerd.
b. Tardieve aangifte van een persoon
ouder dan 13 jaar
Dezelfde procedure als onder a geldt, met als aanvulling dat aan de declarant van de geboorte een aantal extra-vereisten wordt gesteld. De volgende
bescheiden dienen allen te worden overgelegd:
• een ziekenhuiscertificaat waarin de geboortedatum en plaats is opgenomen
alsmede het geslacht van betrokkene en de naam van de moeder;
• een doopakte van betrokkene;
• een Identiteitskaart (cédula) van betrokkene (vooropgesteld dat betrokkene gerechtigd is een cédula aan te vragen. Vanaf 16 jaar kan een cédula worden aangevraagd);
• schoolcertificaten van betrokkene;
• een verklaring van de Burgerlijke stand van de werkelijke geboorteplaats
die stelt dat de geboorte van betrokkene daar niet is aangegeven;
• een verklaring van minimaal drie personen die ten minste 50 jaar oud zijn die de gegevens van de geboorteaangifte bevestigen.
wordt uitgevoerd.