BIJLAGE
Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994
1. De Bank trekt de vergunning in, indien:
a. de vergunninghouder de intrekking daarvan verzoekt. Binnen 60 dagen na
ontvangst van een zodanig verzoek wordt daarop door de Bank beslist;
b. blijkt dat de vergunninghouder niet heeft voldaan aan een voorwaarde als
bedoeld in artikel 4, eerste lid;
c. de vergunninghouder niet binnen een door de Bank vast te stellen termijn met
haar bedrijf daadwerkelijk een aanvang heeft gemaakt;
d. de vergunninghouder kennelijk haar bedrijf niet meer uitoefent;
e. de vergunninghouder opgehouden heeft kredietinstelling te zijn;
f. de vergunninghouder van de vergunning misbruik of oneigenlijk
g. de structuur van de groep waarvan de kredietinstelling deel uitmaakt zodanig
wordt gewijzigd dat de Bank of de instantie van het land van herkomst die met
het toezicht op kredietinstellingen is belast, onvoldoende adequaat en effectief
toezicht, onderscheidenlijk geconsolideerd toezicht kan uitoefenen op de
kredietinstelling; of
h. de kredietinstelling of één van de beleidsbepalende of medebeleidsbepalende
personen van de betreffende kredietinstelling niet of niet meer voldoen aan de
bij of krachtens deze landsverordening opgelegde verplichtingen.
2. De Bank kan de vergunning intrekken, indien:
a. de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de vergunning
zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op het verzoek een andere beslissing
zou zijn genomen als bij de beoordeling van het verzoek de juiste
omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo
zij vóór het tijdstip waarop de vergunning werd verleend zich hadden
voorgedaan, of bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd;
c. de kredietinstelling aan een waarschuwing of aanwijzing als bedoeld in artikel
10, binnen een door de Bank te bepalen termijn geen gevolg heeft gegeven;
d. de kredietinstelling niet voldoet aan de voorschriften gegeven krachtens de
e. de kredietinstelling niet beschikt over een verklaring omtrent de getrouwheid
dan wel die verklaring een andere inhoud heeft dan dat de jaarrekening van de
instelling een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het
vermogen van de kredietinstelling en van het resultaat over het desbetreffende
boekjaar.
3. Het besluit tot intrekking van de vergunning of de weigering tot intrekking van de vergunning is met redenen omkleed en wordt door de Bank bij
deurwaardersexploot aan de betrokken kredietinstelling betekend.
4. Het besluit tot intrekking van de vergunning en, indien de Bank zulks noodzakelijk acht in het belang van de ontwikkeling en instandhouding van een gezond banken kredietwezen, ook de redenen voor de intrekking, worden zo spoedig mogelijk nadat dit besluit onherroepelijk is geworden, digitaal bekend gemaakt op de website van de Bank. De Bank kan, indien zij dit in het belang van de crediteuren van de kredietinstelling nodig acht, het besluit, alsmede de redenen voor de intrekking, bedoeld in de eerste volzin, eveneens op andere door haar te bepalen wijze bekendmaken. De kosten van de laatstbedoelde bekendmaking komen ten laste van de betrokken kredietinstelling.
5. De Bank kan de in het vierde lid bedoelde publicatie tot een nader door haar te
bepalen tijdstip aanhouden, indien de bekendmaking ernstige schade aan de
belangen van de crediteuren zou kunnen toebrengen.
6. De Bank zegt de kredietinstelling waarvan een vergunning is ingetrokken en die tegen het besluit tot intrekking bezwaar of beroep heeft aangetekend, per
aangetekende brief aan dat vanaf het tijdstip van intrekking van de vergunning alle of bepaalde organen van de kredietinstelling hun bevoegdheden slechts mogen uitoefenen na goedkeuring door één of meer door de Bank aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen, welke aanzegging terstond van kracht wordt. Met betrekking tot deze aanzegging is het bepaalde in artikel 22, vierde lid, onderdelen a, b, d en e, van overeenkomstige toepassing. Het is de kredietinstelling verboden in strijd met de aanzegging van de Bank te handelen.
7. De kredietinstelling waarvan de vergunning is ingetrokken en het besluit tot
intrekking onherroepelijk is geworden, is verplicht haar werkzaamheden als
kredietinstelling af te wikkelen conform de door de Bank vast te stellen
voorwaarden, procedure en termijn. De Bank kan daarbij de uitoefening van de
bevoegdheid van de kredietinstelling om over haar waarden te beschikken
beperken of haar verbieden om - anders dan met schriftelijke machtiging van de
Bank - over deze waarden te beschikken.
8. De kredietinstelling die bezwaar of beroep heeft aangetekend tegen de weigering van de Bank haar vergunning in te trekken zet, hangende de behandeling van het bezwaar of beroep, haar bedrijf voort met inachtneming van de bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde algemeen verbindende voorschriften alsmede de voorschriften verbonden aan en de beperkingen gesteld bij de vergunning.
1. De Bank kan onverminderd het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aan een kredietinstelling, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verleend een schriftelijke waarschuwing of aanwijzing geven, indien;
a. de kredietinstelling naderhand niet meer voldoet aan het bepaalde in artikel 4, eerste lid,
b. de kredietinstelling zich niet houdt aan de ingevolge artikel 2, tweede lid, aan de vergunning gestelde beperkingen of verbonden voorschriften, of
c. de kredietinstelling niet voldoet aan de verplichtingen opgelegd bij of krachtens de artikelen 12 tot en met 16.
2. Een waarschuwing of aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, is met redenen omkleed en wordt door de Bank per aangetekende brief aan de betrokken kredietinstelling medegedeeld en is van kracht zodra zij door de betrokken kredietinstelling is ontvangen.
3. De betrokken kredietinstelling is gehouden binnen een periode van 30 dagen na ontvangst van de aangetekende brief, bedoeld in het tweede lid, aan de waarschuwing of respectievelijk aanwijzing gevolg te geven op een voor de Bank aanvaardbare wijze.
4. De Bank kan de in het derde lid genoemde termijn van 30 dagen verlengen met ten hoogste 60 dagen.
1. Er is een register van kredietinstellingen, waarvan de inrichting in twee afdelingen als volgt is vastgesteld:
Afdeling I - Kredietinstellingen
Afdeling II - Internationale kredietinstellingen.
de Bank kan de afdelingen onderverdelen in onderafdelingen voor door de Bank te onderscheiden categorieën kredietinstellingen en internationale kredietinstellingen. Het register bevat voorts één of meerdere bijlagen waarin natuurlijke personen en kredietinstellingen met een ontheffing als bedoeld in artikel 45, worden ingeschreven.
1. Het is een ieder verboden zich direct of indirect tot het publiek te wenden ter zake van het aantrekken van opvorderbare gelden of het verlenen van kredieten door anderen dan de kredietinstellingen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 11, eerste lid.
4. De Bank kan van het verbod, bedoeld in het eerste en tweede lid, al dan niet op verzoek ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden.
6. Degenen met een ontheffing als bedoeld in het vierde lid, respectievelijk een
vrijstelling als bedoeld in het vijfde lid, worden door de Bank in de bijlagen
behorende bij het register, bedoeld in artikel 11, opgenomen.