ECLI:NL:OGHACMB:2019:115

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
BON2018H00001
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vastgoedbelasting en de kwalificatie van onroerende zaken als zelfstandige woningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, waarin de onroerende zaken van belanghebbende niet als zelfstandige woningen zijn aangemerkt in de zin van artikel 4.10, lid 1 van de Belastingwet BES (BBES). De uitspraak van het Gerecht vond plaats op 9 november 2017, en belanghebbende heeft hiertegen op 8 januari 2018 hoger beroep ingesteld. De onroerende zaken, gelegen aan een adres in Bonaire, worden hoofdzakelijk verhuurd aan toeristen via een vakantieresort, en belanghebbende heeft slechts een beperkt aantal weken per jaar toegang tot deze onroerende zaken. Het Hof oordeelt dat de onroerende zaken geen zelfstandige woningen zijn, omdat er geen keuken of vaste keukenvoorzieningen aanwezig zijn. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van belanghebbende wordt verworpen, omdat hij niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat andere accommodaties wel als zelfstandige woningen zijn aangemerkt. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak
BON2018H00001
Datum uitspraak: 14 februari 2019
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ Belanghebbende ],
wonend te [ Nederland ] (Nederland),
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire (het Gerecht) van 9 november 2017 in zaak BBZ nr. BON201500021 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Bonaire,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 23 januari 2015 een aanslag vastgoedbelasting over het jaar 2014 opgelegd (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft op 25 februari 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3.
Gedagtekend 28 juli 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.4.
Belanghebbende is op 26 november 2015 tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroep heeft belanghebbende een bedrag van US $ 30 aan griffierecht voldaan.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, er is gerepliceerd en gedupliceerd.
1.5.
Het Gerecht heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 8 januari 2018 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Dit hoger beroep is nader gemotiveerd op 15 februari 2018 (e-mailbericht van belanghebbende).
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van US $ 60.
De Inspecteur heeft op 28 september 2018 een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 22 oktober 2018 te Kralendijk (Bonaire). Belanghebbende is aldaar, met bericht, niet verschenen.
Namens de Inspecteur zijn [ A ] en [ B ] verschenen.
1.8.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
2.1.
Belanghebbende is sinds juli 1995 eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan de [ adres ] (hierna: de onroerende zaken). De onroerende zaken hebben een eigen kadastraal nummer [ 00], [00] en [00].
2.2.
De onroerende zaken betreffen ‘Grand Suites’ of ‘Premium Suites’ die onderdeel uitmaken van [ Q ] N.V. (hierna: [ Q ]). [ Q ] is een vakantieresort dat verblijfsaccommodaties, waaronder de onroerende zaken, verhuurt aan toeristen. Belanghebbende verblijft een klein aantal weken per jaar zelf in de onroerende zaken. Voor het overige worden de onroerende zaken via [ Q ] verhuurd aan derden. Hiervoor heeft belanghebbende (verplicht) een Beheer- en managementovereenkomst afgesloten met [ Q ].
2.3.
Met dagtekening 23 januari 2015 zijn aan belanghebbende aanslagen vastgoedbelasting 2014 opgelegd naar een waarde van $ 210.000 (3 x $ 70.000) en een te betalen bedrag van $ 1.449. Het betreft drie verschillende onroerende zaken, waarvoor er drie waardebeschikkingen zijn. De aanslagen zijn op één aanslagbiljet opgenomen.
2.4.
Op 20 oktober 2017 heeft een descente door de rechter van het Gerecht bij, kortgezegd, voornoemde drie onroerende zaken (suites van [ Q ]) plaatsgevonden. Van de descente is een proces-verbaal opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“(...)
[ Q ] Bonaire voert bij monde van haar vertegenwoordigers het woord en verklaart - op de vragen van de rechter - zakelijk weergegeven als volgt:
- In de grandsuites [01], [02] en [06] is geen keuken aanwezig. Er zijn ook geen keukenvoorzieningen, zoals een aanrecht, kookplaat, afzuigkap en borden en bestek aanwezig omdat het niet de bedoeling is dat gasten van [Q] zelf koken;
- Wel zijn aanwezig: een tafel met stoelen, een bank, kasten, bedden en een badkamer met daarbij een grote wastafel;
- Belanghebbende heeft een "locker" maar de locker bevindt zich op een andere plek en niet in de kamer;
- De water- en elektra voorzieningen worden niet afzonderlijk afgerekend. De kosten worden verdeeld over een pool van vier kamers die samen een blok vormen. Afrekening van de voorzieningen geschiedt niet naar werkelijk gebruik maar op basis van aankoopprijzen;
- De onroerende zaken van belanghebbende hebben wel een eigen nummer en een kadastraal nummer, maar beschikken niet over een eigen adres noch over een eigen meteraansluiting. De post komt aan bij het hotel en daar wordt deze verdeeld;
- [ Q ] is een all- inclusive hotel. De kamers zijn geen appartementen maar hotelkamers. De kamers zijn van buiten bereikbaar en ze vormen blokken van vier kamers die aan elkaar zijn verbonden;
- In het jaar 1994 werden de kamers appartementen genoemd. De hotel villa's liggen elders en zijn niet meer in gebruik;
- Grandsuite [02] is gelijk aan grandsuite [01]. De suite heeft dezelfde bedden en kasten. Er zitten alleen maar stopcontacten en een aardlekschakelaar in de kamers;
- Grand suite 3116 is iets groter dan de andere suites maar is verder hetzelfde. Er zit ook geen keuken in;
- In 2014 zijn de kamers opgeknapt. Daarbij is de indeling hetzelfde gebleven. De spullen in de kamers zijn ongewijzigd gebleven;
- Belanghebbende heeft 28 dagen, dus vier weken het recht om bij het [Q] te verblijven. Met de eigenaar zijn geen nieuwe contracten afgesloten. Nog steeds gelden de overeenkomsten uit 1994;
- De technische ruimte ligt naast grandsuite [05].
Nadat alle vragen beantwoord zijn en de bezichtiging van de drie onroerende zaken is voltooid, sluit de rechter de descente. (...)”
2.5.
Ter zitting bij het Hof heeft [ B ] verklaard dat tijdens de descente alle drie de onroerende zaken zijn bezichtigd en dat zij bij die bezichtiging aanwezig was.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de drie onroerende zaken aan te merken zijn als drie afzonderlijke, zelfstandige, woningen in de zin van artikel 4.10, eerste lid, van de Belastingwet BES (BBES) en daardoor recht bestaat op een vrijstelling van $ 70.000 per woning.
Belanghebbende beantwoordt genoemde vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“Inhoudelijk
4.2
In artikel 4.10, lid 1 BBES is een vrijstelling aan de voet opgenomen van USD 70.000 ingeval de onroerende zaak een zelfstandige woning betreft, hetgeen inhoudt dat in dat geval over de eerste USD 70.000 geen vastgoedbelasting geheven wordt. Ingevolge dezelfde bepaling kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld om te bepalen of sprake is van een zelfstandige woning. Van die bevoegdheid heeft de Minister (nog) geen gebruik gemaakt.
4.3
In de parlementaire geschiedenis bij de wijziging van artikel 4.10, lid 1 BBES is over het begrip “zelfstandige woningen” opgemerkt:
“Na de wijziging zal de vrijstelling aan de voet van toepassing zijn voor alle via de vastgoedbelasting te belasten (zelfstandige) woningen ( ... ). Niet-zelfstandige (delen van) woningen die worden verhuurd, bijvoorbeeld appartementen in de tuin die niet beschikken over een eigen adres en/ of een eigen aansluiting - met afzonderlijke meter - op nutsvoorzieningen worden niet elk als zelfstandige woning aangemerkt ( ... ).” Zie Belastingplan 2014, 33 752, Vierde Nota van Wijziging, nr.22, 8 november 2013.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht vormen de onroerende zaken geen zelfstandige woningen in de zin van artikel 4.10, lid 1 BBES. In de onroerende zaken is geen keuken en zijn geen vaste keukenvoorzieningen aanwezig. De vertegenwoordigers van [ Q] hebben dit verklaard en het Gerecht heeft dit tijdens de descente waargenomen. Het door belanghebbende genoemde aanrechtblad is in werkelijkheid een zich in de buurt van de doucheruimte bevindende ruime wastafel. De omstandigheid dat belanghebbende mogelijk in niet-zichtbare ruimtes borden etc. heeft opgeslagen en dat hij bij zijn aanwezigheid een kookplaat gebruikt maakt het voorgaande niet anders. [ Q ] wil ook niet dat er keukenvoorzieningen zijn of aangebracht worden. De onroerende zaken vormen immers onderdeel van het all­inclusive resort waarbij alle eten en drinken in de prijs begrepen zit en waarbij men het van belang vindt dat alle onroerende zaken op dezelfde wijze ingericht zijn. De vertegenwoordigers van [ Q ] hebben tevens onbetwist verklaard dat er geen aparte meteraansluitingen zijn op basis waarvan de kosten van elektra en water naar het werkelijke verbruik worden afgerekend. Belanghebbende ontvangt geen individuele afrekeningen van het water- en elektrabedrijf. De kosten worden door het [ Q ] verdeeld over de verschillende onroerende zaken naar rato van de aanschafkosten. Dat dat gebeurt vanwege efficiencyredenen zoals belanghebbende heeft verdedigd, doet niet ter zake. Volgens de vertegenwoordigers van [ Q ] beschikken de onroerende zaken ook niet over een eigen adres: de post komt aan bij het hotel en daar wordt deze verder verdeeld. Belanghebbende heeft daartegenin gebracht dat de onroerende zaken het adres van het resort hebben en daarnaast een eigen nummer en bovendien een eigen kadastraal nummer. Naar het oordeel van het Gerecht houdt dit niet in dat sprake is van een eigen, bij het eiland ingeschreven, adres. Het Gerecht heeft verder geconstateerd dat de onroerende zaken onderdeel vormen van blokken van meerdere onroerende zaken die vast met elkaar zijn verbonden en dus geen “losse” appartementen vormen.
4.5
Naar het oordeel van het Gerecht zullen de onroerende zaken ook in het normale spraakgebruik aangemerkt worden als (onzelfstandige) hotelkamers en niet als (zelfstandige) woningen. Het Gerecht baseert zich daarbij op de eigen waarneming. Naar het oordeel van het Gerecht verschillen de onroerende zaken, gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm, in niets van (onzelfstandige) hotelkamers. Het Gerecht voegt daar aan toe dat tijdens de descente de vertegenwoordigers van [ Q ] ook steeds gesproken hebben over “hotelkamers”, terwijl die term (of een soortgelijke) door het Gerecht niet is gebruikt. Het Gerecht heeft steeds gesproken over het neutrale begrip “ruimte” of onroerende zaak”.
4.6
Gelet op alle feiten en omstandigheden die hierboven zijn opgesomd is het Gerecht van oordeel dat de onroerende zaken geen zelfstandige woningen vormen. Dat belanghebbende in de periodes dat hij erin verblijft zelf kookt en wast en dat hij daarvoor in niet-zichtbare ruimtes borden etc. heeft opgeslagen maakt dat niet anders. Belanghebbende heeft aldus geen recht op de belastingvrije voet van USD 70.000 van artikel 4.10, eerste lid BBES. Het gelijk is aan de Inspecteur.
4.7
Belanghebbende heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Het Gerecht verwerpt dat beroep. Belanghebbende heeft slechts gesteld dat er in Bonaire zeer veel woningen zijn die in aanmerking komen voor de vrijstelling van de vastgoedbelasting terwijl ze minder voorzieningen hebben dan zijn onroerende zaken. Deze stelling, zonder nader onderbouwing, is te algemeen van aard en te weinig onderbouwd om daarmee schending van het gelijkheidsbeginsel aan te kunnen nemen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.”

5.Gronden

5.1.
Artikel 4.10, eerste lid, van de BBES bepaalt, voor zover hier van belang:
1. De voordelen uit een onroerende zaak worden gesteld op 4% van de waarde van de onroerende zaak, met dien verstande dat ingeval de onroerende zaak een zelfstandige woning betreft, niet zijnde een woning als bedoeld in artikel 4.4, onderdeel a, de voordelen worden gesteld op 4% van de waarde, voor zover deze waarde meer bedraagt dan USD 70.000.
5.2.
De parlementaire geschiedenis bevat weinig informatie over ‘wat’ moet worden verstaan onder een ‘zelfstandige woning’ (zie onderdeel 4.3 van de uitspraak van het Gerecht). In de parlementaire geschiedenis is enkel aangegeven wanneer
nietsprake is van een zelfstandige woning. In dat verband worden genoemd ‘appartementen in de tuin die niet beschikken over een eigen adres en/of een eigen aansluiting – met afzonderlijke meter – op nutsvoorzieningen’.
5.3.
Om te kunnen spreken van een zelfstandige woning dient naar het oordeel van het Hof ten minste in de woning aanwezig te zijn sanitaire voorzieningen, zoals een toilet, wasgelegenheid (bad en/of douche) en kookgelegenheid (keuken en vaste keukenvoorzieningen).
5.4.
Het Gerecht heeft de drie afzonderlijke onroerende zaken bezichtigd en van deze descente verslag gedaan in een proces-verbaal. Het Gerecht heeft vastgesteld dat in alle drie de onroerende zaken een keuken met vaste keukenvoorzieningen ontbrak.
5.5
In zijn hoger beroepschrift verdedigt belanghebbende dat in de onroerende zaken wel een keuken en (vaste) keukenvoorzieningen aanwezig zijn. Hij schrijft onder andere:
‘In mijn appartementen zijn alle benodigde keukenvoorzieningen aanwezig in keuken zoals stromend warm en koud water, wasbak, aanrechtblad, ventilatie, geaard stopcontact. In de zichtbare, maar niet voor hotelgasten aanwezig bergruimte zijn de verdere kookbenodigdheden aanwezig zoals kookplaat, pannen, servies, bestek. Standaard zijn voor de hotelgasten servies en waterkoker aanwezig e.d. En koelkast aanwezig en eettafel met 4 stoelen om zelf een eenvoudige maaltijd te kunnen bereiden.’
Belanghebbende uit in zijn hoger beroepschrift kritiek op de descente, waarbij hij niet aanwezig was. Hij stoort zich eraan dat in het proces-verbaal de vragen van de rechter niet zijn vermeld, de waarneming van de rechter niet is vermeld, de vertegenwoordigers van [ Q ] kort in dienst zijn en onvoldoende kennis van zaken hebben en bevoordeeld zijn (want zij hebben er geen belang bij dat de gasten zelf de maaltijden bereiden). De uitspraken in het PV zijn onjuist, vooringenomen, tendentieus, onrechtmatig, oneerlijk, suggestief, niet professioneel. Er is sprake van een schijnproces, aldus belanghebbende.
Belanghebbende meent dat er sprake is van appartementen, en niet van hotelkamers.
5.6.
Op verzoek van het Hof heeft de Griffie belanghebbende op 10 september 2018 het volgende e-mailbericht gestuurd:
‘Namens het Hof vraag ik u het Hof te berichten of u in bovenvermelde zaak ter zitting van 22 oktober 2018 zal verschijnen.
Door het Gerecht heeft reeds een descente plaatsgevonden bij [ Q ] BV. Met de bevindingen van het Gerecht bent u het oneens. Het Hof is daarom bereid om nogmaals een descente plaats te laten vinden. Een descente heeft echter alleen zin als u ook aanwezig bent. Bij de vorige descente was dat niet het geval. Het Hof verneemt daarom binnen een week van u of u aanwezig zal zijn bij de zitting, zodat de descente plaats kan vinden.’
Belanghebbende heeft op 11 september 2018 op het hiervoor vermelde bericht onder andere het volgende geantwoord:
‘Het Hof is bereid om zelf te beoordelen of mijn appartement voldoet aan de criteria voor een eigen woning.
Deze criteria zijn niet heel expliciet omschreven en ook niet welke criteria essentieel zijn. Het zal ook niet zo zijn dat alle keukenbenodigdheden continue zichtbaar moeten zijn. Zelfs als iemand in zijn eigen woning een bij de belastingdienst geregistreerde keuken vervangt, wordt de eigen woning niet opeens aangemerkt als kamer.
In dit opzicht is een descente door het Hof niet persé noodzakelijk en ook niet dat ik daarbij aanwezig ben.’
5.7.
Gegeven het feit dat belanghebbende niet aanwezig zou zijn bij de bezichtiging van de onroerende zaken en omdat belanghebbende de descente zelf ook niet per se noodzakelijk achtte, heeft het Hof ervan afgezien om zelf de onroerende zaken te bezichtigen.
5.8.
Evenals het Gerecht is het Hof van oordeel dat de onroerende zaken niet zijn aan te merken als een zelfstandige woning in de zin van artikel 4.10, eerste lid, van de BBES, omdat een keuken en vaste keukenvoorzieningen ontbreken. Het Hof baseert zijn oordeel mede op het proces-verbaal van de descente door het Gerecht. Het Hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de waarnemingen van het Gerecht en de vastleggingen daarvan in het proces‑verbaal van de descente.
5.9.
Dat de onroerende zaken destijds in 1994 zijn verkocht als appartementen en verkocht zijn met een compleet ingerichte keuken, zoals belanghebbende stelt, maakt het vorenstaande niet anders. Ter zake van het jaar waarop de aanslag in geschil is (2014), dient te worden beoordeeld of sprake is van een zelfstandige woning en daarvan is naar het oordeel van het Hof geen sprake.
5.10.
Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat een kookplaat, pannen, servies en bestek aanwezig zijn in de zichtbare, maar voor hotelgasten afgesloten privé opslagruimte aan het hoofdeinde van de twee tweepersoonsbedden, en dat hij gedurende de periode dat hijzelf in (een van) de onroerende zaken verblijft toegang heeft tot de keukenvoorzieningen.
Ook de (exclusieve) beschikbaarheid tot de genoemde keukenvoorzieningen door belanghebbende maakt het oordeel van het Hof dat geen sprake is van zelfstandige woningen, niet anders. Zo al van belang is dat belanghebbende toegang heeft tot de genoemde keukenvoorzieningen, feit is dat de onroerende zaken belanghebbende het overgrote deel van het jaar niet ter beschikking staat. Belanghebbende heeft in zijn hoger beroepschrift aangegeven dat hij het recht heeft om 12 weken per jaar in het [ Q ] te verblijven. De onroerende zaken worden derhalve hoofdzakelijk, wellicht nagenoeg het gehele jaar, ter beschikking gesteld aan gasten, anderen dan belanghebbende, die geen toegang hebben tot de door belanghebbende genoemde keukenvoorzieningen.
5.11.
Belanghebbende heeft ook nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende verwijst in dit verband naar accommodaties ([BA] Apartsments, [BO] Apartments, [W] Apartments, [PB]) die volgens belanghebbende wel zijn aangemerkt als zelfstandige woningen.
De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat de door belanghebbende genoemde accommodaties vergelijkbaar zijn, omdat de door belanghebbende genoemde appartementen wel beschikken over de kenmerken die nodig zijn om als zelfstandige woning te worden aangemerkt.
5.12.
Nu belanghebbende een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, en de Inspecteur die gelijkheid betwist, is het aan belanghebbende de vergelijkbaarheid aannemelijk te maken. Met het enkel noemen van een aantal andere accommodaties, zonder nadere toelichting of onderbouwing, acht het Hof belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
De slotsom
5.13.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.
Griffierecht en proceskosten
5.14.
Gelet op het voorgaande acht het Hof geen termen aanwezig voor het vergoeden van het griffierecht aan belanghebbende dan wel voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het (hoger) beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc., als griffier. De beslissing is op 14 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.