ECLI:NL:OGHACMB:2019:104

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
500.00179-17 H- 159/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen gewapende woningoverval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, die alhier gedetineerd is, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaren voor zijn rol in een gewapende woningoverval op 3 april 2017, waarbij een 69-jarige man om het leven kwam. De procureur-generaal vorderde een zwaardere straf van 16 jaren, en het Hof heeft deze vordering gehonoreerd. Het Hof oordeelde dat de verdachte, samen met twee anderen, de woning binnendrong met het oogmerk van diefstal, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in de overval, wat leidde tot de fatale afloop. Het Hof heeft de betrokkenheid van de verdachte als medepleger vastgesteld, ondanks zijn verweer dat hij niet opzet had op het geweld. De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het Hof legde een gevangenisstraf van 16 jaren op, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook in hoger beroep hun vorderingen hebben herhaald. Het Hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Zaaknummer: H-159/2018
Parketnummer: 500.00179-17
Uitspraak: 18 april 2019 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: het Gerecht) van 2 augustus 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] [geboortejaar] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans alhier gedetineerd.
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Gerecht beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. V.S. la Fleur, naar voren is gebracht. Voorts heeft het Hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in het kader van haar vordering tot schadevergoeding naar voren heeft gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts:
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van NAf 20.000,- en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van NAf 32.025,24 en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en ten aanzien van het overige een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft zij verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het Hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na toegestane wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2017, althans in of omstreeks de maand april 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en/of [slachtoffer 4] gepleegd door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zichzelf en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [slachtoffer 1] en/of C.R.M. Leito-Magdalena, heeft gedwongen tot afgifte van een of meerdere sieraden, in elk geval (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan anderen of een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het alleen en/of met zijn mededaders :
 gewapend en/of gemaskerd, en/of onverhoeds de woning van [slachtoffer 1] binnen te dringen en/of
 bij [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] sieraden van hun lijf wegrukken;
 richten van één of meer vuurwapen op [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en/of [slachtoffer 4] en/of
 [slachtoffer 4] aanmanen om op de grond te gaan liggen;
 houdende een vuurwapen in zijn/hun handen met [slachtoffer 1] te worstelen (waarbij dat vuurwapen is afgegaan) en/of één of meerdere schoten op [slachtoffer 1] af te vuren
tengevolge van welk bovenomschreven feit [slachtoffer 1] is overleden.
(artikelen 2:288, 2:289, 2:290, 2:291 lid 1/2/3 jo 2:294 lid 1/3 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
dat hij op of omstreeks 3 april 2017, althans in of omstreeks de periode van april 2017 te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) en/of munitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad;
(artikel 3 jo 11 van de Vuurwapenverordening 1930).
Bewezenverklaring
Het Hof acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op
of omstreeks3 april 2017
, althans in of omstreeks de maand april 2017te Curaçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen
een ofmeerdere sieraden,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [benadeelde partij 1]
in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en/of [slachtoffer 4] gepleegd door hem, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk
erte maken
en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s), hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zichzelf en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1], heeft gedwongen tot afgifte van een of meerdere sieraden, in elk geval (een) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan anderen of een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
alleen en/ofmet zijn mededaders :
 gewapend en
/ofgemaskerd en
/ofonverhoeds de woning van [slachtoffer 1] binnen
tedringen en
/of
 bij [slachtoffer 1] en
/of[benadeelde partij 1] sieraden van hun lijf wegrukken;
 richten van een
of meervuurwapen op [slachtoffer 1] en
/of
[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] en
/of
 [slachtoffer 4] aanmanen om op de grond te gaan liggen;

houdendemeteen vuurwapen in
zijn/hun handen met [slachtoffer 1]
teworstelen
(waarbij dat vuurwapen is afgegaan)en
/of één of meerdereeenschot
enop [slachtoffer 1] af
tevuren
tengevolge van welk bovenomschreven feit [slachtoffer 1] is overleden.
Feit 2
dat hij op
of omstreeks3 april 2017,
althans in of omstreeks de periode van april 2017te Curaçao, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, een of meervuurwapen
(s
)en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenverordening 1930 voorhanden heeft gehad
;.
Het Hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Het Hof verenigt zich met de selectie en waardering van de bewijsmiddelen die het Gerecht op pagina’s 4 tot en met 7 van het vonnis heeft opgenomen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring. Het Hof vult deze bewijsmiddelen aan met de verklaring, die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2019 heeft afgelegd, inhoudende:
Op 3 april 2017 was ik de bestuurder van een grijze Toyota Vitz. Ik was samen met twee andere mannen. Zij zaten achterin de auto. Toen wij bij de Kaya [adres 1] aankwamen stapten zij als eerste uit. Toen zag ik dat zij beiden in het bezit waren van een vuurwapen en dat hun gezichten waren bedekt. Zij waren gemaskerd. Toen zij in de woning waren ben ik ook uit de auto gestapt en naar de woning gegaan. Ik ben ook naar binnen gegaan.
Opgemerkt wordt dat ook in hoger beroep geldt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
Bewijsoverwegingen
Medeplegen
Ten aanzien van het medeplegen overweegt het Hof het navolgende.
Het Hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het Hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte heeft op 3 april 2017 een auto van zijn zwager geleend [1] en is daarin samen met twee andere mannen naar de woning aan de Kaya [adres 1] te Curaçao gereden. De verdachte was de bestuurder van de auto, de anderen zaten achterin. Tijdens zijn politieverhoor op 18 april 2017 heeft de verdachte verklaard dat hem door een van de andere mannen was verteld dat de bewoners op het adres waar zij de beroving pleegden geld aan derden uitleenden en dat zij moesten gaan eten. Met eten bedoelde hij een beroving plegen, aldus de verdachte [2] . De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij niet wist dat zij een overval zouden gaan plegen, acht het Hof gelet op het voorgaande ongeloofwaardig.
Bij de woning aangekomen zijn de twee andere mannen als eerste uit de auto gestapt. Op dat moment zag de verdachte dat zij in het bezit waren van vuurwapens en dat zij gemaskerd waren. Die mannen zijn vervolgens de woning aan de Kaya [adres 1] ingegaan. Slechts 6 seconden later [3] is de verdachte uit de auto gestapt en is eveneens de woning ingegaan. Aldaar moet hij hebben gezien dat er ernstige geweldshandelingen en/of bedreigingen werden gepleegd waarna hij zelf ook geweld heeft gebruikt. Hij heeft een bewoonster in haar gezicht geduwd, haar hoofd tegen de muur gestoten en haar sieraden afgerukt. In de woning is door één van de andere twee mannen een schot op [slachtoffer 1] afgevuurd, waaraan deze is overleden.
Het Hof is van oordeel dat gelet op de intensiviteit van de samenwerking tussen de verdachte en de twee andere mannen, de onderlinge taakverdeling en de rol van verdachte in de voorbereiding maar zeker in de uitvoering van het delict, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat hij een dusdanig wezenlijke bijdrage aan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft geleverd dat het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.
Gelet op het voorgaande faalt het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden vrijgesproken omdat er geen sprake zou zijn van medeplegen.
Opzet op het fatale vuurwapengeweld
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opzet van de verdachte alleen was gericht op (het faciliteren van de daders van) de overval door de auto te besturen. De verdachte heeft nimmer de intentie gehad om geweld uit te oefenen en hij is niet degene geweest die het schot heeft gelost. Hij bevond zich op dat moment elders in de woning en had geen idee dat er een worsteling tussen het latere slachtoffer en één van de twee andere mannen was ontstaan, laat staan dat er geschoten zou worden. De verdachte is daarom volgens de raadsvrouw niet verantwoordelijk voor het fatale vuurwapengeweld.
De procureur-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat voorwaardelijk opzet op het door de medeverdachte fatale vuurwapengeweld kan worden bewezen.
Het Hof overweegt als volgt.
De verdachte wist dat er een overval zou worden gepleegd en wist toen de twee andere mannen uit de auto stapten, dus voorafgaand aan de overval, dat zij ieder een vuurwapen bij zich droegen. Het kan niet anders zijn dan dat deze vuurwapens zijn meegenomen met het doel de bewoners angst aan te jagen en zodoende de buit gemakkelijker te kunnen bemachtigen. Gelet daarop, alsmede gelet op het feit dat verschillende omstandigheden zoals verzet van de bewoners in allerlei gradaties als een reële mogelijkheid moest worden aangemerkt, is het Hof van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat met (een van) de wapens daadwerkelijk door (een van) de andere overvallers zou worden geschoten en dat daarbij (een van) de slachtoffers zou(den) kunnen komen te overlijden. Voorwaardelijk opzet op het door de medeverdachte uitgeoefende fatale vuurwapengeweld kan dan ook worden bewezen. Het verweer faalt.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:291 juncto artikel 2:289 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal, voorafgaand en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijker te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen, als ten aanzien van het voorhanden hebben van de munitie voorzien bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening en strafbaar gesteld in artikel 11 van die verordening.
Medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval, waarbij een 69-jarige man is overleden. Samen met twee andere mannen is de verdachte ‘s ochtends een woning binnengedrongen, waar op dat moment meerdere personen aanwezig waren, waaronder een kind van vijf jaren oud. De andere overvallers waren daarbij gewapend en gemaskerd. Het Hof rekent de verdachte met name de mate van het gebruikte geweld en de angst die de slachtoffers moeten hebben gevoeld, zeer aan. De slachtoffers werden bedreigd met vuurwapens en een van hen moest op de grond gaan liggen. De verdachte heeft daarbij een slachtoffer in haar gezicht geduwd en haar hoofd verschillende keren tegen de muur gestoten en heeft haar sieraden weggerukt. Een van de andere overvallers heeft met [slachtoffer 1] geworsteld en heeft een schot op hem afgevuurd, ten gevolge waarvan deze is overleden. De overige slachtoffers hebben het schot gehoord en hebben moeten zien dat hun geliefde echtgenoot, vader en grootvader op nietsontziende wijze om het leven was gebracht. Zij zullen hem hun verdere leven moeten missen. De ernstige gevolgen voor de slachtoffers blijken voorts uit de stukken die ter onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen in het geding zijn gebracht. Feiten als de onderhavige behoren bovendien tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rol van de verdachte tijdens de woningoverval kleiner was dan die van de andere overvallers en dat daarmee in strafverminderende zin rekening dient te worden gehouden. Het Hof zal daarin niet meegaan, nu de verdachte door zijn handelen medeverantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer 1] en alle overige gevolgen van de overval voor diens familieleden die alstoen in de woning aanwezig waren. Naar het oordeel van het Hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Hof hanteert als uitgangspunt voor diefstal met geweld waarbij door het schieten met een vuurwapen een slachtoffer overlijdt, een gevangenisstraf van 13 jaren. In deze zaak gelden als strafverzwarende omstandigheden dat het gaat om een overval in een woning, in vereniging gepleegd, waarbij minder weerbare slachtoffers, te weten een bejaarde man en een kind van vijf jaren oud, waren betrokken.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken het voorgaande niet anders. Dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, is geen omstandigheid waarvan een strafmitigerende werking uitgaat: recidive zou veeleer als een strafverhogende omstandigheid hebben gegolden. Uit het over de verdachte opgemaakte rapport van S. Wichard, psycholoog, en
H. Linkels, psycholoog NIP d.d. 19 mei 2017 blijkt voorts dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is met betrekking tot het bewezenverklaarde. De persoonlijke belangen die de verdachte bij een lagere gevangenisstraf heeft en zoals die onder meer blijken uit de over de verdachte door de reclassering opgemaakte rapporten, wegen naar het oordeel van het Hof niet op tegen de ernst van de gepleegde misdrijven.
Het Hof, is na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door het Gerecht opgelegde straf. Het Hof is – met eenparigheid van stemmen – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 jaren passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Schadevergoeding
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt NAf 40.000,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten om het vonnis te executeren. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het Gerecht heeft daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van in totaal
NAf 52.025,24, bestaande uit een bedrag van NAf 12.025,24 aan materiële schade en een bedrag van NAf 40.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten om het vonnis te executeren. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van NAf 32.025,24, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het Gerecht heeft daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van NAf 12.025,24 aan materiële schade en een bedrag van NAf 20.000,- aan immateriële schade. De vordering loopt, voor zover toegewezen, van rechtswege door in hoger beroep.
De verdediging heeft de vorderingen van de benadeelde partijen betwist.

Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd.
Het Hof stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de gewelddadige overval waarbij bovendien haar vader is doodgeschoten. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals beschreven in het schrijven van 18 februari 2019 van drs. Nataly Li Martina, Gezondheidszorg Psycholoog, BIG. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. Vergoeding van deze immateriële schade tot een bedrag van NAf 20.000,00 komt het Hof, evenals het Gerecht, redelijk en billijk voor. Bij het vaststellen van de hoogte van dit bedrag heeft het Hof rekening gehouden met de bedragen zoals die in soortgelijke zaken door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie zijn toegekend wegens geleden immateriële schade. In zoverre zal dit deel van de vordering dan ook, hoofdelijk, worden toegewezen. De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte dient hoofdelijk te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Het Hof ziet aanleiding een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.

Ten aanzien van de vordering van wijlen [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij is voor het wijzen van het vonnis in eerste aanleg overleden.
Het strafgeding voorziet niet in de mogelijkheid dat in geval van overlijden van een benadeelde partij die zich reeds in het strafgeding heeft gevoegd, de erfgenamen de (proces)positie van benadeelde partij overnemen. Dit betekent dat ook indien degene die zich als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd, is overleden, de rechter dient te beslissen op diens vordering (HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:917, Vlg. ook HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9105).
Ten aanzien van de immateriële schade
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd.
Het Hof stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de confrontatie met de directe gevolgen van de gewelddadige overval waarbij haar echtgenoot is doodgeschoten. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten post traumatic stress disorder zoals beschreven in de brief van 30 november 2017 van drs. Gisette M. Wedervoort, Clinical Psychology. Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezenverklaarde feit. Vergoeding van deze immateriële schade tot een bedrag van NAf 20.000,00 komt het Hof, evenals het Gerecht, redelijk en billijk voor. Bij het vaststellen van de hoogte van dit bedrag heeft het Hof rekening gehouden met de bedragen zoals die in soortgelijke zaken door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie zijn toegekend wegens geleden immateriële schade. De vordering zal dan ook, hoofdelijk, worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten van lijkbezorging, kosten die daarmee verband houden en de reiskosten die in verband daarmee zijn gemaakt. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten staan in verband met het onder 1 bewezenverklaarde feit en de verdachte is daarvoor aansprakelijk. Het Hof is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat deze schade is geleden en acht vergoeding van de gevorderde bedragen redelijk en billijk. De vordering zal dan ook, hoofdelijk, worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum waarop de begrafenis van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Hetgeen de raadsvrouw ten verweer heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
De verdachte dient hoofdelijk te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en die ten behoeve van de tenuitvoerlegging te maken.
Het Hof ziet voorts aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:123, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en doet opnieuw recht;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
16 (zestien) jaren.
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden immateriële schade toe tot een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden)te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2017, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, met dien verstande dat indien die kosten geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte zijn betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2017 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de medeverdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]geleden schade toe tot een bedrag van in totaal
NAf 32.025,24 (zegge: tweeëndertigduizend vijfentwintig gulden en vierentwintig cent), bestaande uit NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden) aan immateriële schade en NAf 12.025,24 (zegge twaalfduizend vijfentwintig gulden en vierentwintig cent), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, met dien verstande dat indien die kosten geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte zijn betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van in totaal
NAf 32.025,24 (zegge: tweeëndertigduizend vijfentwintig gulden en vierentwintig cent), bestaande uit NAf 20.000,00 (zegge: twintigduizend gulden) aan immateriële schade en NAf 12.025,24 (zegge twaalfduizend vijfentwintig gulden en vierentwintig cent), aan materiële schade,bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
185 (honderdvijfentachtig) dagenhechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 april 2017.
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 april 2017.
bepaalt dat indien en voor zover de medeverdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A.J.M. van Gink, S.A. Carmelia en H. de Doelder, leden van het Hof, bijgestaan door mr. A.F. van der Heide, (zittings)griffier, en op 18 april 2019 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.
uitspraakgriffier:
mr. H. de Doelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] met nummer 20170418.1230 van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], dossierpagina’s 304-308, m.n. p. 306.
2.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] met nummer 20170418.1230 van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], dossierpagina’s 304-308, m.n. p. 305.
3.Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Kaya [naam straat] met nummer 2017013558.201704041129 van 13 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3], dossierpagina’s 62-64, m.n. p. 63.