2.8Het fundamentele beginsel van objectiviteit houdt in dat de accountant zich bij zijn afwegingen niet ongepast mag laten beïnvloeden (art. 11 Verordening gedrags- en beroepsregels accountants). De Gedragsrichtlijn houdt onder meer in dat de accountant onafhankelijk van de opdrachtgever (art. 2) en onpartijdig dient te zijn (art. 3.1). Dit een en ander brengt mee dat de accountant de belangen van zijn opdrachtgever niet a priori zwaarder mag laten wegen dan de belangen van degene die onderwerp van een persoonsgericht accountantsonderzoek is, en vaak, naar redelijkerwijs voorzienbaar is, wederpartij van de opdrachtgever zal worden in een gerechtelijke procedure. In zoverre is de positie van een accountant anders dan die van veel partijdeskundigen die ingeschakeld worden om de belangen van een partij in een geschil te behartigen.
De Gedragsrichtlijn houdt voorts in dat de rapportage niet eenzijdig mag zijn (art. 3.1). De rapportage moet dus een evenwichtig beeld geven. Anders dan de overweging van het GEA in de bestreden uitspraak onder 4.4.1 impliceert, is het niet voldoende als pas bij de rechter een evenwichtig beeld ontstaat of kan ontstaan nadat degene die onderwerp van het persoonsgericht accountantsonderzoek is geweest, gelegenheid heeft gehad het definitieve rapport voor de rechter te betwisten. Laat staan dat voldoende zou zijn dat pas een evenwichtig beeld ontstaat of kan ontstaan nadat die wederpartij zelf ook een accountantsonderzoek heeft laten uitvoeren. Het definitieve rapport van EY dient zelf een evenwichtig beeld te geven.
De Gedragsrichtlijn houdt voorts in dat de accountant zelfstandig de onderzoeksprocedure, -strategie en -stappen vaststelt (art. 3.1). Dit is een uitvloeisel van de regel dat de accountant onafhankelijk is van de opdrachtgever.
De uitgebreide regeling in de Gedragsrichtlijn over de voorgeschreven inrichting van het wederhoor (art. 13.1-13.3) moet worden bezien in het licht van het hiervoor omschreven doel dat de eindrapportage een evenwichtig beeld zal geven. Het bieden van adequaat wederhoor is immers een bij uitstek geschikt middel om dat doel na te streven. Ook in zoverre is de positie van een accountant die een rapport als het onderhavige opstelt, anders dan die van veel partijdeskundigen, want die laatsten zijn in beginsel niet gehouden gelegenheid tot wederhoor te bieden.
Art. 13.1 van de Gedragsrichtlijn schrijft voor dat de accountant zich onthoudt van het verstrekken van bevindingen (aan de opdrachtgever), voordat gelegenheid voor wederhoor is geboden. In overeenstemming daarmee vermeldt de opdrachtbevestiging van 20 januari 2010 dat indien de werkzaamheden leiden tot een (impliciet) oordeel over de gedragingen van [appellant], EY de relevante feitelijkheden in haar conceptrapport aan [appellant] zal voorleggen voordat zij daarover mededelingen zal doen aan het bestuur van FLPD.
Art. 13.2 van de Gedragsrichtlijn luidt als volgt:
"Wederhoor: mogelijk door middel van conceptrapportage
De procedure van wederhoor kan, nadat alle onderzoekswerkzaamheden zijn afgerond, geschieden door aan betrokkene(n) de voor hem relevante (gedeelten van de) conceptrapportage vertrouwelijk, ter inzage te verstrekken dan wel toe te zenden. De accountant maakt een keuze voor één van deze werkwijzen die in redelijke verhouding staat tot het belang van de geheimhouding van de rapportage, alsmede tot de omvang en de strekking van de rapportage. Ingeval de conceptrapportage ter inzage wordt verstrekt, wordt deze na mondelinge becommentariëring, waarvan conform artikel 11.2 van deze Gedragsrichtlijn een schriftelijk verslag wordt opgesteld, ingenomen. Ingeval de conceptrapportage wordt toegezonden ter schriftelijke becommentariëring, zal de conceptrapportage worden voorzien van een begeleidende brief waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat betreffende conceptrapportage slechts wordt verzonden in het kader van de procedure van wederhoor en dat verdere verspreiding niet is toegestaan."
Bij de keuze tussen terinzageverstrekking en toezending van de conceptrapportage pleit het belang van de geheimhouding naar zijn aard in het algemeen voor terinzageverstrekking in plaats van toezending. Uit art. 13.2 van de Gedragsrichtlijn blijkt dat de keuze voor terinzageverstrekking slechts gemaakt kan worden indien het belang bij geheimhouding in een redelijke verhouding staat tot het belang dat de betrokkene heeft bij toezending. Dat laatste belang bestaat naar zijn aard in het algemeen erin dat de betrokkene voldoende gelegenheid wordt geboden de conceptrapportage te bestuderen, desgewenst ter inzage te geven aan door hem in te schakelen deskundigen en er aldus een reactie op voor te bereiden en vast te stellen. Dat belang is zwaarwegender naarmate de omvang van de rapportage groter is en naarmate de strekking van de rapportage belastender is voor de betrokkene. Daarom dienen in geval van een omvangrijke conceptrapportage en/of een belastende strekking ervan zwaardere eisen gesteld te worden aan het belang van geheimhouding om dat laatste belang te kunnen laten prevaleren. Dit alles komt tot uitdrukking in de in art. 13.2 van de Gedragsrichtlijn geformuleerde norm.
De omstandigheid dat voor accountants ook het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid geldt, en dat art. 5 van de Gedragsrichtlijn een geheimhoudingsplicht aan de accountant oplegt, die onder meer meebrengt dat de accountant aan de verkregen gegevens niet verder of anders bekendheid mag geven dan voor de vervulling van zijn opdracht of bij of krachtens de wet wordt vereist, doet aan het voorgaande niet af. In het geval dat art. 13.2 van de Gedragslijn meebrengt dat de keuze voor terinzageverstrekking en tegen toezending van de conceptrapportage niet gerechtvaardigd is, volgt daaruit dat toezending wordt vereist voor de vervulling van de opdracht, in de zin van art. 5 van de Gedragsrichtlijn.
Alle hiervoor besproken regels uit de Gedragsrichtlijn strekken (mede) tot bescherming tegen schade van degenen die onderwerp van het persoonsgericht accountantsonderzoek zijn, zoals [appellant] stelt die te hebben geleden.