3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De op 1 augustus 1994 overleden moeder van [verweerder] (hierna: de moeder) had in haar testament een ouderlijke boedelverdeling (art. 4:1167 (oud) BW) gemaakt tussen haar echtgenoot (hierna: de vader) en haar kinderen. Daarbij zijn alle goederen van haar nalatenschap toegedeeld aan de vader onder de verplichting alle schulden over te nemen en om aan ieder van haar kinderen ( [verweerder] en zijn zusters [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ) een bedrag ter grootte van hun erfdeel uit te keren. Bij het vaststellen van dit erfdeel is geen rekening gehouden met vermogen in Zwitserland dat de vader en moeder niet hadden betrokken in hun belastingaangiften in Nederland.
(ii) In 2006 is het aandeel van de moeder in het Zwitserse vermogen verdeeld onder de kinderen; zij ontvingen uit hoofde daarvan ieder € 225.000,--. In 2008 is het aandeel van de vader in dat vermogen verdeeld, op grond waarvan ieder van de kinderen een bedrag van € 183.000,-- heeft ontvangen.
(iii) Bij notariële akte van 18 februari 2008 heeft de vader aan elk van zijn kinderen uit vrijgevigheid een bedrag van € 49.237,-- schuldig erkend. In de jaren daarvoor waren ook aan alle vier kinderen schenkingen op papier gedaan. Deze schenkingen zijn door de vader tijdens zijn leven niet uitgevoerd.
(iv) In 2010 heeft de vader naar aanleiding van een onderzoek van de belastingdienst, in het kader van de zogenoemde ‘inkeerregeling’ afspraken met de inspecteur gemaakt. Daarbij is aan de vader in verband met het vermogen in Zwitserland één navorderingsaanslag van € 448.062,-- opgelegd. Ook [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [verweerder] hebben gebruik gemaakt van de inkeerregeling.
(v) Om aan zijn belastingverplichtingen te kunnen voldoen, heeft de vader € 175.000,-- geleend van [betrokkene 2] en € 175.000,-- van [betrokkene 3] en haar echtgenoot. Deze geldleningen zijn vastgelegd bij akten die op 6 januari 2010 ten overstaan van de Notaris zijn verleden. Op diezelfde datum heeft de vader bij een akte verleden ten overstaan van de Notaris een recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en haar echtgenoot tot een bedrag van € 750.000,-- (te vermeerderen met rente en kosten begroot op € 300.000,--) op de twee destijds aan hem toebehorende onroerende zaken. Dit recht van hypotheek strekte tot zekerheid voor de betaling van al wat hij als schuldenaar aan ieder van hen verschuldigd was of zou worden, in elk geval voor wat hij ieder van hen verschuldigd was uit hoofde van:
(a) de twee hiervoor vermelde geldleningen ter grootte van € 175.000,--;
(b) de hiervoor onder (iii) vermelde akte van schuldigerkenning ter grootte van € 49.237,-- in hoofdsom;
(c) een akte houdende vaststelling waarde erfdelen per persoon groot € 23.642,30 die op 8 oktober 1996 voor de Notaris is verleden.
(vi) Bij brief van 11 december 2009 heeft de Notaris aan de vader, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en haar echtgenoot het volgende geschreven:
“(…) Naar aanleiding van de besprekingen die ik met u heb gevoerd zend ik hierbij het ontwerp van de akte waarin vader zekerheid geeft voor de nakoming van zijn verplichtingen jegens de in de akte genoemde personen. Deze zekerheidstelling betreft niet alleen de schuldverhouding die zal ontstaan ten gevolge van binnenkort door de desbetreffende (schoon)kinderen aan vader te lenen gelden, maar ook de schuldverhoudingen die vanuit het verleden bestaan (schenkingen op papier en erfdelen moeder). Nogmaals wil ik in overweging geven om de zekerheidstelling te beperken tot de schulden die ontstaan vanwege de binnenkort te sluiten geldleningsovereenkomsten en niet voor die uit het verleden te laten plaatsvinden. (…)
Ik verzoek u de akte door te nemen en mij te laten weten of u met de inhoud akkoord kunt gaan. (…)”
(vii) In een brief van de Notaris aan de vader van 5 januari 2010 staat onder meer het volgende:
“Zoals aan u bekend zal ik op 6 januari 2010 bij u aan huis verschijnen om onder meer de akte te ondertekenen waarin door u zekerheid zal worden gegeven voor de nakoming van uw verplichtingen aan twee (…) van uw vier kinderen.
Nogmaals wijs ik u uitdrukkelijk op het feit dat u de zekerheid voor alle schulden aan uw twee dochters (…) geeft. U geeft dus niet alleen voor de schuld uit de thans te sluiten geldleningsovereenkomst zekerheid, maar ook voor andere schulden, waaronder uitdrukkelijk begrepen die aan uw genoemde dochters terzake van de schenkingen op papier uit 2008 en van de erfdelen uit de nalatenschap van uw echtgenote. Daarmee geeft u hen ook terzake van deze schulden een bevoorrechte positie ten opzichte van uw andere kinderen. Dit zal vooral aan de orde zijn als mocht blijken dat bij uw overlijden de baten van uw nalatenschap minder waard zijn dan alle schulden (…). Daardoor worden niet alleen de schulden aan hen uit de nu te tekenen geldleningsovereenkomst voldaan maar waarschijnlijk ook (een deel van) die aan uw genoemde dochters terzake van de schenking op papier en het erfdeel uit de nalatenschap van uw echtgenote. Uw andere kinderen zullen bij een te lage waarde van de baten minder of mogelijk zelfs niets ontvangen. In het gesprek dat ik hierover eerder met u had heeft u aangegeven dat u zich dit realiseert, maar dat u de bevoorrechte positie van de schenkingen op papier en de erfdelen wenst te realiseren. Desalniettemin acht ik het juist u hier nogmaals op te wijzen en ik zal in ons gesprek op 6 januari een en ander nogmaals met u bespreken.”
(viii) Op 27 januari 2010 heeft de vader bij akte, verleden ten overstaan van de Notaris, alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroepen en [betrokkene 3] en [betrokkene 2] benoemd tot zijn enige erfgenamen en tot executeurs. [verweerder] en [betrokkene 1] zijn onterfd.
(ix) De vader is op 6 juli 2011 overleden. [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben zijn nalatenschap beneficiair aanvaard. Zij hebben als vereffenaars bij notariële akte een boedelbeschrijving doen opmaken.
(x) De bezittingen van de erflater bedroegen in totaal € 507.645,--, waarvan het grootste deel werd gevormd door de onroerende zaken waarop het hiervoor onder (v) vermelde recht van hypotheek was gevestigd. De schulden bedroegen in totaal € 791.751,50. Zij bestonden vrijwel geheel uit schulden aan de vier kinderen.
(xi) Na voldoening van de hypotheekhouders konden de vorderingen van [betrokkene 1] en [verweerder] op de nalatenschap ten bedrage van € 114.303,-- respectievelijk € 111.576,-- niet meer uit de nalatenschap worden voldaan.
(xii) Op klachten van [verweerder] en [betrokkene 1] over het handelen van de Notaris heeft de Notaris- en gerechtsdeurwaarderkamer van het gerechtshof Amsterdam bij beslissing van 25 juni 2013 geoordeeld dat de Notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door de vader onder de gegeven omstandigheden te adviseren over zijn testament in aanwezigheid van erfgenamen die voordeel hebben bij het aan de vader gegeven advies. De klachten zijn in zoverre gegrond verklaard. Aan de Notaris is de maatregel van waarschuwing opgelegd.