ECLI:NL:OGHACMB:2018:40

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
CUR2016H00049
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de verzuimboete opgelegd aan een belastingplichtige voor het niet tijdig betalen van winstbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur der belastingen tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de verzuimboete voor het niet tijdig betalen van de winstbelasting voor het jaar 2012 werd verlaagd. De belanghebbende, een B.V. gevestigd in Curaçao, kreeg voor het jaar 2012 een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd van NAf 10.057, met daarbij een verzuimboete van NAf 1.508, die 15% van de verschuldigde belasting bedroeg. De boete was gebaseerd op het feit dat de belasting niet tijdig was betaald en dat er in de voorgaande jaren ook verzuimen waren geweest. De Rechtbank had de boete verlaagd naar NAf 1.005, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de Inspecteur deels in het gelijk moest worden gesteld. Het Hof hield rekening met twee betalingsverzuimen en een aangifteverzuim, maar concludeerde dat de boete voor het jaar 2012 op NAf 1.255 moest worden vastgesteld. Het Hof vond deze boete passend en geboden, gezien de ernst van de verzuimen en het feit dat de belanghebbende in de voorgaande jaren ook al verzuimen had gepleegd. De uitspraak van het Gerecht werd vernietigd en de boete werd verhoogd naar het nieuwe bedrag.

De uitspraak is gedaan op 20 februari 2018 en is openbaar gemaakt. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

CUR2016H00049

Datum uitspraak: 20 februari 2018

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de inspecteur der belastingen,
appellant (de Inspecteur),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 19 oktober 2016, BBZ nr. CUR201400402 in het geding tussen:
[ X ] B.V.,
gevestigd te Curaçao,
verweerder in hoger beroep (belanghebbende),
en
de Inspecteur.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 27 juni 2014 voor het jaar 2012 een naheffingsaanslag in de winstbelasting opgelegd voor een bedrag van NAf 10.057 en een verzuimboete van NAf 1.508.
1.2.
Belanghebbende is op 18 juli 2014 tegen de verzuimboete in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2014 is het bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is op 30 december 2014 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het Gerecht heeft op 19 oktober 2016 het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verminderd tot een bedrag van NAf 1.005.
1.5.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur op 19 december 2016 hogere beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van de Inspecteur een griffierecht geheven van NAf 500.
Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 25 oktober 2017 te Willemstad, Curaçao. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [ A ], directeur van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [ B ].
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 tijdig aangifte winstbelasting (de aangifte) gedaan. De Inspecteur heeft vervolgens een aanslag winstbelasting 2012 (de aanslag) opgelegd naar een bedrag van NAf 10.057.
2.2.
Vanwege het niet tijdig of niet volledig betalen van de aanslag heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag winstbelasting 2012 van NAf 11.565 (de naheffingsaanslag) opgelegd. De naheffingsaanslag bestaat uit twee elementen: de ter zake van de aanslag verschuldigde belasting van NAf 10.057, alsmede een (verzuim)boete van NAf 1.508. De verzuimboete bedraagt 15% van de verschuldigde belasting.
2.3.
Op de naheffingsaanslag is de reden voor het opleggen van de naheffingsaanslag vermeld. Deze luidt als volgt:
“Deze aanslag wordt opgelegd omdat u niet, niet tijdig, of niet volledig uw definitieve aangifte heeft betaald. De boete is een verzuimboete en opgelegd conform de bepalingen in de Algemene landsverordening Landsbelastingen en het hierop gebaseerde boetebeleid. Bij een eerste verzuim een boete van 5% van het naheffingsbedrag met een minimum van NAf 250 en een maximum van NAf 2.500. Bij en tweede verzuim een boete van 10% van het naheffingsbedrag met een minimum van NAf 500 en een maximum van NAf 5.000. Bij een derde of volgend verzuim een boete van 15% van het naheffingsbedrag met een minimum van NAf 1.000 en een maximum van NAf 10.000.”
2.4.
Voor het jaar 2010 is een (verzuim)boete opgelegd van NAf 500, omdat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. Voor het jaar 2010 was belanghebbende geen winstbelasting verschuldigd. Voor het jaar 2011 is belanghebbende een (verzuim)boete opgelegd ter zake van het niet tijdig betalen van de aanslag winstbelasting 2011. De voor het jaar 2011 opgelegde (verzuim)boete bedraagt 10% van de verschuldigde belasting.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of het Gerecht de boete terecht heeft bepaald op een bedrag van NAf 1.005.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend, belanghebbende bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“4.1 In artikel 15 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is de termijn gesteld waarbinnen de aangifte en de betaling van de winstbelasting moet plaatsvinden. Ingevolge het vierde lid van deze bepaling is de belastingplichtige gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger. Ingevolge artikel 19 van de ALL kan indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, een boete worden opgelegd. Deze bepaling is nader uitgewerkt in artikel 4.6 tweede lid van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht, P.B. 2013-63 (Regeling).
4.2
Belanghebbende betoogt dat de boete moet vervallen en doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij heeft onweersproken aangevoerd dat zij is afgegaan op de onjuiste informatie van de Belastingdienst en dat zij daarom de verschuldigde belasting niet direct bij aangifte, maar in termijnen heeft betaald. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (vergelijk arrest van 26 september 1979; BNB 1979/311) zijn onjuistheden bij het verstrekken van inlichtingen als reactie op een individueel gedaan verzoek in de regel voor rekening van de betrokken belastingplichtige. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven van deze regel af te wijken en de fiscus aan dergelijke inlichtingen wel gebonden te achten. Daartoe is (cumulatief) vereist dat (1) die inlichtingen niet zo duidelijk in strijd zijn met een juiste wetstoepassing dat de betrokken belastingplichtige redelijkerwijs hun onjuistheid had kunnen en moeten beseffen, en voorts (2) dat hij, afgaande op die onjuiste inlichtingen, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen, maar daarenboven schade lijdt (zogenaamde dispositievereiste). Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt omdat niet wordt voldaan aan het eerste vereiste. De betaling van de verschuldigde belasting in termijnen immers is duidelijk in strijd met het hiervoor vermelde vierde lid van artikel 15 van de ALL. Belanghebbende is reeds vanaf het jaar 2009 operationeel en aangenomen kan derhalve worden dat zij bekend is met het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald bij de Ontvanger. Dit geldt te meer
nu zij ook voor het jaar daarvoor wegens een betalingsverzuim, een boete heeft belopen.
4.3
Belanghebbende heeft voorts ter zitting betwist dat sprake is van een derde betalingsverzuim. Zij heeft gesteld dat zij in het jaar 2010 geen belasting verschuldigd was omdat zij geen omzet had. De Inspecteur heeft de bewijslast met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boete. De Inspecteur heeft ter staving van haar standpunt een brief met als datum 19 september 2009 overgelegd met een afschrift van een screenprint. Een afschrift van deze brief en screenprint is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. Uit de screenprint leidt het Gerecht af dat belanghebbende in het jaar 2011 in verzuim is geweest met de betaling van belasting en in het jaar 2010 de aangifte te laat heeft ingediend. Het Gerecht is van oordeel dat hiermee niet het bewijs is geleverd dat sprake is van een derde betalingsverzuim. Immers met betrekking tot het belastingjaar 2010 is niet gebleken dat belanghebbende wel belasting verschuldigd was en in verzuim is geweest in de zin van artikel 19 ALL. Het Gerecht merkt ten overvloede op dat een aangifteverzuim apart beboetbaar is gesteld in artikel 18 van de ALL. Verzuimen voor het niet of niet tijdig doen van aangifte behoren niet tot dezelfde verzuimenreeks als verzuimen voor het niet, gedeeltelijk niet, of het niet tijdig betalen van belasting. Uit het vorenstaande volgt dat in het onderhavige jaar sprake is van een tweede betalingsverzuim. Bij een tweede verzuim hoort ingevolge de Regeling een boete van 10 percent van de naheffingsaanslag. De boete wordt vastgesteld op een bedrag van NAf 1.005. De boete is gelet op de ernst van het verzuim passend en geboden, (…).”

5.Beoordeling van het geschil

Formeel juridisch kader
5.1.
De wettelijke basis voor het opleggen van (verzuim)boeten wegens het niet tijdig doen van aangifte en het niet of niet tijdig betalen van belasting, alsmede het daarop uitgevaardigde boetebeleid, is, voor zover van belang voor de onderhavige zaak, neergelegd in de volgende bepalingen van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) en de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (Ministeriële regeling):
Artikel 18 van de ALL (inzake het niet of niet tijdig doen van aangifte)
1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 7, tweede lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag een boete van ten hoogste NAf 2.500,-- kan opleggen.
(…)
Artikel 19 van de ALL( inzake het niet of niet tijdig betalen van de belasting)
1. Indien de belastingplichtige of inhoudingsplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAf 10.000,-- kan opleggen.
(…)
Artikel 4.3 van de Ministeriële regeling (recidive bepaling algemeen)
1. Bij het opleggen van een verzuimboete voor een belasting welke bij wege van aanslag
wordt geheven, houdt de Inspecteur rekening met het aantal keren dat in de voorafgaande
vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd. De vorige volzin is ook van toepassing bij
het opleggen van een verzuimboete voor de winstbelasting welke ingevolge Hoofdstuk II
van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 op aangifte moet worden voldaan.
2. (…)
3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt geen onderscheid gemaakt tussen
de verzuimen wegens het niet of niet tijdig doen van de aangifte en de verzuimen wegens
het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van de belasting.
(…)
Artikel 4.4 van de Ministeriële regeling (recidive bepaling inzake het niet of niet tijdig indienen van de aangifte)
1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag
wordt geheven niet of niet tijdig heeft gedaan, legt de Inspecteur in geval van een:
a. eerste verzuim een boete op van NAf 250,--;
b. tweede verzuim een boete op van NAf 500,--;
c. derde verzuim een boete op van NAf 1.000,--;
d. een vierde verzuim een boete op van NAf 1.500,--.
2. Indien de belastingplichtige stelselmatig niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in het
eerste lid, legt de Inspecteur een boete op van maximaal NAf 2.500,--.
3. Het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing indien de belastingplichtige de aangifte
voor de winstbelasting, welke ingevolge Hoofdstuk II van de Landsverordening op de
winstbelasting 1940 op aangifte moet worden voldaan, niet of niet tijdig heeft gedaan.
4. Een boete blijft achterwege indien door de werking van artikel 41B van de
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 de aanslag op nihil of op een negatief
bedrag wordt vastgesteld.
Artikel 4.6 van de Ministeriële regeling (recidive bepaling inzake het niet tijdig betalen van de belasting)
1. (…)
2. Indien de belastingplichtige voor de winstbelasting die op aangifte moet worden voldaan de
belasting niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig heeft betaald, legt de Inspecteur in geval
van een:
a. eerste verzuim een boete op van 5% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een
minimum van NAf 250,-- en een maximum van NAf 2.500,--;
b. tweede verzuim een boete op van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een
minimum van NAf 500,-- en een maximum van NAf 5.000,--;
c. derde of volgend verzuim een boete op van 15% van het bedrag van de
naheffingsaanslag met een minimum van NAf 1.000,-- en een maximum van
NAf 10.000,--.
5.2.
De Ministeriële regeling is voorzien van een toelichting, de Nota van Toelichting behorende bij de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (de Nota). Uit de Nota volgt dat de Minister (een tijdige) betaling zeker zo belangrijk acht als het doen van de vereiste aangifte en dat daarom een boete voor het niet tijdig betalen daarom hoger is dan die voor het niet tijdig doen van aangifte. In de Nota is bepaald:
Artikel 4.6
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 19, eerste lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen. Dit artikel ziet op het niet, dan wel niet tijdig betalen van belasting. Het mag duidelijk zijn dat, hoewel het doen van de vereiste aangifte van belang is voor een juiste heffing, bij afdracht- en voldoeningsbelastingen de juiste en tijdige betaling zeker zo belangrijk is. De boete voor het niet tijdig betalen is daarom hoger dan die voor het niet tijdig doen van aangifte. De boete is een percentage van het bedrag van de naheffingsaanslag. Dit percentage loopt per verzuim op (5%, 10% en 15%). De boete kent een minimum- en een maximumbedrag. De hoogte van de boete kan oplopen tot maximaal NAf 10.000..
In het tweede lid is een regeling opgenomen voor de winstbelasting. De minimale boete voor het niet, of niet tijdig betalen is gelijk aan de boete voor het niet tijdig aangifte doen.
Materiële geschilpunt
5.3.
De Inspecteur betoogt dat, omdat sprake is van drie verzuimen, te weten een aangifteverzuim in 2010 en een betalingsverzuim in 2011 en 2012, én het laatste (derde) verzuim een betalingsverzuim betreft, daarvoor op grond van artikel 4.3, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 4.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Ministeriële regeling, een boete dient te worden vastgesteld van 15% van de naheffingsaanslag.
5.4.
Zoals volgt uit het bepaalde in de artikelen 4.4 en 4.6 van de Ministeriële regeling bedraagt de maximum boete bij een eerste, tweede en derde verzuim bij een betalingsverzuim het tienvoudige van de maximum boete bij een aangifteverzuim.
5.5.
Ervan uitgaande (zie ook onder 5.2) dat de Minister een betalingsverzuim als een (veel) zwaarder te bestraffen verzuim beschouwt dan een aangifteverzuim kan de wijze waarop de Inspecteur de Ministeriële regeling toepast ingeval van recidive, leiden tot ongerijmde uitkomsten. Immers de belastingplichtige die in jaar 1 en jaar 2 een aangifteverzuim begaat en in jaar 3 een betalingsverzuim wordt geconfronteerd met een boete in jaar 3 van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag en een maximum van NAf 10.000 en de belastingplichtige die in jaar 1 en 2 een betalingsverzuim begaat en in jaar 3 een aangifteverzuim wordt in jaar 3 geconfronteerd met een boete van NAf 1.000. Daarbij dient te worden bedacht dat laatstgenoemde relatief licht bestrafte belastingplichtige (de belastingplichtige die een boete van NAf 1.000 opgelegd heeft gekregen), twee zwaar te bestraffen verzuimen heeft gepleegd en de relatief zwaar gestrafte belastingplichtige (de belastingplichtige die een boete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag en een maximum van NAf 10.000 opgelegd heeft gekregen) slechts één zwaarder te bestraffen verzuim heeft gepleegd.
5.6.
Het Hof verstaat dat de Inspecteur gehouden is de Ministeriële regeling toe te passen. De rechter is daaraan evenwel niet gehouden. De rechter toetst de opgelegde boete in volle omvang en beoordeelt of hij de boete passend en geboden acht.
5.7.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende in de jaren 2011 en 2012 de belasting niet tijdig betaald. Op grond van artikel 4.6, lid 1, onderdeel b, van de Ministeriële regeling rechtvaardigt dit voor het jaar 2012 reeds een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag, derhalve NAf 1.005. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, zal het Hof bij het bepalen van de boete mede rekening houden met het feit dat in 2010 ook reeds een (aangifte)verzuim heeft begaan, en ter zake van dat laatste verzuim een boete in aanmerking nemen van NAf 250, zodat in totaal de boete voor het jaar 2012 NAf 1.255 bedraagt. Gesteld noch gebleken zijn feiten of omstandigheden die een matiging van de boete rechtvaardigen. De aldus bepaalde boete acht het Hof passend en geboden.
Dusdoende houdt het Hof enerzijds rekening met het feit dat drie jaar achtereen een verzuim is gepleegd, maar houdt het ook rekening met het gegeven dat de Minister een aangifteverzuim minder zwaar heeft willen straffen dan een betalingsverzuim.
Slotsom
5.8.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is. De uitspraak van het Gerecht dient te worden vernietigd.

6.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht;
-
verklaarthet beroep gegrond;
-
vernietigtde uitspraak op bezwaar en
-
vermindertde boete tot een bedrag van NAf 1.255.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 20 februari 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.