5.3.Artikel 12, tweede lid, van de ALL (1 mei 2013 vervallen) bepaalde dat een door de belastingplichtige als onjuist aangemerkte belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve kon worden verminderd binnen 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld. Vanaf 1 mei 2013 is een dergelijke bepaling (in aangepaste vorm) opgenomen in artikel 39 van de ALL. In de door de Inspecteur bedoelde aanschrijving no. 4529/RNA is onder meer bepaald:
“Art. 12, tweede lid, tweede en derde volzin, ALL
In de praktijk blijkt onduidelijkheid te bestaan omtrent de uitleg van de tweede en derde volzin. Art. 12, tweede lid, ALL luidt, als volgt.
“Een door de belastingplichtige als onjuist aangemerkte belastingaanslag kan door de inspecteur ambtshalve worden verminderd binnen 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld. (…) Indien de inspecteur binnen de in dit artikel bedoelde termijn vaststelt dat de belastingaanslag onjuist is, wordt deze aanslag ambtshalve door de inspecteur verminderd.”
(…)
De memorie van toelichting vermeldt omtrent dit lid het volgende:
“Als de inspecteur overtuigd is dat de aanslag onjuist is, dan kan hij de aanslag ambtshalve, dat wil zeggen, zonder dat een bezwaar is ingediend, of ook wel als een bezwaar te laat is ingediend, verminderen tot het juiste bedrag. (…)
De memorie van toelichting benadrukt dat het in deze gaat om een bevoegdheid van de inspecteur, en niet om een verplichting. Met betrekking tot de derde volzin merk ik het volgende op. Die volzin moet in aanvulling op- en in samenhang met de eerste twee volzinnen worden gezien, in die zin dat indien een inspecteur vaststelt ( en dus niet slechts overtuigd is geraakt) dat een belastingaanslag onjuist is, hij die aanslag ambtshalve moet verminderen. Alsdan geldt voor de inspecteur derhalve een verplichting om de belastingaanslag te verminderen.
verplichting om de belastingaanslag te verminderen. (…)
Verhouding art. 12, tweede lid, ALL en art. 41B Lvib ( P.B. 2001, no. 94)
De ambtshalve te verlenen vermindering kan maximaal resulteren in een nihil aanslag. Een vermindering kan niet leiden tot een negatieve aanslag. De wettekst en de memorie van toelichting spreken immers uitdrukkelijk van de term 'vermindering' en niet van 'restitutie' of 'teruggave'.
In het verlengde van het bovenstaande blijkt tevens onduidelijkheid te bestaan over de verhouding tussen art. 12, tweede lid, ALL en art. 41B, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, Lvib. De laatstgenoemde leden bepalen het volgende:
"1. Een aanslag wordt niet vastgesteld en verrekening van voorheffingen blijft achterwege tenzij:
( ... )
c. de belastingplichtige binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de aanslag vastgesteld op nihil( ... ).
Uit dit artikel volgt dat, indien de belastingplichtige niet binnen 18 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan, een aanslag niet wordt vastgesteld en verrekening van voorheffingen achterwege blijft. In de praktijk houdt de inspecteur bij de toepassing van dit artikel een periode van 36 maanden aan. Een en ander brengt met zich dat indien een belastingplichtige niet binnen 36 maanden na afloop van het belastingjaar aangifte heeft gedaan (en dientengevolge geen aanslag wordt vastgesteld), art. 12, tweede lid, ALL de belastingplichtige geen uitkomst meer kan bieden. In dat geval ontbreekt immers een belastingaanslag.”