Uitspraak
Procesverloop
Volgens de memorie van toelichting (Staten van de Nederlandse Antillen, zittingsjaar 1963/64, no. 3, p. 1) is grondontwikkeling in de zin van dit artikel dat braakliggende percelen grond worden ontsloten door de aanleg van wegen, tennisbanen, golfbanen en wat dies meer zij en de bouw van onroerende goederen – zoals bijvoorbeeld bungalows – welke bestemd zijn om aan derden te worden verkocht. De definitie van “bedrijf” is ruim gesteld omdat niet bij voorbaat door het stellen van een enge definitie mogelijkheden moeten worden afgesneden, aldus de toelichting (p. 2).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, kunnen bij landsbesluit op verzoek van belanghebbende de bepalingen van deze landsverordening geheel of gedeeltelijk op een bedrijf van toepassing worden verklaard.
Ingevolge het tweede lid kan de verklaring slechts worden gegeven, indien de ontwikkeling buiten de waarde van de grond een investering vergt van tenminste NAf 2.000.000,00 en voorts indien verwacht mag worden, dat het bedrijf de economische activiteit en werkgelegenheid in Sint Maarten in belangrijke mate zal bevorderen.
Volgens de memorie van toelichting mag verwacht worden dat het bedrijf de economische activiteit en werkgelegenheid in belangrijke mate zal bevorderen, indien de werkzaamheid van de onderneming een belangrijke bijdrage zal betekenen voor de economische activiteit en de werkgelegenheid. Dit zal zich in het algemeen voordoen wanneer de onderneming de ontwikkeling van de grond ter hand neemt ter bevordering van het vreemdelingenverkeer, doch strikt noodzakelijk is dat niet. Ook een grondontwikkeling die niet in de eerste plaats daarop gericht is, kan een blijvende, althans langdurige, bijdrage in de economische activiteit en de werkgelegenheid betekenen en additioneel het toerisme of de vestiging van gefortuneerde buitenlanders bevorderen.
Ook voor wat betreft de vrijstellingen moet de regering een zekere vrijheid worden gelaten, aldus de toelichting. Er kunnen zich immers omstandigheden voordoen, dat een algehele vrijstelling van de in de landsverordening opgesomde belastingen niet in overeenstemming zou zijn te brengen met het algemeen belang of niet voor de betrokken onderneming van belang is.
Ingevolge artikel 6a, eerste lid, is de minister bevoegd richtlijnen te geven voor de uitvoering van deze landsverordening.
Ingevolge het derde lid worden de in het eerste lid bedoelde richtlijnen in het Afkondigingsblad bekend gemaakt.
Niettegenstaande het vorenstaande heeft het Gerecht het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Gerecht overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat appellante bouwkavels voor woningbouw en commerciële projecten aan particuliere investeerders (derden) verkoopt en dit geen activiteit is waarvan mag worden verwacht dat deze de economische activiteit en werkgelegenheid in Sint Maarten in belangrijke mate zal bevorderen. Deze activiteit heeft, net als timesharing, die volgens de Tax Holiday Richtlijnen van 1995 evenmin in aanmerking komen voor belastingvrijstelling, een laag risico en voor zover er al economische activiteit en werkgelegenheid wordt bevorderd door de bouw van onroerende zaken, zijn het de derden die dat doen. Aldus heeft de minister, anders dan appellante betoogt, naar het oordeel van het Gerecht op geobjectiveerde wijze bezien of aan het vereiste, dat de economische activiteit en werkgelegenheid in Sint Maarten belangrijke mate wordt bevorderd is voldaan. Appellante heeft twee gevallen uit 2002 genoemd waarin wel belastingvrijstelling is verleend. Reeds omdat de belastingvrijstelling moet worden bezien tegen de economische meerwaarde voor het land Sint Maarten en die meerwaarde thans in een ander licht kan staan dan in 2002, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel, aldus het Gerecht.
De Tax Holiday Richtlijnen van 1995 waaraan het Gerecht refereert zijn op de voet van artikel 6a, eerste en derde lid, van de LBG door de minister gegeven noch in het Afkondigingsblad bekend gemaakt. Door de minister zijn in eerste aanleg ontwerp-richtlijnen voor de toepassing van de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw, de LBG en de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële ondernemingen overgelegd die zijn opgesteld door de Coördinatiecommissie Belastingfaciliteiten. Deze regels zijn evenmin op de voet van artikel 6, eerste en derde lid, van de LBG gegeven en bekend gemaakt en derhalve onverbindend. Het Gerecht heeft niet onderkend dat de door de minister op grond van de ontwerp-richtlijnen/de Tax Holiday Richtlijnen van 1995 gegeven motivering, in het bijzonder de richtlijn over timesharing, de beschikking van 2 september 2015 niet kan dragen. Ook uit de onderscheiden beschikkingen van 27 juni 2005 (ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT8845 en ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT8840) van de Raad van Beroep voor Belastingzaken volgt dat de stelling van de minister, dat timesharing of projecten met een volgens hem laag risicoprofiel niet in aanmerking komen voor belastingvrijstelling, onjuist is. Maatgevend is wat de wetgever in de totstandkomingsgeschiedenis van de wet (pagina 2 van de memorie van toelichting) heeft opgenomen, inhoudende dat de onderneming de ontwikkeling van de gronden ter hand neemt ter bevordering van het vreemdelingenverkeer dan wel de grondontwikkeling een blijvende, althans langdurige, bijdrage in de economische activiteit en werkgelegenheid betekent en additioneel het toerisme of vestiging van gefortuneerde buitenlanders bevordert. Omdat zij bouwrijpe kavels te koop aanbiedt zijn derden bereid om te kopen om daar bijvoorbeeld een woning op te (laten) bouwen. Diezelfde derden hadden beslist niet gekocht als zij zelf de benodigde infrastructuur hadden moeten (laten) aanleggen. Voorts is het project nog niet voltooid. Orkaan Irma heeft een negatieve invloed gehad op potentiële mede-investeerders, maar haar inspanningen om naast de bouw van woningen in de toekomst met mede‑investeerders commerciële projecten, zoals meerdere hotels, een medisch centrum en een kantorenpark te ontwikkelen gaan onverminderd verder, aldus appellante.
(bedrijfs-)activiteiten van derden. Dat appellante zich naar gesteld blijft inspannen om met mede-investeerders commerciële projecten te ontwikkelen en orkaan Irma, die op 6 september 2017 over Sint Maarten trok, op deze inspanningen een negatieve invloed heeft gehad, doet wat daar verder van zij aan de rechtmatigheid van het in deze procedure ter toetsing staande, door de minister in de beschikking van 2 september 2015 ingenomen standpunt niet af.
Het betoog faalt.
Beslissing