Beschikking van 27 juni 2005, nr. 2002-2004.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Sint Maarten,
1.1. Belanghebbende heeft bij brief van 2 oktober 2001 aan de Gouverneur verzocht om te worden aangemerkt als een onderneming in de zin van de Landsverordening ter bevordering Bedrijfsvestiging en Hotelbouw gedurende 10 jaren. Bij beschikking van 19 september 2002, no 5609/JAZ’01 is het verzoek door de minister van Financiën afgewezen.
1.2. Belanghebbende is tegen de beschikking op 6 november 2002, dus niet binnen de wettelijke termijn van zes weken, in beroep gekomen bij de Raad. Namens de minister heeft de Directie Fiscale Zaken een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 19 april 2004. Beide partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht.
2. Feiten en geschilomschrijving
2.1. Belanghebbende exploiteert een timeshare resort. Op grond van de Landsverordening ter bevordering van Bedrijfsvestiging en Hotelbouw 1953, PB 1953/194, is aan haar bij Landsbesluit van 15 september 1987, nr. 38, destijds een belastingvrijstelling verleend voor de duur van 10 jaar. Zij heeft op 2 februari 2000 opnieuw een verzoek ingediend om gedurende 10 jaren belastingvrijstelling te genieten. Zij wenst te worden aangemerkt als een onderneming in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a of onder b, van de Landsverordening ter bevordering van Bedrijfsvestiging en Hotelbouw, PB 1997/301 (hierna: de LV). Volgens het verzoek is zij voornemens om 10 nieuwe timeshare appartementen te bouwen. Zij schatte de kosten van deze investering op ongeveer US$ 3.000.000 en het aantal nieuwe arbeidsplaatsen op ten minste 5.
2.2. Op 24 mei 2000 bracht de tax holiday commissie van het Bestuurscollege van het Eilandgebied een negatief advies uit inzake de aanvraag van belanghebbende aan de Directie der Belastingen. Volgens de commissie voldoen timeshare projecten niet aan het vereiste van de LV. Het Bestuurscollege van het Eilandsgebied zelf adviseerde op 17 juli 2002 daarentegen positief, omdat timeshare projecten belangrijk zijn voor de toeristenindustrie. In haar afwijzende beschikking van 19 september 2002 wees de Minister erop dat belanghebbende reeds tien jaar belastingvrijstelling heeft genoten en dat de beoogde werkzaamheden dienden tot herstel van orkaanschade.
2.3. Belanghebbende heeft aan een timeshare gerechtigde het gebruiksrecht van een bepaald appartement verleend gedurende 1 bepaalde week per jaar. Het gebruiksrecht, dat een obligatoir recht is, kan onder de timeshare gerechtigden worden geruild en aan derden worden vervreemd; het recht heeft een looptijd van 99 jaar. De koopprijs van het gebruiksrecht is ineens, bij vooruitbetaling, voldaan. Belanghebbende onderhoudt het resort en draagt het risico van waardemutaties en van het tenietgaan. De timeshare gerechtigde is verplicht om jaarlijks een onderhoudsbijdrage te voldoen aan belanghebbende. Nagenoeg alle timeshare weken zijn verkocht. Belanghebbende exploiteert de appartementen gedurende de niet-verkochte timeshare weken als hotelkamers.
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of belanghebbende als exploitant van een timeshare resort kwalificeert als een onderneming in de zin van artikel 1, eerste lid, van de LV, in het bijzonder als een “onderneming tot exploitatie van een hotel of andere gelegenheid tot verblijf en ontspanning”. Voorts is in geschil of de beoogde investering vooral neerkomt op het herstellen van orkaanschade, en of, indien aannemelijk is dat ten minste US$ 1.000.000 wordt besteed aan de bouw van 10 appartementen, de investering voldoet als uitbreiding in de zin van artikel 1, tweede lid, van de LV. Tot slot worden partijen verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of belanghebbende opnieuw voor een belastingvrijstelling in aanmerking kan komen, nu zij al 10 jaar belastingvrijstelling heeft genoten. De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het beroep
4.1. Het beroep is niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de dagtekening van de beschikking van de Minister ingekomen bij de Raad. Belanghebbende wijst erop dat de beschikking, ondanks het verzoek van haar gemachtigde van 13 augustus 2002 daartoe, niet is gezonden aan het nieuwe adres van de gemachtigde. De beschikking is foutief geadresseerd en pas een paar dagen voor het einde van de zesweken termijn in handen van de gemachtigde gekomen. De Raad oordeelt dat de beperkte overschrijding van de termijn van beroep als een gevolg van de foutieve adressering van de beschikking, welke fout niet aan belanghebbende of haar gemachtigde is toe te rekenen, verschoonbaar is, zodat het beroep ontvankelijk is.
4.2. Een onderneming kwalificeert voor het verkrijgen van belastingvrijstelling in gevolge de LV indien zij gericht is op “de exploitatie van een hotel of een andere gelegenheid tot verblijf en ontspanning”. Dat volgt uit de tekst van artikel 1, eerste lid, van de LV. De Raad is van oordeel dat de exploitatie van het timeshare resort door belanghebbende voldoet aan deze omschrijving. Immers, de appartementen worden gedurende de niet-verkochte timeshare weken als hotelkamers ter verhuur aangeboden (in zoverre is er een hotel) en de appartementen worden tijdens de verkochte timeshare weken door de timeshare gerechtigden gebruikt als een gelegenheid tot verblijf en ontspanning. Niet van belang is dat de timeshare gerechtigde jaarlijks in dezelfde week terugkeert naar hetzelfde appartement. De exploitatie van een timeshare resort heeft trouwens grote gelijkenis met die van een hotel. Het recht van gebruik van een timeshare gerechtigde is immers sterk verwant aan het recht van de huurder van een hotelkamer, terwijl de exploitant van het timeshare resort, evenals de hotelexploitant, zorg draagt voor het onderhoud aan en de verzekering van de appartementen en aan de gemeenschappelijke ruimtes.
4.3. De minister heeft erop gewezen dat de timeshare weken voor de aanvang van de bouw van de appartementen (kunnen) worden verkocht, zodat belanghebbende over slechts een beperkt bedrag aan eigen middelen behoeft te beschikken om de beoogde investering van US$ 3.000.000 te verrichten. Terecht, naar het oordeel van de Raad, brengt belanghebbende daartegen in dat de minister over het hoofd ziet dat het belanghebbende als economisch eigenaar van het resort is die grote investeringen doet en even zo grote financiële risico’s loopt. Niet van betekenis is dat belanghebbende haar investeringen met geleend geld of met eigen middelen bekostigt en dat zij de appartementen nog voor de bouw ervan begint tegen betaling vooraf langdurig in gebruik geeft.
4.4. De minister heeft het verzoek van belanghebbende mede afgewezen met de overweging dat zij (kennelijk: slechts) werkzaamheden tot herstel van de geleden orkaanschade beoogt te verrichten. Belanghebbende stelt dat zij niet alleen orkaanschade gaat herstellen, maar ook het resort wil uitbreiden met tien appartementen bestemd voor timesharing. Gezien het uitzonderlijke karakter dat een belastingvrijstelling heeft dient bij de interpretatie daarvan een restrictief kader te worden gezet. Het herstel van orkaanschade valt daarom niet onder de activiteiten waarvoor belastingvrijstelling wordt verleend. De Raad is van oordeel dat belanghebbende haar stelling, dat zij een bedrag van ten minste Naf. 1.000.000 investeert om uit te breiden, aannemelijk heeft gemaakt. De faciliteit van de belastingvrijstelling komt mede toe aan uitbreidingen van hotels, niet zijnde vernieuwingen (uiteraard mits tevens wordt voldaan aan de andere vereisten van de LV). Dat volgt uit artikel 1, tweede lid, van de LV, dat bepaalt dat onder bouw en eerste inrichting, bedoeld in het vorige lid, mede “uitbreiding” wordt begrepen.
4.5. Vaststaat dat aan belanghebbende reeds bij Landsbesluit van 15 september 1987, nr. 38 een belastingvrijstelling is verleend voor een periode van tien jaar. Volgens de minister brengt dit mee dat aan haar niet opnieuw een vrijstelling kan worden verleend. Belanghebbende betwist deze stelling. De Raad is van oordeel dat de LV de duur van de te verlenen belastingvrijstelling niet per belastingplichtige maximeert. De LV verbindt de maximale duur van de vrijstelling van belasting aan de bouw, inrichting of uitbreiding. Nu belanghebbende ten minste Naf 1.000.000 investeert om het resort uit te breiden komt zij opnieuw voor een belastingvrijstelling in aanmerking.
4.6. De Raad komt niet toe aan het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel, omdat het gelijk reeds op grond van bovenstaande overwegingen aan haar toekomt.
De Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Minister om alsnog te beslissen op het verzoek van belanghebbende met inachtneming van de overwegingen van de Raad.
mrs. Van Gijn, Van Ballegooijen en Van Muijen