ECLI:NL:OGHACMB:2018:237

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
LARSXM2017H00034
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tewerkstellingsvergunning op basis van strijd met de Landsverordening toelating en uitzetting

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een tewerkstellingsvergunning aan een vreemdeling. De vreemdeling verbleef ten tijde van de beschikking van 28 september 2016 in Sint Maarten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf. Het Hof oordeelde dat de vreemdeling in strijd heeft gehandeld met de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), wat de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid de grond gaf om de tewerkstellingsvergunning te weigeren. De appellante, die de vergunning had aangevraagd, kon niet aantonen dat de vreemdeling over de vereiste kwalificaties beschikte en had bovendien nagelaten rechtsmiddelen aan te wenden tegen eerdere beslissingen van de minister.

De zaak kwam voor het Hof na een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de vreemdeling niet voldeed aan het uitlandigheidsvereiste, dat vereist is voor de verlening van een tewerkstellingsvergunning. De appellante voerde aan dat de vreemdeling in het verleden met vergunningen in Sint Maarten had gewerkt en dat hij vanwege humanitaire redenen niet terug kon naar Dominica, maar het Hof oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de weigering van de vergunning te weerleggen.

Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de beslissing van het Gerecht. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de regels omtrent tewerkstellingsvergunningen en de noodzaak voor vreemdelingen om te voldoen aan de vereisten van de Ltu.

Uitspraak

LARSXM2017H00034
Datum uitspraak: 9 mei 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd in Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 27 februari 2017 in zaak nr. Lar 016/145, in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid.
Procesverloop
Bij beschikking van 15 maart 2016 heeft de minister op de voet van artikel 6, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit arbeid vreemdelingen (het Uitvoeringsbesluit) geweigerd om appellante een tewerkstellingsvergunning te verlenen voor de vreemdeling [naam] (de vreemdeling), omdat appellante niet heeft aangetoond dat de vreemdeling over de vereiste kwalificaties beschikt.
Bij beschikking van 28 september 2016 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft de minister zich aanvullend op het standpunt gesteld dat de vreemdeling heeft gehandeld in strijd met de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) en de tewerkstellingsvergunning ook op grond van artikel 8, eerste lid, onder d, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (Lav) wordt geweigerd.
Bij uitspraak van 27 februari 2017 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2018, waar appellante, vertegenwoordigd door Adolphus Richardson, bijgestaan door mr. Brenda B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het Gerecht heeft overwogen dat niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning in Sint Maarten verbleef en voor appellante werkzaam was, zonder dat hij beschikte over een vergunning tot tijdelijk verblijf en een tewerkstellingsvergunning. In dit geval is sprake van eerste toelating tot Sint Maarten. Volgens paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen van de minister van Justitie met betrekking tot de toepassing van de Ltu van mei 2012 moet een aanvraag om eerste toelating in principe in het buitenland worden afgewacht (hierna: het uitlandigheidsvereiste). De vreemdeling heeft gehandeld in strijd met het uitlandigheidsvereiste. Ingevolge artikel 8, eerste lid, onder d, van de Lav, wordt een tewerkstellingsvergunning geweigerd, indien de desbetreffende vreemdeling heeft gehandeld in strijd met bij of krachtens de Ltu gegeven regels. Dat de vreemdeling naar gesteld door de Immigration and Border Protection Service (IBP) is geadviseerd om een aanvraag in te dienen voor zelfstandig verblijf doet aan het vorenstaande niet af. Evenmin brengt het foutieve advies van de IBP aan de vreemdeling met zich dat jegens appellante het vertrouwen is gewekt dat in weerwil van de dwingende weigeringsgrond van artikel 8, eerste lid, onder d, van de Lav, een tewerkstellingsvergunning aan haar zou worden verleend. Het betoog van appellante dat het uitlandigheidsvereiste niet aan de vreemdeling mag worden tegengeworpen omdat hij naar Sint Maarten moest komen omdat zijn land van herkomst Dominica in augustus 2015 ernstig door orkaan Erika is getroffen is niet onderbouwd. De vreemdeling heeft niet verklaard en uit de stukken blijkt niet dat hij vanwege orkaanschade naar Sint Maarten heeft moeten uitwijken, aldus het Gerecht.
Appellante betoogt dat het Gerecht niet heeft onderkend dat de vreemdeling in het verleden in Sint Maarten woonachtig en werkzaam was met de nodige vergunningen. Uit de stukken blijkt dat hij is teruggekeerd naar Dominica. Na orkaan Erika is hij teruggekeerd naar Sint Maarten. Hij heeft zich binnen zijn rechtmatig toeristenverblijf voor advies gewend tot de IBP om zijn papieren weer in orde te krijgen. Bij de IBP is hem meegedeeld dat hij inkomen moet hebben. Teneinde dit te bewerkstelligen zonder terug te moeten keren naar de erbarmelijke situatie in Dominica, heeft hij zich tot appellante – zijn oud-werkgever – gewend. Appellante heeft vervolgens op advies van het Ministerie van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid een tewerkstellingsvergunning aangevraagd. Onder deze omstandigheden mag aan appellante niet worden tegengeworpen dat de vreemdeling heeft gehandeld in strijd met de Ltu. Appellante verwijst daartoe naar de onderscheiden uitspraken van het Hof van 8 mei 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:81) en 12 mei 2017 (ECLI:NL:OGHACMB:2017:86), inhoudende dat niet in alle gevallen het uitlandigheidsvereiste mag worden tegengeworpen. Voorts had de IBP de zaak moeten beoordelen en hem op humanitaire gronden toelating moeten verlenen, aldus appellante.
Appellante is op 18 augustus 2016 door de bezwaaradviescommissie gehoord. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat de vreemdeling in de periode 2005-2011 in het bezit is geweest van een tewerkstellingsvergunning. In 2011 is hij teruggekeerd naar Dominica om zijn zieke vader te gaan verzorgen. In augustus 2015 is hij teruggekeerd in Sint Maarten. Appellante heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat de vreemdeling in 2015 weer voor haar is gaan werken.
Op 12 mei 2016 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel het verrichten van arbeid in loondienst. Deze aanvraag is bij beschikking van 13 juni 2016 op de voet van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ltu afgewezen, omdat de vreemdeling niet heeft kunnen aantonen dat hij over voldoende middelen van bestaan zal beschikken, nu de tewerkstellingsvergunning is geweigerd vanwege het feit dat de vreemdeling niet over de vereiste kwalificaties beschikt. In de beschikking van 13 juni 2016 heeft de minister zich voorts op het standpunt gesteld dat evenmin is gebleken dat op grond van klemmende redenen van humanitaire aard een verblijfsvergunning moet worden verleend. Tegen deze beschikking zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
4.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling ten tijde van het nemen van de beschikking van 28 september 2016 in Sint Maarten verbleef en niet beschikte over een vergunning tot tijdelijk verblijf. Voorts is niet gesteld dat de vreemdeling op dat moment op een andere grond rechtmatig verblijf in Sint Maarten had. De vreemdeling heeft derhalve gehandeld in strijd met de Ltu. Het Gerecht is de minister in zoverre terecht gevolgd in zijn in de beschikking van 28 september 2016 ingenomen standpunt dat de verlening van een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling met toepassing van artikel 8, eerste lid, onder d, van de Lav, moet worden geweigerd. Het betoog van appellante dat het Gerecht de minister ten onrechte is gevolgd in zijn in de beschikking van 28 september 2016 ingenomen standpunt dat niet is voldaan aan het uitlandigheidsvereiste kan haar in deze procedure niet baten. De vreemdeling had immers het betoog, dat hem een vergunning tot tijdelijk verblijf op humanitaire gronden moet worden verleend en het uitlandigheidsvereiste, gelet op de uitspraken van het Hof van 8 en 12 mei 2017 en de erbarmelijke situatie in Dominica, niet aan hem kan worden tegengeworpen, aan de orde kunnen en moeten stellen in de procedure over de aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Nu de vreemdeling heeft nagelaten rechtsmiddelen in te stellen tegen de beschikking van 13 juni 2016 en de weigering van de vergunning tot tijdelijk verblijf in rechte vaststaat, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister zich in de beschikking van 28 september 2016 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling heeft gehandeld in strijd met de Ltu.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
Verzonden: 9 mei 2018
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,
BIJLAGE

Landsverordening arbeid vreemdelingen

Artikel 8
1. Een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. indien deze een vreemdeling betreft die gehandeld heeft in strijd met de bij of krachtens de Landsverordening toelating en uitzetting gegeven regels;
e. (…);
f. (…).

Uitvoeringsbesluit arbeid vreemdelingen

Artikel 3 te verstrekken gegevens, documenten en inlichtingen
2. Bij de aanvraag dienen door de werkgever de volgende documenten te worden overgelegd:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. (…);
e. (…);
f. (…);
g. (…);
h. (…);
i. in geval van een eerste aanvraag: een schriftelijke verklaring van de werkgever, dat de vreemdeling zich op dat moment buiten Sint Maarten bevindt en voornemens is zich aldaar op te houden voor de hele duur van de behandeling van de aanvraag.
Artikel 6
Een tewerkstellingsvergunning wordt voorts geweigerd indien niet door de werkgever is aangetoond dat de vreemdeling beschikt over de kwalificaties, diploma’s, getuigschriften of ervaring die, volgens opgave van de werkgever, vereist zijn voor het verrichten van de arbeid.

Landsverordening toelating en uitzetting

Artikel 9
1. De vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan door of namens de minister worden geweigerd:
a. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
b. indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.

Richtlijnen van de minister van Justitie van Sint Maarten

met betrekking tot de toepassing van de Ltu

HOOFDSTUK 3
TOELATING VAN VREEMDELINGEN
3.1.1. Beleid eerste aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf
Aanvragen van vreemdelingen voor eerste toelating tot Sint Maarten dienen in principe in het buitenland te worden afgewacht. In het geval de vreemdeling reeds illegaal verblijft in het land, kan zijn/haar aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd.