Uitspraak
Voorts heeft het Gerecht vastgesteld dat uit de kopieën van het paspoort van appellant blijkt dat hij zich in Sint Maarten bevond op de dag dat de minister het besluit van 6 januari 2016 heeft genomen en aldus vaststaat dat niet aan het uitlandigheidsvereiste is voldaan. Beantwoording van de vraag of eiser ten tijde van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning al dan niet rechtmatig en al dan niet als toerist hier te lande verbleef, kan dan ook in het midden blijven, aldus het Gerecht.
De klacht slaagt.
Beslissing
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
vernietigtde uitspraak van het in eerste aanleg van Sint Maarten van 22 juli 2016 in zaak nr. Lar 15/216;
verklaarthet tegen de beschikking van de minister van Justitie van het land Sint Maarten van 6 januari 2016 ingestelde beroep
gegrond;
vernietigtde onder III genoemde beschikking;
bepaaltdat de minister van Justitie van het land Sint Maarten een nieuwe beschikking neemt met in achtneming van deze uitspraak;
wijsthet verzoek om schadevergoeding
af;
veroordeeltde minister van Justitie van het land Sint Maarten tot vergoeding aan [appellant] van de bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAf 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
gelastdat de minister van Justitie van het land Sint Maarten aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAf 450,00 (zegge: vierhonderd vijftig gulden) vergoedt.