ECLI:NL:OGHACMB:2017:81

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 mei 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
HLAR 79715/16 en 79716/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf in Sint Maarten

In deze zaak gaat het om hoger beroep van twee appellanten tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die hun aanvragen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf hebben afgewezen. De minister van Justitie van Sint Maarten had de aanvragen afgewezen op basis van het uitlandigheidsvereiste, zoals vastgelegd in artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). De appellanten betogen dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat bij een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf onder alle omstandigheden het uitlandigheidsvereiste geldt. Ze stellen dat hun aanvragen zijn ingediend nadat een vestigings- en directievergunning was verleend, wat volgens de Richtlijnen van de minister mogelijk is. Het Hof oordeelt dat het Gerecht niet voldoende heeft gemotiveerd dat het niet voldoen aan het uitlandigheidsvereiste in strijd is met de openbare orde en het algemeen belang. Het Hof vernietigt de eerdere uitspraken en beveelt de minister om binnen vier weken een nieuwe beschikking te nemen op de aanvragen van de appellanten. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

HLAR 79715/16 en 79716/16
Datum uitspraak: 8 mei 2017
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. Appellante 1], en
2. [ Appellante 2],
beiden wonend in Sint Maarten, appellanten,
tegen de onderscheiden uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 16 mei 2016 in zaken nrs. 104/2015 en 105/2015 in de gedingen tussen:
appellanten
en
de minister van Justitie van het land Sint Maarten.
Procesverloop
Bij onderscheiden beschikkingen van 9 januari 2015 heeft de minister aanvragen van appellanten om hun een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid als directeur bij SXM Fisheries N.V. (hierna: de vennootschap) onderscheidenlijk verblijf bij moeder te verlenen afgewezen.
Bij onderscheiden beschikkingen van 8 juli 2015 heeft de minister het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 16 mei 2016 heeft het Gerecht het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraken hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaken ter zitting behandeld op 27 maart 2017, waar appellanten, bijgestaan door mr. B.B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Voor de tekst van de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
De minister heeft de afwijzing van de aanvragen bij onderscheiden beschikkingen van 8 juli 2015 gehandhaafd, omdat appellanten geen rechtmatig verblijf in Sint Maarten hebben en zij hun aanvraag niet in het buitenland hebben afgewacht, zoals op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu), gelezen in samenhang met paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is vereist (hierna: het uitlandigheidsvereiste).
Het Gerecht heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellanten een aanvraag om eerste toelating hebben ingediend en niet is voldaan aan het uitlandigheidsvereiste. Verblijf in Sint Maarten ten tijde van die aanvraag op grond van een geldig visum maakt dit niet anders. Voorkomen moet worden dat de minister door de aanwezigheid van de aanvrager voor voldongen feiten wordt gesteld. Daarbij heeft het Gerecht gewezen op zijn uitspraak van 20 april 2015 (zaak nr. Lar 170 van 2014), waarin onder meer is overwogen dat volgens vaste jurisprudentie bij een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf onder alle omstandigheden het uitlandigheidsvereiste geldt. De minister heeft toegelicht dat het uitlandigheidsvereiste sinds die jurisprudentie weer strikt wordt toegepast. Dat in de Guide to Residency ~ Part 1 van de Immigration and Border Protection Service (zie www.sintmaartengov.org) onder het kopje ‘Directors’, punt 12, onderscheid wordt gemaakt tussen aanvragers uit het buitenland en aanvragers die al in Sint Maarten wonen, moet, zoals de minister ter zitting heeft bevestigd, aldus worden begrepen dat degenen die reeds rechtmatig verblijf in Sint Maarten hebben, andere documenten ten aanzien van hun financiële positie moeten overleggen dan degenen die in het buitenland wonen. De door appellante 1 gestelde belangen met betrekking tot het voeren van haar bedrijf doen evenmin af aan het uitlandigheidsvereiste, aldus het Gerecht.
Appellanten klagen dat het Gerecht is voorbijgegaan aan hun betoog dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, niet bepaalt dat een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf in het buitenland moet worden afgewacht. Paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen is een invulling van deze bepaling. In deze paragraaf staat dat een aanvraag voor eerste toelating tot Sint Maarten in principe in het buitenland moet worden afgewacht. De minister moet derhalve motiveren dat en waarom het verblijf in Sint Maarten ten tijde van de beslissing op de aanvragen strijd oplevert met de openbare orde en het algemeen belang van het land. Voorts blijkt uit de Guide to Residency ~ Part 1 niet dat het in dat document gemaakte onderscheid ziet op het hebben van al dan niet rechtmatig verblijf in Sint Maarten, aldus appellanten.
4.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 2 december 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BV2092 en 3 juni 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:37) strekt paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen ertoe te voorkomen dat de minister, voordat deze kan beoordelen of een vreemdeling aan alle voor toelating gestelde eisen voldoet, door diens aanwezigheid in Sint Maarten voor voldongen feiten wordt geplaatst.
4.2. Volgens paragraaf 3.3.2 van de Richtlijnen dienen zij, die een onderneming willen drijven, in het bezit te zijn van een vestigings- en directievergunning, afgegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Vergunningen. Een directeur van een rechtspersoon, die in het bezit is van een directievergunning hoeft slechts een vergunning tot tijdelijk verblijf aan te vragen. De vreemdeling ontvangt een verblijfsvergunning om werkzaam te zijn als directeur binnen het eigen bedrijf. De afhankelijke gezinsleden ontvangen een afhankelijke vergunning.
4.3. Bij ministeriële beschikking van 7 november 2014 is een vestigingsvergunning voor de vennootschap verleend. Voorts is aan appellante 1 bij ministeriële beschikking van 7 november 2014 vergunning verleend om op te treden als directeur van de vennootschap. Op 22 december 2014 hebben appellanten de aanvragen om verlening van een tijdelijke vergunning tot verblijf ingediend.
4.4. Appellanten betogen terecht dat het Gerecht ten onrechte heeft overwogen dat uit paragraaf 3.1.1 van de Richtlijnen volgt dat bij een eerste aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf onder alle omstandigheden het uitlandigheidsvereiste geldt. Volgens die paragraaf kan een aanvraag op grond van artikel 9 van de Ltu worden afgewezen indien een vreemdeling reeds illegaal in Sint Maarten verblijft, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd. Appellanten hebben in dit verband aangevoerd dat zij hun aanvragen eerst hebben ingediend nadat een vestigings- en directievergunning was verleend. Dit is overeenkomstig paragraaf 3.3.2 van de Richtlijnen. Uit die paragraaf noch uit de Guide to Residency ~ Part 1 volgt, dat appellanten hun aanvragen in het buitenland moeten afwachten. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de minister ter zitting heeft verklaard dat de documenten die een reeds in Sint Maarten verblijvende vreemdeling op grond van de Guide to Residency ~ Part 1, punt 12, moet overleggen (proof of Inspectorate of Taxes with personal crib number), ook kunnen worden verkregen als die vreemdeling niet rechtmatig in Sint Maarten verblijft, zodat hieruit niet kan worden afgeleid dat een vreemdeling die niet rechtmatig in Sint Maarten verblijft zijn aanvraag in het buitenland moet afwachten.
4.5. Uit hetgeen in rechtsoverweging 4.4 is overwogen volgt dat het Gerecht ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de minister ontoereikend heeft gemotiveerd dat het niet voldoen aan het uitlandigheidsvereiste door appellanten in strijd is met de openbare orde en het algemeen belang, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu.
4.6. De klacht slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen het Gerecht zou behoren te doen, zal het Hof de onderscheiden beschikkingen van 8 juli 2015 vernietigen, nu deze berusten op een ontoereikende motivering.
6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 16 mei 2016 in zaken nrs. 104/2015 en 105/2015;
III.
verklaarthet in die zaken ingestelde beroep
gegrond;
IV.
vernietigtde beschikkingen van de minister Justitie van het land Sint Maarten van 8 juli 2015, kenmerk IND2014 18298 en IND2014 18300;
V.
bepaaltdat de minister van Justitie van het land Sint Maarten binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuwe beschikking op het door [appellante 1] en [appellante 2] gemaakte bezwaar neemt;
VI.
veroordeeltde minister van Justitie van het land Sint Maarten tot vergoeding van de bij [appellante 1] en [appellante 2] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van Naf 2.800,00 (zegge: twee duizend achthonderd gulden), geheel toe te rekenen aan de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.
gelastdat de minister van Justitie van het land Sint Maarten het door [appellante 1] en [appellante 2] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van NAf 450,00 (zegge: vierhonderd vijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2017
Verzonden: 8 mei 2017
BIJLAGE

Landsverordening toelating en uitzetting

Artikel 9
1. De vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan door of namens de minister worden geweigerd:
a. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
b. (…).

Richtlijnen van de minister van Justitie van Sint Maarten

met betrekking tot de toepassing van de Ltu

HOOFDSTUK 3

TOELATING VAN VREEMDELINGEN

3.1
Inleiding
Met het oog op de situatie binnen de samenleving en op de arbeidsmarkt hier te lande, wordt – met inachtneming van de Ltu, het Toelatingsbesluit en de in de onderhavige Richtlijnen neergelegde regels bij het verlenen van een vergunning tot verblijf het beleid gevoerd, waarbij vreemdelingen in het algemeen – behoudens verplichtingen voortvloeiend uit internationale verdragen – slechts voor verlening van een verblijfsvergunning in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk belang van Sint Maarten gediend wordt. Uitgangspunt is dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het individueel belang van de vreemdeling.
3.1.1
Beleid eerste aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf
Aanvragen van vreemdelingen voor eerste toelating tot Sint Maarten dienen in principe in het buitenland te worden afgewacht. In het geval de vreemdeling reeds illegaal verblijft in het land, kan zijn/haar aanvraag worden afgewezen op grond van artikel 9 van de Ltu, tenzij er goede gronden door de aanvrager worden aangevoerd.
Per categorie vreemdeling zijn er lijsten met vereisten opgesteld, waarop aangegeven is welke documenten de vreemdeling dient over te leggen, ten einde in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning. Deze documenten dienen conform artikel 7 lid 4 van de Ltu met een zogenaamd Model 1-formulier te worden ingediend, op de aanvraag dient zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval uiterlijk 4 maanden na indiening, te worden beslist.
3.3.1
Verblijfsduur eerste aanvraag en verlenging
(…).
3.3.2
Geldigheidsduur
c) zelfstandig ondernemers/directeurschap
Ingevolge de vestigingsregeling voor bedrijven dienen zij, die een onderneming willen drijven, in het bezit te zijn van een vestigings- en directievergunning, afgegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Vergunningen. Conform artikel 3 sub 3 van de Landsverordening arbeid vreemdelingen zijn zelfstandigen vrijgesteld van een tewerkstellingsvergunning. Dat betekent dat een directeur van een rechtspersoon, die in het bezit is van een directievergunning, afgegeven door genoemd ministerie slechts een vergunning tot tijdelijk verblijf hoeft aan te vragen. Hetzelfde geldt voor een vreemdeling, die van het ministerie toestemming verkregen heeft om ingevolge de Landsverordening Vestigingsregeling voor Bedrijven een eenmansbedrijf te vestigen en drijven.
De vreemdeling ontvangt een verblijfsvergunning om werkzaam te zijn als directeur/zelfstandige binnen zijn/haar eigen bedrijf. De afhankelijke gezinsleden ontvangen een afhankelijke vergunning.
Duur van de eerste aanvraag : een jaar
Duur bij verlenging : drie jaar

Living on Sint Maarten (www.sintmaartengov.org)

Guide to Residency ~ Part 1

First Time Applications

Directors

Persons who are coming to the island to be the director of a company are eligible for this permit. Be sure however to have your director’s and business license before applying for residency. You must first visit the Department of Economic Affairs for these licenses.
Documents necessary for this application include:
Model I completely filled out and signed by applicant;
Copy of valid passport (all page and page with the photo must be colored);
Original Birth Certificate date of issue cannot be older than 3 years legalized or with apostille not older than 3 years (translated in to Dutch or English by a certified translator and all translations must be legalized with a stamp);
Original Police Record not older than 6 months (translated in to Dutch or English by a certified translator and all translations must be legalized with a stamp);
Copy of Business license;
Copy of Director’s license (issued by the Economic Affairs Department);
Copy of the Chamber of Commerce registration (no older than 6 months);
Copy of labor registration (first page);
If married, original marriage certificate date of issue cannot be older than 3 years legalized or with an apostille not older than 3 years (translated to Dutch or English). Or a detailed registration form from the Census Office (if marriage has been registered at the Census Office);
School registration letter for the children (if applicable);
If one of the parents of one or more children is staying in the country of origin, following is required:
a. a letter of consent;
b. proof of custody of the children;
12. If applicant is abroad the following is needed:
- letter of a foreign financial institution stating the financial position (assets, liabilities equity), an amount must be stated;
If applicant is already living in Sint Maarten:
- a letter/statement of financial position (assets, liabilities equity); figures must be present;
-proof of Inspectorate of Taxes with personal crib number;
13. SZV registration of the company.