Uitspraak
Beslissing
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om hoger beroep van twee vennootschappen tegen uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin het Gerecht zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van beroepen tegen facturen van precariobelasting. De vennootschappen betogen dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet bevoegd was om te oordelen over de facturen, omdat het eerder in een andere uitspraak zich bevoegd had verklaard. Ze vrezen dat de uitspraak in hoger beroep vernietigd wordt, waardoor ze tussen wal en schip vallen. Daarnaast stellen ze dat het Gerecht ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de vraag of er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering voor de vergunningplicht. De vennootschappen hebben nooit om een precariovergunning verzocht en betogen dat de minister niet bevoegd is om deze te verlenen of om precariobelasting te heffen.
Het Hof bevestigt de aangevallen uitspraken en oordeelt dat de belastingrechter bevoegd is om te beoordelen of de minister bevoegd is tot het heffen van precariobelasting. Het Hof overweegt dat de vennootschappen geen openbare grond innemen, omdat niet alle strandstoelen gedurende de hele dag worden gebruikt en iedereen de grond kosteloos mag blijven gebruiken. De vennootschappen hebben niet aangetoond dat zij rechthebbende zijn op een zakelijk recht op het strand, en het Gerecht heeft terecht geen grond gevonden om de procedure te schorsen voor een verzoek bij de burgerlijke rechter. De hoger beroepen worden ongegrond verklaard.