ECLI:NL:OGHACMB:2018:221

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
Ghis 72965 – H 340/15 CUR201501267 – CUR2018H00330
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging onderhoudsplicht na samenleven als waren zij gehuwd

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure betreffende de beëindiging van de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw. De man, oorspronkelijk verzoeker en thans appellant, heeft de vrouw, oorspronkelijk verweerster en thans geïntimeerde, aangeklaagd met betrekking tot de vraag of zij is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd, zoals bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. De procedure volgde op een eerdere tussenbeschikking van 10 mei 2016, waarin het Hof een bewijsopdracht aan de man had gegeven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2018 heeft de vrouw in persoon, vergezeld van haar gemachtigde, verklaard dat zij afzag van een contra-enquête. De man was niet in persoon aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De gemachtigden hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de gemachtigde van de vrouw een pleitnota heeft overgelegd. Het Hof heeft vervolgens de feiten en omstandigheden beoordeeld die relevant zijn voor de vraag of de vrouw samenleefde met een ander als waren zij gehuwd.

Het Hof heeft vastgesteld dat de vrouw een liefdesrelatie had met een andere man, met wie zij samenwoonde en een kind had gekregen. De getuigenverklaringen hebben aangetoond dat er sprake was van een affectieve relatie van duurzame aard, waarin wederzijdse verzorging en een gemeenschappelijke huishouding bestonden. Het Hof concludeert dat de onderhoudsplicht van de man van rechtswege is geëindigd op 1 oktober 2011, de datum waarop de vrouw is gaan samenleven met de andere man. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2018 BESCHIKKING NO.
Registratienrs.: Ghis 72965 – H 340/15
CUR201501267 – CUR2018H00330
Uitspraak: 11 december 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.A.T. Ayoubi-Haakmeester.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenbeschikking van 10 mei 2016.
1.2.
Op 15 juni 2016 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Blijkens het slot daarvan zou de enquête worden voortgezet en zou ook een contra-enquête volgen. Deze hebben geen doorgang gevonden.
1.3.
Op 30 oktober 2018 heeft opnieuw een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. De man is niet in persoon verschenen, zijn gemachtigde wel. De gemachtigden hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de vrouw aan de hand van een pleitnota. De gemachtigde van de man heeft verklaard dat de man afziet van voortzetting van de enquête. De vrouw heeft afgezien van een contra-enquête.
1.4.
Partijen zijn ter zitting ermee akkoord gegaan dat de rechter die op 15 juni 2016 de getuigen gehoord heeft en thans louter strafzaken doet niet langer deel uitmaakt van de Hofcombinatie die deze zaak verder behandelt en beslist.
1.5.
Uitspraak is ter zitting bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat om de vraag of de vrouw ‘is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd’ (artikel 1:160 BW). Is dat het geval geweest en staat de datum van het begin vast, dan eindigt de onderhoudsplicht van de man van rechtswege op die datum en is er geen plaats voor herleving van de onderhoudsplicht; de rechter heeft niet de vrijheid een andere datum dan deze vast te stellen als datum vanaf welke geen levensonderhoud meer verschuldigd is (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4844, NJ 2008/190).
2.2.
Voor een bevestigend antwoord op de vraag of de vrouw in de zin van art. 1:160 BW is gaan samenleven als waren zij gehuwd, volstaat volgens vaste rechtspraak niet dat zij en de andere man met elkaar samenwonen, maar is vereist dat tussen hen een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Het uitzonderlijke en onherroepelijke karakter van de in art. 1:160 BW besloten liggende sanctie vergt dat deze bepaling restrictief wordt uitgelegd, hetgeen meebrengt dat niet snel mag worden aangenomen dat is voldaan aan de door deze bepaling gestelde eisen voor de beëindiging van de verplichting levensonderhoud te verschaffen (onder meer HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:724, NJ 2016/238) .
2.3.
De man dient dus het bestaan te bewijzen van (i) een affectieve relatie die (ii) van duurzame aard is en (iii) meebrengt dat betrokkenen elkaar wederzijds verzorgen, (iv) met elkaar samenwonen en (v) een gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.4.
In de tussenbeschikking heeft het Hof de man een bewijsopdracht gegeven en toegelaten tot het bewijs. Thans dient de vraag beantwoord te worden of de man daarin geslaagd is, waarbij het Hof de door de Hoge Raad bedoelde terughoudendheid (zie hiervóór rov. 2.2) in acht dient te nemen.
Ad (i) Affectieve relatie
2.5.
Onbestreden is dat de vrouw een liefdesrelatie had met [naam 1] en dat zij van hem zwanger is geworden. Hij heeft de geboorte van het kind aangegeven bij de burgerlijke stand en het kind erkend.
Ad (ii) Van duurzame aard
2.6.
De getuige [naam 1], met wie de vrouw zou hebben samengeleefd als waren zij gehuwd, heeft verklaard dat nadat de vrouw van hem zwanger raakte – het kind is te vroeg geboren op 10 mei 2012; het Hof gaat daarom uit van verwekking omstreeks 1 oktober 2011 – hij en de vrouw gingen wonen in een huis in [adres B]. Na zes maanden gingen zij wonen in Kas Grandi (de voormalige echtelijke woning). De relatie heeft volgens hem ca. 1,5 à 2 jaar geduurd.
2.7.
Het Hof leidt uit deze verklaring af dat de relatie als duurzaam bedoeld was en ook betrekkelijk lang geduurd heeft. Van een ‘flitsrelatie’, zoals de vrouw stelt, was geen sprake. Behalve het tijdsverloop is relevant dat men samen een huis te [adres B] betrok en dat de vrouw van [naam 1] zwanger was geworden.
Ad (iii) Wederzijdse verzorging
2.8.
Getuige [naam 1] heeft verklaard: ‘Toen wij het huis namen, betaalde mevrouw [geïntimeerde] de eerste maand huur en de borg. Daarna heb ik de huur, water en elektriciteit betaald. Met de alimentatie die mevrouw [geïntimeerde] van de vader van haar kinderen kreeg, deed zij de inkopen. Mevrouw [geïntimeerde] kocht niet alles, ik kocht wat er scheelde.’ En: ‘We zijn weer in Kas [adres C] gaan wonen. (…) De kosten werden op gelijke wijze verdeeld zoals toen we in [adres B] woonden.’ ‘De huur was NAf 900,=. Ik kreeg mijn salaris via de GIRO Bank Daarna ging ik het huurbedrag storten op de rekening van de eigenaar bij de MCB Bank. Elektriciteit was Pagatinu. lk betaalde het water tegelijk met de huur.’ Alsmede: ‘Tijdens mijn relatie met mevrouw [geïntimeerde] ben ik met dat werk gestopt. De relatie heeft daarna nog ongeveer drie maanden geduurd. Gedurende die drie maanden had ik geen inkomen, ik hielp mevrouw [geïntimeerde] bij het verbouwen van haar huis. Mevrouw [geïntimeerde] betaalde mij niet hiervoor. In die drie maanden dat ik geen werk had, hielp ik mee met de verbouwing en schoonmaak van het huis.’ Zie ook ad (v).
Ad (iv) Samenwonen
2.9.
Zie ad (ii). De getuige [naam 1] heeft voorts verklaard: ‘U vraagt mij wat er met mijn huis te [adres A] gebeurde, toen ik met mevrouw [geïntimeerde] ging samenwonen. Toen ik in [adres A] woonde, woonde ik samen met de eigenaar van het huis. Op het moment dat ik het huis in [adres A] verliet, bleef de eigenaar daar wonen.’ En: U vraagt mij of, toen ik in [adres B] ging wonen, ik spullen uit mijn huis had meegenomen. Ja, ik heb een fan en een apparaat van de gym meegenomen. De overige spullen waren van mevrouw [geïntimeerde].’… ‘Naast mevrouw [geïntimeerde] en ik woonde ook een van haar kinderen uit haar eerdere relatie bij ons. Ook ons zoontje woonde in het huis.’
Ad (v) Gemeenschappelijke huishouding
2.10.
Zie ad (iii). De getuige [naam 1] verklaarde voorts: ‘Ik maakte buiten het huis schoon en soms binnen. Bepaalde dagen deed mevrouw [geïntimeerde] de schoonmaak, andere dagen deed ik het.’
2.11.
Hetgeen de getuige [naam 2], zuster van [naam 1], heeft verklaard, bevestigt in grote lijnen diens verklaringen.
2.12.
Het Hof heeft onvoldoende reden aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen te twijfelen.
2.13.
Het Hof acht bewezen dat vanaf 1 oktober 2011 sprake was van een ‘samenleven met een ander als waren zij gehuwd’, zodat vanaf die datum van rechtswege de onderhoudsplicht van de man is geëindigd.
2.14.
Partijen zijn gewezen echtgenoten en de kosten worden gecompenseerd.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
- verklaart voor recht dat met ingang van 1 oktober 2011 de onderhoudsplicht van de man jegens de vrouw is geëindigd;
- compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.W. Scholte, H.J. Fehmers en J. de Boer, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.