ECLI:NL:OGHACMB:2018:2

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
AUA2016H00022
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de uitspraak op bezwaar tegen de uitnodiging tot betaling van invoerrechten en accijnzen

In deze zaak heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen een uitnodiging tot betaling (UTB) van invoerrechten en accijnzen, die door de Inspecteur was opgelegd. De UTB betrof een bedrag van Afl. 248.892,65, dat na bezwaar door het Gerecht in eerste aanleg was vastgesteld op Afl. 123.302,59. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Hof heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar door een onbevoegd persoon was genomen. Het Hof oordeelt dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, maar dat de UTB moet worden vastgesteld op het door de Inspecteur voorgestane bedrag van Afl. 98.880,73. Het Hof overweegt dat belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat de administratieve voorraad van goederen correct was. De Inspecteur heeft geconstateerd dat er goederen ontbraken, en belanghebbende heeft niet kunnen bewijzen dat deze goederen onder de juiste documenten zijn uitgeslagen. Het Hof heeft de uitspraak van het Gerecht vernietigd en de UTB vastgesteld op Afl. 98.880,73, waarbij het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.

Uitspraak

AUA2016H00022

Datum uitspraak: 16 januari 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
wonend in Aruba,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 1 oktober 2015 in zaak BBZ nr. 69230 van 2015 in het geding tussen:
appellant,
en
de inspecteur der invoerrechten en accijnzen,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Met dagtekening 27 november 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) gedaan van Afl. 21.883,60 aan Invoerrechten en Afl. 227.009,05 aan Accijns op gedistilleerd, tezamen Afl. 248.892,65.
1.2.
Op 23 december 2013 heeft belanghebbende bezwaar ingesteld tegen deze UTB.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2014 is het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 22 april 2014 beroep ingesteld.
1.5.
Op 1 oktober 2015 heeft het Gerecht het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de UTB op Afl. 123.302,59 vastgesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft op 30 november 2015 hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft op 22 februari 2016 een verweerschrift ingediend.
1.7.
De (eerste) zitting heeft plaatsgehad op 6 oktober 2016 te Oranjestad, waar namens de Inspecteur [ A ] en [ B ] zijn verschenen en namens belanghebbende [ C ] en [ D ]. Ter zitting is besloten om de zaak aan te houden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in overleg te gaan. Partijen hebben dit overleg gevoerd en het Hof, desgevraagd, geïnformeerd over de resterende geschilpunten.
1.8.
De (tweede) zitting heeft plaatsgehad op 19 oktober 2017 te Oranjestad, waar namens de Inspecteur [ A ] en [ B ], alsmede [ E ], zijn verschenen en namens belanghebbende [ C ] en [D ].

2.Feiten

2.1.
Door het Gerecht zijn de volgend feiten vastgesteld:
“2. 1 Belanghebbende exploiteert een douane entrepot aan de [straat] te Oranjestad (hierna: het entrepot). Belanghebbende beschikt daarvoor over een entrepotvergunning, waarin de voorwaarden zijn opgenomen voor het beheren van het entrepot. Met betrekking tot de goederenvoorraadadministratie is daarin een specificatie opgenomen van de wijze waarop goederen die worden in- en uitgeslagen moeten worden geadministreerd. Dat dient te geschieden door per goederensoort naar volume de in- en uitslag te noteren, waarbij de in- en uitslag zijn gedekt door documenten. De betreffende depotvergunning is inmiddels ingetrokken.
2.2
Bij brief van 19 november 2012 wordt een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd en bij brief van 13 maart 2013 wordt aan belanghebbende meegedeeld welke gegevens hij in het kader van het boekenonderzoek over moet leggen.
Bij brief van 30 oktober 2013 is aan belanghebbende een lijst overhandigd van ontbrekende documenten, van uitslagdocumenten die niet overeenkomen met de opslagdocumenten, van uitslagdocumenten die niet gerelateerd kunnen worden aan
een opslagdocument en van "short shipped" goederen die niet zijn verwerkt op de opslagdocumenten, met het verzoek uiterlijk 15 november 2013 de ontbrekende gegevens over te leggen.
2.3
Op 27 november 2013 is aan belanghebbende het controlerapport toegezonden alsmede een UTB wegens geconstateerd vermis, voor welk vermis belanghebbende aansprakelijk wordt geacht.
2.2.
In aanvulling hierop stelt het Hof nog de volgende feiten vast.
2.3.
Belanghebbende handelt (ook) onder de naam [ Z ].
2.4.
In een e-mail van 13 april 2017 van belanghebbende aan het Hof heeft belanghebbende onder meer het volgende geschreven:
“HBBZ nr. AUA2016H00022/69230
De Inspecteur is akkoord met het standpunt van [ Z ] voor wat betreft de geschilpunten nr. 2 tot en met nr. 6. Er is echter geen overeenstemming bereikt over de geschilpunten:
 Nr. 1:
S-901 registratienummer 301.443.525, post 1
E-800 registratienummer 301.483.294
 Nr. 7:
S-901 registratienummer 301.247.866, post 30
Het gevolg hiervan is dat de UTB, die in beroep was vastgesteld op Afl. 123.302,59, door de Inspecteur wordt verminderd met een bedrag ad Afl. 24.421,86 waarna het openstaande bedrag volgens de Inspecteur Afl. 98.880,73 bedraagt. [ Z ] betwist dit bedrag verschuldigd te zijn.”
2.5.
In een e-mail van 14 september 2017 van de Inspecteur aan het Hof heeft de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“Vervolgens heeft belanghebbende op 7 november 2017 een overzicht gestuurd van de openstaande geschilpunten (bijlage 3). In verschillende bijeenkomsten zijn deze geschilpunten besproken. Door de Inspecteur is bij mail van 7 april 2017 (bijlage 4) vastgelegd dat van de zeven geschilpunten die door belanghebbende waren aangedragen er nog twee open staan, waardoor het openstaande bedrag van de Uitnodiging tot betaling is vastgesteld op 98.880,73. Op 15 april 2017 (bijlage 4) is dit standpunt door belanghebbende aan uw Hof gestuurd.
Het opmerkelijke is wel dat belanghebbende het gehele openstaande bedrag ad Afl. 98.880,73 betwist, terwijl de twee openstaande geschilpunten een bedrag vertegenwoordigen ad Afl. 49.546.14. Naar de mening van de Inspecteur bedraagt het betwiste bedrag dan ook Afl. 49.546.14.
De punten waarover nog een geschil bestaat betreffen de volgende documenten:
1. Het Enig Document S-901 met nummer 301443525 post 1, waarbij het gaat om een geconstateerd vermis ter grootte van een bedrag ad Afl. 777.60 aan invoerrechten en een bedrag ad Afl. 47.796,48 aan accijnzen.
2. Het Enig Document S 901 met nummer 301247866 post 30, waarbij het gaat om een geconstateerd vermis ter grootte van een bedrag Afl. 973,06.
Ad 1.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat het Enig Document E-800 met nummer 301483294 dit vermis dekt.
Op het ED E-800 aangeversexemplaar en geleide terugzendingexemplaar is het aantal kartons dat uitgevoerd zou worden met de hand aangepast waardoor er geen 20, maar 200 kartons zouden zijn uitgevoerd. Een dergelijke aanpassing kan slechts worden gedaan met toestemming van de douaneambtenaar, die hiervoor op het document een aantekening maakt. Hetgeen niet het geval is.
Belanghebbende beweert deze aanpassing bij de uitslag van de goederen in aanwezigheid van douaneambtenaar [ W ] te hebben gedaan. Echter, dit was niet de ambtenaar belast met de controle bij uitslag van de goederen. Uit het geleide terugzendingsexemplaar blijkt dat de heer [V ] hiermee belast was.
Verder is de naam van het schip waarmee de goederen zijn uitgevoerd met de hand aangepast van [ R ] naar [IT].
Dit is weer een ander schip dan het schip waarmee, volgens de aangeleverde gegevens (orderbriefje) van belanghebbende, de goederen zijn uitgegaan. De kapitein van de [ N ] heeft namelijk voor ontvangst van de goederen getekend.
Daarnaast is op de achterzijde van het derde exemplaar aangetekend dat de goederen op 24 juli 2012 het land hebben verlaten. Dit strookt niet met het feit dat de kapitein op 8 mei 2012 voor ontvangst van de goederen heeft getekend.
Mede gelet op de hiervoor weergegeven discrepanties, heeft belanghebbende niet bewezen dat er 200 kartons zijn uitgevoerd in plaats van 20, waardoor er een tekort is van 180 kartons.
Ad 2.
Belanghebbende is van mening dat de goederen zijn vrijgegeven met een document dat door degene voor wie de goederen bestemd waren is opgemaakt en waarvan zij geen kopie heeft ontvangen.
Nu door belanghebbende niet is bewezen dat de goederen onder dekking van een document zijn uitgeslagen en belanghebbende in de bezwaar- en beroepsfase documenten heeft overlegd die betrekking hebben op een ander schip en tevens andere containernummers, handhaaft de Inspecteur het geconstateerde vermis.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1
Tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
I. of op het bezwaar tegen de UTB door een onbevoegd persoon is beslist en om die reden de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, en indien vraag I ontkennend moet worden beantwoord,
II. of de Inspecteur de omvang van het vermis op het juiste bedrag heeft bepaald.
3.2.
Belanghebbende heeft zich ter (tweede) zitting van het Hof nader op het standpunt gesteld dat de UTB Afl. 49.334,59 dient te bedragen. De Inspecteur stelt zich nader op het standpunt dat de UTB Afl. 98.880,73 dient te bedragen.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht
.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“5.1 De Inspecteur heeft naar aanleiding van een ingestelde controle een UTB aan belanghebbende doen uitgaan wegens vermis, zijnde uitslag zonder geldige documenten en zonder betaling van verschuldigde rechten van goederen die volgens de administratie van belanghebbende nog aanwezig zouden moeten zijn maar fysiek niet aanwezig waren in het entrepot.
5.2
Belanghebbende bestrijdt dat het gemis zich voordoet in de omvang zoals door de Inspecteur is gesteld na de tweede behandeling ter zitting. Belanghebbende stelt onder meer dat een deel van de door de Inspecteur als vermis gekenschetste goederen nog steeds in entrepot aanwezig is, dat een deel van het vermis verklaard kan worden uit het feit dat goederen met andere schepen zijn aan-en/of afgevoerd dan uit de papieren blijkt en dat goederen in een ander entrepot zijn opgeslagen dan in het entrepot van belanghebbende.
5.3
Belanghebbende tracht bewijs te leveren op een andere wijze dan is voorgeschreven in de gestelde voorwaarden bij de entrepotvergunning. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of het een entrepothouder vrijstaat bewijs te leveren van de in zijn entrepot gehouden goederen op een andere wijze dan in de hem verleende vergunning is voorzien, is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende, op wie de last rust aannemelijk te maken wat de administratieve voorraad van door haar in entrepot gehouden goederen op een bepaald moment is, in het op hem rustende bewijs niet is geslaagd.
Met name kunnen als zodanig bewijs niet gelden de geleide-terugzendingsexemplaren waarvan de inspecteur onweersproken heeft geconstateerd dat dit kopieën betreffen die bewerkt kunnen zijn en daarna weer werden gekopieerd, en evenmin kunnen als bewijs gelden de geleide-terugzendingsexemplaren die niet voorzien zijn van de
vereiste aantekening respectievelijk afwijken van de eigen gegevens van belanghebbende. Ook belanghebbendes stelling dat de als vermis gekenschetste goederen nog in entrepot aanwezig zijn, wordt, tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan door de Inspecteur, en als door belanghebbende op geen enkele wijze onderbouwd, door het Gerecht verworpen.
5.4
Belanghebbendes grief dat de Inspecteur weigert om in overleg te treden over de geconstateerde verschillen treft evenmin doel; er is een aantal malen overleg gevoerd tussen partijen, hetgeen heeft geresulteerd in de verminderingen van de UTB zoals hiervoor vermeld onder 1.5 en 3.1.
5.5
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is; het beroep is gegrond voor zover de UTB nog verlaagd moet worden tot het door de Inspecteur na de tweede mondelinge behandeling voorgestane bedrag van Afl. 123.302,59. Het Gerecht zal zekerheidshalve de UTB dienovereenkomstig verminderen.”
5. Beoordeling van het geschil
Bevoegdheid
5.1.
Ingevolge artikel 128b, eerste lid, van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (LIUD) kan de aangever die bezwaar heeft tegen de berekening der invoerrechten of de toepassing van het tarief op de door hem ten invoer aangegeven goederen binnen één maand na dagtekening van de UTB bezwaar indienen bij de inspecteur. Blijkens het onderschrift van de uitspraak op bezwaar is deze beschikking vastgesteld door [ S ], adjunct directeur van het departement der Invoerrechten en Accijnzen. Belanghebbende betwist dat [ S ] gemachtigd was om namens de Inspecteur handelingen te verrichten. Het gevolg daarvan is volgens belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar door een niet bevoegd persoon is getekend en daarom niet in stand kan blijven. De Inspecteur heeft daaromtrent gesteld dat dit gestelde bevoegdheidsgebrek niet leidt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar omdat, naar het Hof begrijpt, de Inspecteur, in de persoon van [ B ] de beslissing van [ S ] tot de zijne maakt.
5.2.
Het Hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [ S ] geen inspecteur is en dat deze derhalve niet bevoegd was uitspraak op bezwaar te doen. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, betekent het onbevoegd uitspraak doen op bezwaar niet dat de UTB vernietigd dient te worden. Evenmin zal het Hof de zaak terugwijzen naar de Inspecteur teneinde opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. In dit specifieke geval verzetten proceseconomische redenen zich tegen een terugwijzing. Vaststaat immers dat de uitspraak op bezwaar vernietigd zal worden, omdat de UTB is opgelegd naar een bedrag van Afl. 248.892,65, welk bedrag na daartegen gemaakt bezwaar is gehandhaafd, terwijl de Inspecteur in hoger beroep zich op het standpunt heeft gesteld dat de UTB Afl. 98.880,73 bedraagt. Voorts geldt in het belastingrecht als uitgangspunt dat de rechter zelf, zoveel als mogelijk, in de zaak voorziet. Overeenkomstig het in de vorige volzin vermelde uitgangspunt zal het Hof zelf in de zaak voorzien.
Omvang vermis
5.3.
Nu de door de Inspecteur nader voorgestane vast te stellen UTB lager is dan de door het Gerecht vastgestelde UTB is het hoger beroep van belanghebbende reeds op deze grond gegrond. Partijen twisten thans nog over de omvang van het vermis. Het betwiste bedrag bedraagt Afl. 49.546,14 (standpunt van de Inspecteur Afl. 98.880,73 - standpunt belanghebbende Afl. 49.334,59 = Afl.49.546,14). Dit bedrag heeft betrekking op de volgende documenten:
1. Het Enig Document S-901 met nummer 301443525 post 1, waarbij het gaat om een geconstateerd vermis ter grootte van een bedrag ad Afl. 777,60 aan invoerrechten en een bedrag ad Afl. 47.796,48 aan accijnzen.
2. Het Enig Document S- 901 met nummer 301247866 post 30, waarbij het gaat om een geconstateerd vermis ter grootte van een bedrag Afl. 973,06.
5.4.
Belanghebbende bestrijdt dat het vermis zich voordoet in de omvang zoals door de Inspecteur is gesteld na de tweede behandeling ter zitting. Belanghebbende voert aan dat het vermis, voor zover nog in geschil, verklaard kan worden uit het feit dat de desbetreffende goederen met andere schepen zijn afgevoerd dan uit de papieren blijkt en/of een verkeerde hoeveelheid is vermeld op de uitslagdocumenten.
5.5.1.
Het Hof constateert dat belanghebbende tracht bewijs te leveren op een andere wijze dan is voorgeschreven in de gestelde voorwaarden bij de entrepotvergunning. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of het een entrepothouder vrijstaat bewijs te leveren van de rechtmatige uitslag van de in zijn entrepot gehouden goederen op een andere wijze dan in de hem verleende vergunning is voorzien, is het Hof van oordeel dat belanghebbende, op wie de last rust aannemelijk te maken wat de administratieve voorraad van door hem in entrepot gehouden goederen op een bepaald moment is en wat de douanebestemming van de uit zijn entrepot uitgeslagen goederen is geweest, in deze op hem rustende bewijslast niet is geslaagd. Het Hof overweegt daartoe het volgende.
5.5.2.
Het Hof merkt op dat belanghebbende geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor de handmatige aanpassingen op het ED E-800 met nummer 301483294 (aangeversexemplaar en geleide terugzendingsexemplaar), waarmee - naar hij stelt – 200 kartons whiskey zijn uitgeslagen uit zijn entrepot. Dat op het uitvoerdocument abusievelijk 20 crtn’s in plaats van 200 ctns whiskey zijn opgenomen, hetgeen handmatig later is aangepast met toestemming van de douaneambtenaar, acht het Hof niet aannemelijk gemaakt. Voorts zijn er ten aanzien van deze documenten ook onduidelijkheden blijven bestaan ten aanzien van hetgeen is opgenomen onder “plaats van bestemming” op het geleide terugzendingsexemplaar (dit is met de hand aangepast van [ R ] naar [ IT]). Voorts zijn er onduidelijkheden over het tijdstip waarop de goederen het land hebben verlaten; op de achterzijde van het derde exemplaar is aangetekend dat de goederen op 24 juli 2012 het land hebben verlaten, terwijl de kapitein op 8 mei 2012 voor ontvangst van de goederen heeft getekend.
Mede gelet op de hiervoor weergegeven discrepanties heeft belanghebbende op wiens weg het had gelegen voor deze discrepanties een afdoende verklaring te geven niet bewezen dat er 200 kartons zijn uitgevoerd in plaats van 20. Alsdan is er geen afdoende verklaring voor het door de Inspecteur geconstateerde tekort van 180 kartons. Hof acht het gelijk op dit punt dan ook aan de Inspecteur.
5.5.3.
Ten aanzien van het tweede geschilpunt (betrekking hebbend op het Enig Document S- 901 met nummer 301247866 post 30,) is belanghebbende, kort gezegd, van mening dat de goederen zijn vrijgegeven met een document dat door degene voor wie de goederen bestemd waren is opgemaakt en waarvan zij geen kopie heeft ontvangen.
Nu door belanghebbende niet is bewezen dat de goederen onder dekking van een document zijn uitgeslagen en belanghebbende in de bezwaar- en beroepsfase documenten heeft overlegd die betrekking hebben op een ander schip en tevens andere containernummers acht het Hof belanghebbende ook ten aanzien van dit geschilpunt niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
Slotsom
5.6.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en de UTB dient te worden vastgesteld op het nader door de Inspecteur voorgestane bedrag van Afl. 98.880,73. De uitspraak van het Gerecht dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
5.7.
Nu het hoger beroep gegrond is dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300 te vergoeden.

6.Beslissing

Het Hof:
-
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
-
vernietigtde uitspraak van het Gerecht;
-
verklaarthet beroep
gegrond;
-
vernietigtde uitspraak op bezwaar;
-
steltde UTB
vastop Afl.98.880,73;
-
gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 300 bedrag vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker, en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro, MSc als griffier. De beslissing is op 16 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.