ECLI:NL:OGHACMB:2017:60

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
GH 76493 - HAR 58/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van het Nederlanderschap en de geldigheid van de geboorteakte van verzoeker

In deze zaak heeft verzoeker, wonende in Sint Maarten, het Gemeenschappelijk Hof van Justitie verzocht om te verklaren dat hij het Nederlanderschap bezit en dat zijn geboorteakte geldig is. Het verzoek is ingediend op 25 september 2015 bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, met als doel de Staat der Nederlanden te bevelen de geboorteakte en erkenningsakte te bekrachtigen en hem een Nederlands paspoort te verstrekken. De Minister van Algemene Zaken van Sint Maarten heeft het verzoek afgewezen in een schriftelijke conclusie van 21 december 2015. De behandeling van de zaak is meerdere keren uitgesteld vanwege het ontbreken van een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Uiteindelijk heeft het Hof op 3 maart 2017 een beschikking gegeven waarin het partijen de gelegenheid biedt om aanvullende akten in te dienen. Het Hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is overgelegd om te concluderen dat verzoeker recht heeft op erkenning door zijn vader, die ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw. Het Hof heeft ook opgemerkt dat per 15 januari 2001 het verbod op erkenning door een gehuwde man is vervallen, wat de mogelijkheid biedt voor verzoeker om erkend te worden als het laboratorium vaststelt dat de vader de biologische vader is. De zaak is verwezen naar de rolzitting in Sint Maarten op 9 juni 2017 voor verdere behandeling.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2017 BESCHIKKING NO.
ZAAKNR: GH 76493 - HAR 58/15
UITSPRAAK: 3 maart 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. N. de la Rosa,
andere belanghebbenden:
3. het
Openbaar Ministerie,
4. de
Minister van Justitie,
5. de
Minister van Algemene Zaken,
6. het
Hoofd van de basisadministratie persoonsgegevens.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij op 25 september 2015 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten ingediend verzoekschrift, ingevolge artikel 17
Rijkswet op het Nederlanderschap(hierna ook: RwNed), met producties, heeft verzoeker het Hof verzocht voor recht te verklaren dat hij het Nederlanderschap bezit, voor recht te verklaren dat zijn geboorteakte geldig is, de Staat der Nederlanden te bevelen de geboorteakte en erkenningsakte te bekrachtigen en de Staat der Nederlanden te bevelen aan verzoeker een Nederlands paspoort te verstrekken op straffe van een dwangsom, met veroordeling van de Staat der Nederlanden in de kosten.
1.2
In een schriftelijke conclusie, met producties, ingekomen op 21 december 2015, heeft de Minister van Algemene Zaken van Sint Maarten geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.3
Op 28 december 2015 heeft verzoeker een productie ingediend.
1.4
De zaak heeft enkele malen op de rol gestaan voor mondelinge behandeling, maar aangezien nog geen advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Nederlandse Ministerie van Veiligheid en Justitie (IND) beschikbaar was, is de behandeling telkens uitgesteld.
1.5
Bij brieven van 4 oktober 2016 en 7 oktober 2016 heeft verzoeker aanvullende producties ingezonden.
1.6
Op 7 oktober 2016 heeft de gemachtigde van verzoeker een pleitnota overgelegd.
1.7
Het Openbaar Ministerie heeft een advies van de IND d.d. 9 december 2016 ingezonden.
1.8
Op 16 december 2016 hebben de gemachtigde van verzoeker en het Openbaar Ministerie verklaard dat de zaak zonder mondelinge behandeling kan worden afgedaan.
1.9
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1
Blijkens de stukken bestaat er in deze zaak een IND-advies van 1 maart 2016, waarvan ook verzoeker heeft kennis genomen. Dit advies bevindt zich niet in het dossier. Het Openbaar Ministerie krijgt de gelegenheid dit bij akte over te leggen.
2.2
Ingevolge de door de IND in het advies van 9 december 2016 aangehaalde
Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoekvan 16 december 2015 dient in de onderhavige zaak DNA-onderzoek te worden gedaan door enkele genoemde laboratoria in Nederland, waarbij de afname van DNA-materiaal dient te geschieden door de landslaboratoria van Curaçao of Aruba. Het Hof zal verzoeker in de gelegenheid stellen deze procedure te volgen en bij akte de resultaten over te leggen.
2.3
Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de identiteit van verzoeker. Zijn moeder heeft zich in Sint Maarten gevestigd op 10 april 1987, dus voor zijn geboorte (productie 2 bij de conclusie van de Minister van Algemene Zaken, ingekomen op 21 december 2015). Kennelijk heeft zijn [erkenner] in Sint Maarten ontmoet. Verzoeker is op [geboortedatum] 1989 geboren in de [geboorteplaats]. [erkenner] heeft minder dan zes maanden later aangifte gedaan in de Dominicaanse Republiek en hem erkend. Er zijn foto’s en verklaringen overgelegd die het een en ander staven. Daarnaast staat vast dat verzoeker is opgenomen in de basisadministratie van Sint Maarten sedert 19 mei 2000 (productie 1 bij inleidend verzoekschrift). Het Openbaar Ministerie wordt verzocht bij akte uit te leggen waarom men rekening houdt met fraude in dit geval en waarom men het ratificatievonnis wenst te zien. Uit eerdere zaken is bekend dat deze ratificatievonnissen moeilijk verkrijgbaar zijn en indien verkrijgbaar niets toevoegen, a fortiori niet indien zij – zoals in casu – zijn gegeven op de dag van het opmaken van de geboorteakte.
2.4
Verzoeker is, zoals reeds overwogen, op [geboortedatum] 1989 geboren in de [geboorteplaats] uit een Dominicaanse moeder. De geboorteaangifte heeft (tardief) plaatsgevonden op 6 juni 1990 door [erkenner] ‘quien es el padre’ (productie 2 bij inleidend verzoekschrift). Een dergelijke vermelding in de geboorteakte kan als erkenning worden aangemerkt naar het recht van de Dominicaanse Republiek. [erkenner] had ten tijde van de erkenning de Nederlandse nationaliteit (productie verzoeker, ontvangen op 28 december 2015).
2.5
Ten tijde van de erkenning was [erkenner] gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van verzoeker; hij is nog steeds met deze andere vrouw gehuwd (productie 3 bij de conclusie van de Minister van Algemene Zaken, ingekomen op 21 december 2015). Kennelijk had [erkenner]ten tijde van de erkenning in Sint Maarten zijn gewone verblijfplaats. Ingevolge het ten tijde van de erkenning toepasselijke artikel 330, eerste lid, aanhef en onder b
oudvan het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen was de erkenning door een gehuwde man nietig.
2.6
Zoals eerder door het Hof is beslist (onder andere in de Sint Maartense zaak GHvJ 8 november 2013,
Caribisch Juristenblad2014/1, p. 58 e.v.), moet naar ongeschreven hier te lande geldend internationaal privaatrecht een buitenlandse erkenning, gedaan door een man die ten tijde van de erkenning zijn gewone verblijfplaats hier te lande had, kennelijk in strijd met de openbare orde worden geacht indien de man naar het recht hier te lande niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen (zoals ingevolge voormeld artikel 330, eerste lid, aanhef en onder b
oudBWNA). Het een en ander komt neer op analogische toepassing, rekening houdende met het hier te lande vigerende domiciliebeginsel (artikel 7 van de
Algemeene bepalingen der wetgeving), van artikel 10:101 lid 2, aanhef en onder a, van het Nederlandse
Burgerlijk Wetboek(voorheen artikel 10 lid 2, aanhef en onder a, van de Nederlandse
Wet conflictenrecht afstamming).
2.7
Het Hof stemt in met het oordeel van de IND dat onvoldoende bewijsmateriaal is overgelegd waaruit kan worden geconcludeerd dat tussen [erkenner] en verzoeker ten tijde van de erkenning ‘family life’ bestond als bedoeld in HR 10 november 1989, NJ 1990/450 (welk ‘family life’ met het kind kan worden ontleend aan het ‘family life’ met de moeder ten tijde van de geboorte).
2.8
Tevens stemt het Hof in met het oordeel van de IND dat onvoldoende bewijsmateriaal is overgelegd waaruit kan worden geconcludeerd tot ‘bezit van staat’ als kind van [erkenner] als bedoeld in artikel 1:209 BW. Vgl. HR 7 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0360, NJ 2004, 98 en HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:186, NJ 2015/106.
2.9
Het Hof wil aan partijen de volgende kwestie voorleggen. Per 15 januari 2001 is in Sint Maarten het absoluut verbod van erkenning door een gehuwde man komen te vervallen. Sedertdien kan een gehuwde man een kind erkennen indien (onder meer) hij de biologische vader is (artikel 1:204 lid 1 onder e BWNA, thans BWSXM).
2.1
Aangenomen dat het aangewezen Nederlandse laboratorium vaststelt dat [erkenner] de biologische vader is van verzoeker, is dan niet de erkenning door hem van verzoeker met ingang van 15 januari 2015 – verzoeker was toen 11 jaar – van rechtswege vatbaar geworden voor erkenning hier te lande naar ongeschreven regels van internationaal privaatrecht (zie hiervóór rov. 2.5), met het nationaliteitsgevolg van dien? Partijen krijgen de gelegenheid zich hierover bij akte uit te laten.
2.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het Hof:
- stelt partijen in de gelegenheid de in onderscheidenlijk rov. 2.1-2.3 en 2.10 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting in Sint Maarten van 9 juni 2017;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, T.A.M. Tijhuis en D. Radder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten op 3 maart 2017 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.