3.3In zijn verslag concludeert de onderzoeker met betrekking tot RdK als volgt:
2. Jaarrekeningen
(...)
3. Met name de voortdurende discussie rondom de verkrijging van de 49%-aandelen in CUCH van Aqualectra in 2011 heeft ertoe geleid dat het opmaken en goedkeuren van de jaarrekeningen lang is uitgebleven. (…)
6. De jaarrekening van 2010 is blijkens het daarin opgenomen verslag van de RvC aan de aandeelhouder op 23 september 2011 goedgekeurd door de toenmalige RvC. Zij is voorts voorzien van een accountantsverklaring, gedateerd 15 september 2011, van de hand van M.M. Quant (Deloitte Dutch Carribean). Het betreft een goedkeurende accountantsverklaring met een voorbehoud ten aanzien van de waardering van het preferente aandelenbezit in CUC, vanwege de bij CUC bestaande going concern issues.
7. De jaarrekening over 2010 van RdK is opgemaakt en gecontroleerd door Deloitte. Deloitte heeft een verklaring met beperkingen afgegeven ter zake van de jaarrekening. Dat voorbehoud is het gevolg van de discussie over de verkrijging van de 49% aandelen van Aqualectra in CUCH.
8. De jaarrekeningen over 2011 en 2012 van RdK zijn, naar de Onderzoeker op 27 mei 2016 door RdK is medegedeeld, inmiddels goedgekeurd door de RvC.
9. De jaarrekening 2011is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring van Deloitte Dutch Carribean gedateerd 19 maart 2015. In die verklaring wordt overigens opgemerkt dat de balans en de winst- en verliesrekening van CUCH met inbegrip van CUC apart worden gepresenteerd en niet zijn geconsolideerd in de jaarrekening van RdK. (...)
10. De jaarrekening over 2012 is voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring van Deloitte Dutch Carribean van 11 december 2015. In de verklaring wordt aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat RdK de kosten gemoeid met het onderhoudsprogramma voor de BOO-centrale voor haar rekening neemt.
11. Naar de Onderzoeker begrijpt zijn de opgemaakte jaarrekeningen van RdK wel aan de algemene vergadering overhandigd, maar door haar nog niet goedgekeurd.
12. De jaarrekening over 2011 van CUCH is eveneens voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring van Deloitte Dutch Carribean van 19 maart 2015. In de verklaring wordt aandacht gevraagd voor de opmerking over de onzekerheid met betrekking tot de mogelijkheid van de vennootschap als going concern verder te gaan.
3. Interim dividend
1. Op 20 juni 2012 heeft de Raad van Ministers besloten met ingang van het schooljaar 2012/2013 gratis onderwijs aan te bieden. Daartoe zou de regering een lening moeten aangaan bij PSB Bank N.V. Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de RvC (van wie toen ook J.A.W. [betrokkene 21] deel uitmaakte) van RdK besloten bij wijze van garantie voor die lening een bedrag van
NAF 20 miljoen te deponeren bij PSB Bank N.V. tegen een gefixeerde rente van 2,75% per jaar.
2. Dat besluit is bij besluit van de RvC van 7 augustus 2012 ingetrokken en vervangen door het besluit van de RvC dat RdK bij wijze van voorschot op een toekomstige dividenduitkering tot een maximum bedrag van NAF 17.258.610 gelden ten behoeve van kosteloos onderwijs ter beschikking stelt aan de schoolbesturen. De Onderzoeker merkt terzijde op dat het laatstgenoemde besluit niet mede is getekend door de commissarissen [betrokkene 22] en [betrokkene 20], zodat afgezien van wat overigens over dit besluit valt te zeggen het de vraag is of het besluit rechtsgeldig is genomen. (…)
4. Het behoeft weinig toelichting dat de RvC het besluit tot het ter beschikking stellen van het hiervoor genoemde bedrag aan de directeuren van de scholen niet had kunnen nemen. Niet blijkt dat het bevoegde vennootschappelijke orgaan, - naar RdK heeft laten weten het bestuur - een besluit heeft genomen. Hoewel dat werd aangekondigd, blijkt ook niet dat de algemene vergadering een besluit heeft genomen. Er is slechts sprake van een "politieke" opdracht. In de tweede plaats is er geen sprake van een interim dividenduitkering aan een aandeelhouder of andere dividendgerechtigde, maar om een gift aan een derde. En hoewel een interim dividend niet uitgesloten kan worden geacht zonder dat sprake is van een vastgestelde jaarrekening, moet wel worden aangenomen dat ten minste een zodanige tussentijdse "jaarrekening" wordt opgesteld dat kan blijken dat is voldaan aan statutaire voorwaarden voor dividenduitkering, zoals neergelegd in artikel 25 lid 3 van de statuten van RdK. De opmerking van de RvC in zijn besluit dat de uitkering geen afbreuk doet aan de liquiditeit en de solvabiliteit, kan daarvoor niet in de plaats komen, te minder waar het zeer de vraag is of die opmerking goede grond heeft. De RvC heeft zich bijvoorbeeld op het - niet toegelichte - standpunt gesteld dat een van de belangrijkste assets van RdK, de 100% deelneming in CUCH, niets tot vrijwel niets waard was, en voorts waren, zoals elders aan de orde is gekomen, omvangrijke middelen nodig voor het in de ogen van de RvC noodzakelijke turn around project met betrekking tot de BOO-centrale. Ten slotte valt nog te wijzen op de omstandigheid dat ten tijde van het besluit van de RvC sprake was van een aanwijzing van het College financieel toezicht op basis van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten.
4. Externe consultants
1. In de brief van 12 oktober 2012 van Van Gestel en Faneyte van SOAB aan de Minister van Financiën, [betrokkene 41], is opgenomen:
Onder het kopje 4.4. 'Advies':
"Wij hebben geconstateerd dat RdK een contract heeft met onder andere de volgende adviesbureaus, maar wij hebben tot heden nog geen eindproduct ontvangen van deze adviseurs in de vorm van rapportages.
• FTI.
• Solomon.
• Gulf Americas.
(...)
5. ICT-projecten
(...)
2. In oktober 2012 hebben [betrokkene 22] en [betrokkene 20] in hun hoedanigheid van gedelegeerd bestuurder een assignment proposal getekend met als aanbieder van diensten [betrokkene 44], die handelt onder de naam EDJT Quality Consulting en IT-diensten aanbiedt. Naar de stelling van FAS is [betrokkene 44] gehuwd met de dochter van [betrokkene 15], die destijds commissaris van RdK was. Ingevolge die overeenkomst ging [betrokkene 44] IT-diensten aan RdK verlenen, volgens artikel 6 van het contract voor een bedrag van NAF 26.250 per maand. Van enige aanbestedingsprocedure of van verschillende offertes is niet gebleken. Bij de stukken bevinden zich facturen van [betrokkene 44] alleen al over de maand oktober van NAF 63.030. Ingevolge artikel 31 van de General conditions and regulations on the performance of work van RdK is het aangaan van overeenkomsten van opdrachten zoals de onderhavige niet toegestaan.
3. Behalve met [betrokkene 44] is in dezelfde periode ook een overeenkomst gesloten met ACS Curaçao voor het leveren van IT-materialen en het verrichten van IT-werkzaamheden. ACS Curaçao heeft alleen al in de maanden oktober en november 2012 zes facturen voor een bedrag van NAF 165.224,28 ingediend. Ook hier is niet gebleken van verschillende offertes of van een adequate aanbestedingsprocedure.
4. Waarom deze overeenkomsten moesten worden gesloten is niet aanstonds helder, te minder daar door RdK in de procedure naar voren is gebracht dat het ICT-systeem van RdK eenvoudig van aard was.
7. Reserveringen voor toekomstige investeringen
(...)
2. Dat in ieder geval de opbouw van het eigen vermogen van RdK mede tot doel had de toekomst van de energievoorziening van Curaçao veilig te stellen, (…)
3. In 2011 en 2012 heeft het zogenaamde turn-around-project met betrekking tot de BOO-centrale gelopen. In dat verband zijn namens RdK door de RvC diverse financieel omvangrijke contracten gesloten met leveranciers en contractors zonder dat aanbesteding plaatsvond en zonder dat offertes zijn gevraagd.
(…)
8. Verwerving aandelen in CUCH
In de conceptjaarrekening van 2011 is blijkens het rapport van SOAB van 12 oktober 2012 het 49% aandelenbelang in CUCH, zoals verkregen van Aqualectra, verantwoord als winst ten bedrage van NAF 65.478.390. De hele centrale is in die jaarrekening gewaardeerd op NAF 258.155.673. Van enige besluitvorming ter zake van de verkrijging van die aandelen door de RvC onderscheidenlijk bestuur van RdK is niet gebleken.
2. Evenmin is op enige wijze gebleken dat binnen RdK aandacht is besteed aan de vraag welke de gevolgen zouden zijn voor RdK van de diverse overeenkomsten die in verband met de BOO-centrale waren gesloten en de rechten en verplichtingen die voor Aqualectra uit dien hoofde golden. (…)
3. Op 8 december 2011 heeft RdK het 51% aandelenbelang in CUCH van CEC (Marubeni/Mitsubishi) verkregen. Niet is gebleken of de vraag onderzocht is of die verkrijging contractuele consequenties had met betrekking tot verschillende contracten rondom CUC. Evenmin is duidelijk of ISLA een vordering had uit hoofde van liquidated damages en fuel claims. Verder bestaat onzekerheid over de vraag of er sprake was van break up costs of penalties en/of vrijwaringen zijn verstrekt.
9. Loan, Payment, Purchase, Relinquishment and Termination Agreement
(...)
14. (...) Wel is de Onderzoeker van mening dat, nu de transactie op basis van een fair market value van de te verwerven activa die nog niet aan RdK toebehoorden plaats vond - en naar zijn opvatting trouwens ook had behoren plaats te vinden -, het niet goed is te aanvaarden dat op geen enkel manier onderzocht is of de door RdK aan die activa toegekende waarde inderdaad de fair market value was. Het aangedragen argument dat een objectieve waardevaststelling niet nodig was omdat het om een inter company transactie ging, overtuigt niet, nu immers ook voor dat soort transacties geldt dat zij geen oneigenlijke vermogensverschuivingen tot gevolg mogen hebben.
15. Ten slotte bestaat ook onduidelijkheid over de vraag of nog sprake is van vorderingen op CUC, waar in het kader van de transactie geen aandacht aan is besteed, hoewel dat vanuit een oogpunt van verantwoorde besluitvorming wel had gemoeten. (…)
10. De BOO Centrale, het turnaround project en de financiële positie van RdK
(...)
4. Zoals hierna nader wordt toegelicht, moet met betrekking tot het turn around project worden gesproken van een donkere periode van RdK, die heeft geduurd tot in ieder geval ultimo 2012. Het effect daarvan is dat vrijwel niet valt na te gaan wat zich bij RdK heeft afgespeeld, in het bijzonder niet wat betreft de uitgaven in verband met de - investeringen in de - BOO-centrale.
5. Een troebele bedrijfsvoering is alleen maar mogelijk als de corporate governance niet op orde is. Het lijkt niet voor betwisting vatbaar dat dit laatste bij RdK in 2011 en 2012 het geval was. In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat niet behoorlijk is voorzien in het bestuur en het toezicht van RdK. Samengevat komt het erop neer dat het bestuur de facto buiten het project werd gehouden en dat [betrokkene 1] het bestuur en de zeggenschap over dat project feitelijk naar zich toe heeft getrokken. (…) Los van het feit dat dit uit een oogpunt van good governance onaanvaardbaar is te achten, heeft de eventuele veronderstelling dat hij daartoe de bekwaamheden zou bezitten geen grond. In de gesprekken die de Onderzoeker met [betrokkene 1] heeft gehad - al aangenomen dat de ontmoetingen die kwalificatie kan worden toegekend - is uit geen enkel antwoord op welke vraag dan ook af te leiden geweest dat [betrokkene 1] verstand van zaken had.
6. Ten minste zo erg, zo niet erger is dat de financiële verantwoording van het project volstrekt onmogelijk is. Op enig moment in 2012 is binnen RdK zelfs de situatie gecreëerd dat een uit drie personen bestaand management team in het leven is geroepen. Het ging om [betrokkene 46], [betrokkene 45] en [betrokkene 47]. Het team rapporteerde rechtstreeks aan de commissarissen [betrokkene 1] en [betrokkene 22] en de financiële administratie van het project werd apart en buiten de algemene financiële administratie gehouden. Anderen, onder wie niet alleen degenen die in de financiële administratie werkzaam waren maar ook de bestuurder [betrokkene 14], dan leden van het management team hadden dan ook geen zicht op wat er financieel in het project omging.
7. Het besluit van de raad van commissarissen tot het in het leven roepen van het hiervoor genoemde managementteam is neergelegd in een memorandum van 16 mei 2012 van [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van president-commissaris en ondertekend door [betrokkene 1] en [betrokkene 22] aan alle werknemers van CRU, alle werknemers van RdK die werkzaam waren bij de BOO-centrale, alle leden van het managementteam en alle derden met wie overeenkomsten werden gesloten (vendors and contractors) in verband met de BOO-centrale: (…)
8. Nadat [betrokkene 1] en het management team van het toneel waren verdwenen, bleek de gehele administratie rond de BOO-centrale te zijn verdwenen. Een enkele geïnterviewde heeft de Onderzoeker laten weten dat de ordners waarin die administratie was te vinden zou zijn meegenomen uit de kamer waarin [betrokkene 1] werkzaam was. Verder moet de vaststelling zijn dat de digitale versie van de (financiële) administratie niet was opgeslagen in het digitale systeem van RdK, maar zich bevond op de laptop van de financiële manager en op een USB-stick. Die stick zou zijn verdwenen of gecrasht en de laptop zou eveneens zijn gecrasht.
9. Het na het vertrek van [betrokkene 1] en de zijnen aangetreden nieuwe bestuur van RdK heeft een forensisch onderzoek doen plaatsvinden naar de verdwenen (financiële) administratie en mogelijke onregelmatigheden in verband met het turn around project. Het onderzoek, dat ook persoonsgericht was, is uitgevoerd door Forensic Services Caribbean N.V. (B. van Leeuwen en R.G. Hamers) en heeft geresulteerd in een tweetal rapporten. Dat onderzoek heeft naar het oordeel van de Onderzoeker geen bruikbare resultaten opgeleverd en heeft er in ieder geval niet toe geleid dat licht in de hiervoor genoemde financiële duisternis is ontstaan. Wel wordt opgemerkt dat [betrokkene 1] een sterk sturende rol heeft vervuld - hij tekende als enige diverse memo's -, dat [betrokkene 14] van zijn verantwoordelijkheid werd ontheven en dat [betrokkene 45] en [betrokkene 46] rechtstreeks rapporteerden aan [betrokkene 22].
10. Het na het vertrek van [betrokkene 1] en de zijnen aangetreden nieuwe bestuur van RdK heeft voorts PwC (Gerald Stacie RA) opgedragen een onderzoek te doen naar bestellingen en de financiële verantwoording daarvan in het kader van het turn around project. De Onderzoeker heeft slechts zeer kort geleden, namelijk bij e-mail van 24 februari 2016, de beschikking gekregen over een omvangrijk excel bestand dat door PwC is vervaardigd. Dat bestand betreft een onderzoek naar 231 "purchase orders". Hierna wordt daarop teruggekomen, maar de conclusie uit dat bestand is in ieder geval dat de (financiële) administratie een chaos is en dat de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven in een zeer groot aantal gevallen niet is vast te stellen. RdK heeft de Onderzoeker toegezegd hem een kopie te sturen van het eindrapport van PwC. Dat eindrapport is nog niet ontvangen.
(…)
15. (...) Uit het vorenstaande volgt dat niet goed is vast te stellen of inderdaad sprake is van onregelmatigheden, maar in ieder geval is aannemelijk dat van dubieuze bestellingen en betalingen sprake is geweest. En het moet RdK, die immers een boekhoudplicht heeft, die als zeer zwaarwegend heeft te gelden (naar Nederlands recht levert het verzaken van de boekhoudplicht voor bestuurders en commissarissen in ieder geval aansprakelijkheid op), worden verweten dat het nodige inzicht niet valt te verkrijgen. Mede om die reden worden die voorbeelden hierna vermeld. De genoemde oncontroleerbaarheid betekent overigens ook dat niet steeds valt vast te stellen of het gaat om aangelegenheden betreffende het turn around project of ook betreffende de gewone bedrijfsvoering.
16. Overigens kan wel worden vastgesteld dat op geen enkele manier is gebleken dat aankopen werden voorafgegaan door aanbestedingsprocedures of het opvragen van diverse offertes van verschillende leveranciers. (…)
20. Zoals is vermeld in het rapport van SOAB van 12 oktober 2012, is in 2012
NAF 128.130,25 betaald voor advieswerk. Niet is evenwel gebleken dat werk is verricht of dat enig advies is uitgebracht.
21. Naar de stellingen van FAS zou RdK contracten voor het aanleggen van kabels (Installation and termination of the Fiber Optic Cable from CRU to SWD-7) hebben gesloten met een vennootschap waarvan de commissaris [betrokkene 22] aandeelhouder onderscheidenlijk bestuurder was. Het zou gaan om Quality and Quantity Systems (QQS) N.V., dat werd opgevolgd door Allcur communications N.V., handelende onder de naam Opticopper, nadat bekend werd dat [betrokkene 22] bestuurder-aandeelhouder was van de eerstgenoemde vennootschap, maar waarvan hij ook de aandeelhouder is.
22. Hiervoor is aan de orde gekomen dat PwC in het kader van een onderzoek naar de orders en opdrachten in het kader van het turn around project onderzoek gedaan, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in een zeer omvangrijk excel-bestand. (…) Het onderzoek heeft betrekking op 231 opdrachten/bestellingen uit de jaren 2011 en 2012. Heel grof geteld is daar NAF 16 miljoen mee gemoeid. Daarnaast is wat het bedrag van de opdracht/bestelling betreft in 36 gevallen vermeld dat dit niet bekend is (unavailable). Er is vrijwel geen opdracht/bestelling die volledig traceerbaar of controleerbaar is. Het woord unavailable komt in vrijwel alle gevallen (enige honderden malen) in een of meer (sub)kolommen voor. Hierna wordt volstaan met in alfabetische volgorde de vermelding van de laatste kolom, de kolom Comment en de vermelding van de soort en het aantal opmerkingen dat in die kolom is aan te treffen. (…)
23. De conclusie uit dat alles kan niet anders zijn dan dat de (financiële) verantwoording van de opdrachten en bestellingen op een ondeugdelijke en onverantwoordelijke manier heeft plaats gevonden. Dit moet worden gekwalificeerd als een zeer ernstige tekortkoming van de toenmalige leiding van RdK van een ongekende soort.
24. Geheel ten overvloede en ter bevestiging van de zojuist vermelde conclusie wijst de Onderzoeker nog op hetgeen terzake is gerelateerd door SOAB. In de brief van 12 oktober 2012 van Van Gestel en Faneyte van SOAB aan de Minister van Financiën, [betrokkene 41], is opgenomen: Onder het kopje 4.8. 'Veilig stellen van informatie bij RdK en CRU': "Op schriftelijk verzoek van de Minister van Financiën d.d. 5 oktober jl. heeft de SOAB dezelfde middag nog het digitale materiaal (administratie, e-mails, bestanden) van RDK veilig gesteld. Hierbij is SOAB door de advocaat van RdK erop gewezen dat een dergelijk verzoek van de aandeelhouder niet kan worden gehonoreerd, omdat deze bestanden ook persoonlijke, vertrouwelijke en/of bedrijfskritische informatie zouden kunnen bevatten. Met de directie van RdK is, na ruggespraak met de advocaat, overeengekomen een backup te maken van alle digitale bestanden. Deze backup is, samen met een volledige backup van de digitale informatie per vrijdag 28 september 2012, gedeponeerd in de kluis van Notaris Alexander aan de Gaitoweg te Curaçao. Hierbij heeft de notaris de instructie gekregen deze informatie alleen ter beschikking te stellen in aanwezigheid van 2 specifiek benoemde functionarissen van RdK en SOAB. Deze informatie is alleen na instemming van de Directie van RdK beschikbaar voor medewerkers van SOAB. Op maandag 8 oktober heeft de SOAB het digitale materiaal van CRU veilig willen stellen. Eerder was helaas niet mogelijk omdat gedurende het weekend geen toegang werd verleend tot het terrein van de raffinaderij. Doel was de beschikking te krijgen over een backup van alle digitale informatie van vrijdag 28 september 2012 waarop eventuele nadien verwijderde informatie nog aanwezig zou zijn. Uit een analyse van de IT coördinator van CRU en de systeembeheerder bleek echter dat de meest recente backup van het financiële systeem dateerde van 1 september jl. Een recente backup van de fileserver (o.a. Word, Excel en PDF bestanden) was niet terug te vinden. Tenslotte dateerde de meest recente backup van de exchange server (e-mails) van april 2011. De backup van het financiële systeem d.d. 1 september 2012 alsmede een actuele kopie van de hoofddirectory 'Accounting' zijn nog dezelfde dag gedeponeerd in de kluis van Notaris Alexander. De volgende dag is daar de backup van de Exchange server (e-mails) aan toegevoegd. Deze backup kon niet ter plaatse worden gefabriceerd omdat dit zou betekenen dat gedurende 2 uur geen e-mail verkeer mogelijk zou zijn. Derhalve is deze backup in de nacht van maandag 8 op dinsdag 9 oktober gemaakt. Aan de notaris zijn dezelfde instructies gegeven als voor de gegevensdragers van RdK. Gezien het ontbreken van actuele backups bij CRU alsmede het feit dat pas na het weekend toegang kon worden verkregen tot het digitale materiaal van CRU kan; geen zekerheid worden gegeven over de volledigheid van de bij CRU veiliggestelde informatie."
25. Inmiddels moet met betrekking tot de BOO-centrale nog het volgende onder de aandacht worden gebracht. (…)
31. Het effect van de afwaardering tot nihil is geweest dat in het boekjaar 2011 door RdK een verlies is geleden van NAF 124.918.000, goeddeels veroorzaakt door loss on acquisition and restructuring of CUC Holdings N.V. (…)
33. De conclusie lijkt zich dus op te dringen dat de manier waarop bij RdK in de jaren 2011 en 2012 is omgegaan met de BOO, bij RdK behalve tot ondoorzichtige uitgaven tot gigantische verliezen heeft geleid. Vastgesteld moet immers worden dat niet alleen de totale waarde van de BOO zoals die in 2012 nog door SOAB werd gewaardeerd op afgerond NAF 258 miljoen, geheel is verdampt maar dat ook alle uitgaven in die periode als gevolg van het turn-around-project verloren zijn gegaan. Bij de bespreking van dat project is al gebleken dat er overigens geen zicht is op de vraag hoeveel geld met project gemoeid is geweest en waaraan onderscheidenlijk aan wie dat geld is besteed. Daarmee is het zeer de vraag geworden of RdK en daarmee Curaçao in staat is om de exploitatie van de raffinaderij na 2019 zelfstandig ter hand te nemen indien dat zou moeten gebeuren omdat het contract met PDVSA niet wordt verlengd. Waar eerder het de bedoeling was dat voor dat geval RdK over voldoende financiële middelen zou beschikken om dat mogelijk te maken, moet nu worden vastgesteld dat daaromtrent ernstige twijfel bestaat. (…)
11. De never ending story van de BOO-centrale
3. (...) Als het om de BOO-centrale gaat, dan is het verwijt in essentie en samengevat dat RdK ultimo 2010/begin 2011 het 49%-pakket van Aqualectra in CUCH ten onrechte om niet heeft verkregen, dat bij gelegenheid van die verkrijging geen aandacht is geschonken aan de ingewikkelde juridische structuur rondom de BOO-centrale, dat Aqualectra van dat een en ander grote schade heeft ondervonden en ondervindt, dat de herstructurering rond CUC ultimo 2011 met veel vraagtekens is omgeven en dat het turn around project van de BOO-centrale in 2011 en 2012 financieel volstrekt ondoorzichtig en oncontroleerbaar is. Dat een en ander heeft toen alleen maar kunnen plaatsvinden omdat in de genoemde jaren de corporate governance beginselen met voeten zijn getreden. Uiteengezet is op welke gronden en op basis van welke verkregen feitelijke informatie die bevindingen zijn gebaseerd.
4. Naar de opvatting van de Onderzoeker is de hiervoor in nummer 2 gegeven uiteenzetting van RdK een herhaling van in de procedure en in de interviews door de toenmalige representant van de aandeelhouder en de toenmalige RvC van Aqualectra en van RdK ingenomen standpunten en ontbreken de feitelijke gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling dat die standpunten in de feiten steun vinden. De Onderzoeker hecht eraan op te merken dat hij de toenmalige representant van de aandeelhouder en de toenmalige RvC van Aqualectra en RdK bij herhaling heeft gevraagd om specifieke gegevens waaruit zou kunnen blijken dat de door hen gegeven voorstelling van zaken steun vindt in de feiten. Met name [betrokkene 1] heeft beklemtoond dat alles wat naar voren werd gebracht terug te lezen was in uitvoerige documentatie. [betrokkene 1] heeft bij gelegenheid van het eerste interview de Onderzoeker kasten vol met ordners laten zien, gezegd dat alles wat zich vanaf ultimo 2010 tot ultimo 2012 had voorgedaan daarin tot in het grootste detail was terug te vinden en dat hij de Onderzoeker zou voorzien van alle van belang zijnde stukken. Dat laatste heeft hij herhaald bij gelegenheid van het tweede interview. Wat daarvan is geworden, is eerder vermeld.
5. Het is dan ook de opvatting van de Onderzoeker dat "tot op tegenbewijs" de eerder door hem in dit verslag verwoorde bevindingen overeind staan. Wellicht dat nader onderzoek alsnog handen en voeten zou kunnen geven aan de hiervoor weergegeven uiteenzetting van RdK, maar om eerder in dit verslag weergegeven redenen is de Onderzoeker in de tijd die hem restte daar niet meer aan kunnen toekomen."
4. De beoordeling
4.1.1Door verweerders en belanghebbenden is op een aantal gronden betoogd dat één of meer van de verzoekers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In de hierna volgende overwegingen 4.1.2 tot en met 4.1.8 gaat het Hof op deze gronden in. Als algemene overweging laat het Hof daaraan voorafgaan dat voor niet-ontvankelijkverklaring slechts plaats is in gevallen waarin de rechter op processuele gronden niet toekomt aan een behandeling van de zaak ten principale.
4.1.2Het is voor verweerders en belanghebbenden goed kenbaar waartegen zij zich hebben te verweren in het kader van de verzoeken van FAS, namelijk tegen hetzelfde als waartegen zij zich hebben te verweren in het kader van de verzoeken van het OM. De omstandigheid dat FAS geen eigen argumenten heeft aangedragen en slechts heeft verwezen naar de verzoeken van het OM, maakt niet dat zij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar verzoeken.
4.1.3Uit het als zodanig in de verweerschriften van [betrokkene 1] c.s. aangeduide "primaat van de politiek" kan geen processuele grond worden afgeleid die aan behandeling van de zaak ten principale in de weg staat. Aan de ontvankelijkheid staat in elk geval niet in de weg dat de verzoeken mede verband houden met politieke beraadslagingen en besluitvorming. Zoals in rov. 5.1.1-5.1.3 van de beschikking van 15 juli 2013 reeds is overwogen, kunnen de publiekrechtelijke verantwoordelijkheden en interne besluitvorming van (de organen, vertegenwoordigers en/of diensten van) het Land (en de daarbij betrokken politici, ambtenaren en andere personen) de verantwoordelijkheid van het Land als enig aandeelhouder van verweerders, zoals deze mede wordt bepaald door art. 2:7 BW, niet aantasten. Zoals verder in rov. 5.1.3 van de beschikking van 15 juli 2013 is overwogen, kan de wijze waarop het Land aan deze verantwoordelijkheid invulling geeft, mede bijdrage tot het oordeel dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid te twijfelen. De wijze waarop het Land aan deze verantwoordelijkheid invulling geeft, kan tevens bijdragen tot het oordeel dat er sprake is van wanbeleid. Dit kan in een civiele enquêteprocedure worden onderzocht. Het "primaat van de politiek" maakt dus niet dat bij een naamloze vennootschap waarvan alle aandelen door het Land worden gehouden, geen sprake kan zijn van wanbeleid. Het maakt ook niet dat politieke ambtsdragers niet kunnen worden aangewezen als daarvoor verantwoordelijke personen.
4.1.4Ook het verweer dat het OM en Aqualectra niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoeken omdat een onderbouwing van de verzoeken en een specificatie van de verantwoordelijkheid ontbreekt, treft geen doel. Op zichzelf is juist dat het Hof zich dient te onthouden van een oordeel dat sprake is van wanbeleid indien een voldoende duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust ontbreken (HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010 (Laurus)). In dit geval volgt uit de in de verzoeken betrokken stellingen en de daarop (met name door Aqualectra) tijdens de behandeling gegeven toelichting echter in voldoende mate welke omstandigheden volgens verzoekers tot de conclusie wanbeleid moeten leiden en waarom. Ook kan niet worden gezegd dat verweerster en belanghebbenden in dit verband tekort zijn gedaan in hun recht zich tegen de verzoeken te verdedigen. 4.1.5Het betoog dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het met het indienen van het onderhavige verzoek zijn taak en bevoegdheden heeft miskend, faalt eveneens. Het OM is krachtens art. 2:282 lid 1 BW bevoegd het Hof te verzoeken wanbeleid vast te stellen. De overige taken van het OM doen daar niet aan af.
4.1.6Ook de eventuele onvolkomenheden in de wijze van totstandkoming, de inhoud en/of de onderbouwing van het onderzoeksverslag, de daartoe behorende stukken, in de omschrijving van de verwijten van het OM in het verzoekschrift van 29 augustus 2016 en/of in de wijze waarop het verzoekschrift aansluiting zoekt bij het onderzoeksverslag, leveren geen processuele gronden op waardoor het Hof niet zou kunnen toekomen aan een behandeling van de zaak ten principale. Zij kunnen dus niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM.
4.1.7Zoals het Hof eerder heeft overwogen (Hof 29 juni 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX0420, rov. 3.1 en 3.2, Hof 5 maart 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:BZ4843, rov. 3.1 en Hof 15 juli 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:3, rov. 5.3), geldt voor de enquêteregeling het overgangsrechtelijke regime van de onmiddellijke werking. De onmiddellijke werking van art. 2:271 BW brengt mee dat het Hof bij de inwerkingtreding van die bepaling onmiddellijk de daarin omschreven bevoegdheid heeft verkregen een onderzoek te bevelen. De bepaling houdt geen beperking in met betrekking tot de periode waarin de feiten zich moeten hebben voorgedaan om te kunnen worden onderzocht. Daarom kunnen feiten die zich hebben voorgedaan vóór de invoering van de enquêteregeling in beginsel (mede) ten grondslag worden gelegd aan de beslissing om een dergelijk onderzoek te bevelen en kan het onderzoek zich in beginsel (mede) uitstrekken tot de periode vóór de invoering van de enquêteregeling. Ook art. 2:282 lid 1 BW heeft onmiddellijke werking. Dit brengt mee dat het Hof bij de inwerkingtreding van die bepaling onmiddellijk de daarin omschreven bevoegdheid heeft verkregen vast te stellen dat uit een onderzoeksverslag blijkt dat sprake is geweest van wanbeleid. Ook deze bepaling houdt geen beperking in met betrekking tot de periode waarin de feiten zich moeten hebben voorgedaan om aanleiding te kunnen geven tot de vaststelling wanbeleid. Het Hof kan dus ook wanbeleid vaststellen op grond van feiten die zich vóór 1 januari 2012 hebben voorgedaan. Dit is niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en verschaft aan de wet ook geen terugwerkende kracht. 4.1.8Indien het Hof wanbeleid vaststelt op grond van feiten die zich vóór 1 januari 2012 hebben voorgedaan en personen aanwijst die daarvoor verantwoordelijk zijn, kan het Hof in de enquêteprocedure echter niet op grond van uitsluitend die feiten ten nadele van die personen voorzieningen treffen als bedoeld in art. 282 lid 3 jo. 283 BW. Dat zou niet zozeer in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel als wel met een enquêterechtelijke variant van het in het strafrecht bekende legaliteitsbeginsel, dat meebrengt dat het treffen van dergelijke voorzieningen ten nadele van personen slechts mogelijk is uit kracht van een aan de feiten die tot de voorzieningen hebben geleid voorafgegane wettelijke grondslag. Het Hof ziet, zoals hierna zal blijken, in de onderhavige zaken overigens geen aanleiding om voorzieningen te treffen als bedoeld in
art. 282 lid 3 jo. 283 BW.
Verdere voorafgaande opmerkingen
4.1.9In het midden kan blijven of verweerders als groepsvennootschappen met elkaar in een groep zijn verbonden in overeenkomstige zin als omschreven in art. 2:24b BW-NL. In dat geval geldt voor verweerders het concernbelang weliswaar als een relevant extern belang waarmee hun organen bij hun taakvervulling rekening hebben te houden, maar dit concernbelang kan in dit geval gelijk worden gesteld met het algemeen belang - het belang van de Curaçaose samenleving als geheel. Ook indien verweerders niet als groepsvennootschappen in voornoemde zin kunnen worden beschouwd, geldt dat verweerders en hun organen rekening hebben te houden met het algemeen belang. De omstandigheden dat het Land als publiekrechtelijke rechtspersoon alle aandelen van verweerders houdt en dat verweerders alle drie een openbare nutsfunctie hebben (op het gebied van energievoorziening voor het Land), brengen dat mee. Het wordt nog eens bevestigd door de omstandigheid dat (sinds eind 2011) in de modelstatuten voor overheids-NV's en in de statuten van elk van verweerders is bepaald dat de vennootschap bij het bereiken van haar doel het algemeen belang en een deugdelijke sociaaleconomische ontwikkeling van Curaçao in acht dient te nemen. Het algemeen belang en de ontwikkeling van Curaçao kunnen echter niet doorslaggevend zijn in die zin dat zij zonder meer prevaleren boven de andere bij de onderscheiden vennootschappen betrokken belangen. Zie voor het overige rov. 5.1.1-5.1.3 van de beschikking van 15 juli 2013.
4.1.10Bij de beoordeling van de vraag of van wanbeleid sprake is geweest moet voorop worden gesteld dat Aqualectra een naamloze vennootschap naar het recht van Curaçao is en als zodanig is onderworpen aan de voor naamloze vennootschappen geldende regels van Boek 2 BW. Dat de aandelen in Aqualectra (al dan niet rechtstreeks of door tussenkomst van een derde (StIP)) door het Land worden gehouden, doet daar niet aan af. De toepasselijkheid van de bepalingen van Boek 2 BW brengt mee dat bij de uitoefening van de aan de afzonderlijke organen toegekende bevoegdheden de in verband daarmee in Boek 2 opgenomen, daarop gebaseerde of daaraan ten grondslag liggende regels in acht moeten worden genomen. Nu het gaat om vennootschappen waarvan de aandelen in handen zijn van het Land, spelen hierbij ook een rol de Eilandsverordening Corporate Governance van 12 oktober 2009 (AB 2009, 92) en het daarop gebaseerde Eilandsbesluit Code Corporate Governance Curaçao van 28 oktober 2009 (AB 2009, 96).
4.1.11De onderzoeker heeft op p. 36-38 van zijn verslag verantwoord waarom hij geen nader onderzoek heeft gedaan naar besprekingen binnen de Raad van Ministers over de aangelegenheden die in zijn verslag aan de orde komen. In de eerste plaats had hij de indruk dat [betrokkene 31] dat niet op prijs stelde, in de tweede plaats meende hij dat dit onderzoek niet nodig is om in het perspectief van het enquêterecht het gedrag van de aandeelhouder te kunnen beoordelen en in de derde plaats betwijfelde hij of dergelijk onderzoek zinvol zou zijn, omdat aangenomen moet worden dat een deel van de onderwerpen waarnaar het onderzoek zich richtte, niet in de Raad van Ministers ter sprake is geweest.
Het Hof acht nader onderzoek naar besprekingen binnen de Raad van Ministers niet nodig om het Hof in staat te stellen tot de oordelen te komen die hierna worden gegeven. Zijdens [betrokkene 31] is aangevoerd dat de wijze waarop hij de aandeelhouder heeft vertegenwoordigd en anderszins de belangen van de aandeelhouder heeft behartigd, steeds in overeenstemming is geweest met de wijze waarop de aandeelhouder vertegenwoordigd wenste te worden of zijn belangen behartigd wenste te zien. Voor het tegendeel zijn geen aanwijzingen.
4.1.12 [betrokkene 1] c.s. hebben aangevoerd dat het onderzoeksverslag niet aan het oordeel wanbeleid ten grondslag kan worden gelegd, omdat de onderzoeker geen hoor en wederhoor heeft toegepast en er om die reden geen sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM.
4.1.13Met betrekking tot [betrokkene 1] blijkt uit het onderzoeksverslag de volgende gang van zaken. De onderzoeker heeft op 12 september 2013 en 10 maart 2014 met [betrokkene 1] gesproken. Hij heeft ter gelegenheid van het tweede gesprek een lijst met vragen aan [betrokkene 1] voorgelegd. Voorts heeft de onderzoeker (waarschijnlijk per e-mailbericht van 23 juli 2015) conceptverslagen van zijn gesprekken met [betrokkene 1] aan hem doen toekomen. Vervolgens ontving de onderzoeker een brief van [betrokkene 1] van 15 september 2015, die melding maakt van de vragenlijst en de beide concept gespreksverslagen. Op 31 maart 2016 heeft de onderzoeker een concept onderzoeksverslag gestuurd naar de advocaat-generaal en de advocaten van de in de procedure betrokken partijen (p. 7 van het onderzoeksverslag). Aangezien [betrokkene 1] in de eerste fase van de procedure bij het Hof werd bijgestaan door mrs. D.D. Zahavi en L.A.E. Timmer, moet worden aangenomen dat de onderzoeker het concept onderzoeksverslag naar hen heeft toegestuurd. Naar het oordeel van het Hof mocht de onderzoeker aannemen dat het concept onderzoeksverslag via die weg [betrokkene 1] zou bereiken, aangezien deze advocaten zich niet aan de zaak hadden onttrokken. De onderzoeker heeft [betrokkene 1] derhalve voldoende gelegenheid tot wederhoor geboden.
4.1.14Ten overvloede overweegt het Hof als volgt. De onderzoeker mocht de brief van [betrokkene 1] van 15 september 2015 redelijkerwijs aldus opvatten dat
[betrokkene 1] verdere medewerking aan het onderzoek weigerde, ook al is de brief daar niet geheel ondubbelzinnig over. Niettemin lag het op de weg van de onderzoeker om, alvorens de definitieve versie van het onderzoeksverslag vast te stellen, ook aan (de advocaten van) [betrokkene 1] een concept onderzoeksverslag toe te zenden, aangezien in het conceptverslag belangrijke feiten ten aanzien van [betrokkene 1] werden vastgesteld, zoals de onderzoeker ook heeft gedaan. Indien het conceptverslag om welke reden dan ook [betrokkene 1] niet heeft bereikt, kan dat echter zonder gevolgen blijven, aangezien [betrokkene 1] in de tweede fase van de procedure voor het Hof in de gelegenheid is geweest alles over het verslag op te merken wat hem dienstig voorkwam. Dit is voldoende. Het Hof merkt nog op dat de onderzoeksfase niet strekt tot het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen als bedoeld in artikel 6 EVRM (EHRM 19 maart 2002, ARO 2002/49 (Text Lite)).
4.1.15Voor de overige belanghebbenden geldt dat de onderzoeker conceptverslagen van zijn gesprekken met de desbetreffende persoon aan hem of haar heeft doen toekomen en dat hij het conceptverslag heeft doen toekomen aan de advocaten die zich voor de zaak hadden gesteld. Indien één van de overige belanghebbenden meent dat hij of zij daardoor onvoldoende gelegenheid heeft gehad opmerkingen te maken tegen de onderzoeker en verzoeken te doen aan de onderzoeker, is die mening onvoldoende onderbouwd om als verweer te kunnen slagen.
4.1.16 [betrokkene 31] heeft bij verweerschrift aangevoerd dat de onderzoeker ook het Land had moeten horen. Volgens hem had het Land op instigatie van de onderzoeker een persoon of dienst moeten aanwijzen om de onderzoeker te woord te staan en eventueel inzage te geven in notulen van beraadslagingen van de Raad van Ministers, besluiten van de Raad van Ministers en aan die besluiten ten grondslag liggende bescheiden. Anders dan hij in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, heeft [betrokkene 31] daar tijdens zijn gesprekken met de onderzoeker blijkens de verslagen daarvan niet op aangedrongen, maar heeft hij zich toen juist beroepen op een geheimhoudingsplicht. Ook heeft [betrokkene 31] zich toen op het standpunt gesteld dat beraadslagingen en besluiten van de Raad van Ministers zich niet lenen voor onderzoek in een civielrechtelijke enquête (p. 32 van de bijlagen van het onderzoeksverslag in foliovorm). Hoe dit ook zij, de enkele omstandigheid dat de onderzoeker niet de thans bij verweerschrift door [betrokkene 31] aangewezen weg heeft gevolgd, heeft geen gevolgen voor de bruikbaarheid van het onderzoeksverslag voor de hierna te geven beoordeling van de verzoeken van het OM, FAS en Aqualectra in de tweede fase; zie rov. 4.1.11 hiervoor.
4.1.17 [betrokkene 1] c.s. en [betrokkene 31] hebben voorts aangevoerd dat het onderzoeksverslag niet aan het oordeel wanbeleid ten grondslag kan worden gelegd, omdat het niet deugdelijk is onderbouwd met stukken. Ook dit verweer faalt. De onderzoeker is steeds, op basis van gesprekken met diverse betrokkenen en andere in zijn verslag genoemde informatie, tot conclusies gekomen ten aanzien van het door de vennootschappen gevoerde beleid. De gespreksverslagen zijn als bijlagen bij het verslag gevoegd. Weliswaar is de documentatie voor het overige niet of op een weinig toegankelijke wijze ter beschikking gesteld, maar niettemin is de inhoud van het verslag niet van zodanige aard dat van een onzorgvuldig of onevenwichtig verslag moet worden gesproken. Ook is verweer tegen het verslag goed mogelijk. Indien en voor zover verweersters en belanghebbenden menen dat de onderzoeker van onjuiste dan wel onvolledige feiten is uitgegaan, lag het op hun weg die feiten in hun verweerschriften en tijdens de mondelinge behandeling te bestrijden en/of de volgens hen van belang zijnde, maar niet door de onderzoeker in zijn onderzoek betrokken, feiten te stellen. Voor zover partijen dat behoorlijk gemotiveerd hebben gedaan en de bestreden of gestelde feiten van belang zijn voor de beslissing van het Hof, zal het Hof hierna daarop ingaan.
4.1.18Voor zover [betrokkene 31] en [betrokkene 1] c.s. hebben gesteld dat de onderzoeker vooringenomen is, geldt dat het Hof geen omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het tot een dergelijk oordeel zou kunnen komen. Het Hof acht de bevindingen van de onderzoeker ten aanzien van de gedragingen die naar het oordeel van het Hof wanbeleid opleveren, ook voldoende onderbouwd. Voorts geldt dat voor zover [betrokkene 1] erover klaagt dat het onderzoek onvolledig is geweest, hij zelf, anders dan waartoe hij verplicht was, niet naar behoren aan dit onderzoek heeft meegewerkt. In het onderzoeksverslag heeft de onderzoeker (op p. 22) beschreven dat [betrokkene 1] ondanks toezeggingen heeft nagelaten verzochte informatie te verstrekken en antwoorden op gestelde vragen te geven.
4.1.19Voor zover [betrokkene 31] en [betrokkene 1] c.s. menen dat de onderzoeker onvoldoende expertise bezit om het onderzoek deugdelijk te kunnen uitvoeren, geldt evenzeer dat dit nergens uit blijkt. Voor zover de onderzoeker iets verkeerd begrepen mocht hebben, stond het [betrokkene 31] en [betrokkene 1] c.s. vrij om hem dat tijdens het onderzoek duidelijk te maken en om het Hof hierop te wijzen in de tweede fase van de procedure. Voor zover zij dat voldoende gemotiveerd hebben gedaan en het van belang is voor de beslissing van het Hof, zal het Hof ook daarop ingaan.
In de zaak tegen Aqualectra
4.2.1Verzoekers stellen zich op het standpunt dat uit het verslag blijkt van wanbeleid van Aqualectra in de onderzochte periode. Aan deze stelling hebben zij, kort gezegd, de volgende gronden ten grondslag gelegd: (i) het wijzigen van de samenstelling van de raad van commissarissen en het op oneigenlijke gronden ontslaan van de verschillende bestuurders, (ii) het op de stoel gaan zitten en monddood maken van het bestuur, (iii) het buitenspel zetten van StIP, (iv) de levering van de aandelen in CUCH om niet aan RdK, (v) de belangenvermenging van de betrokken commissaris bij deze levering, (vi) het aangaan van een Memorandum of Understanding inzake de bouw van een park met zonnepanelen, (vii) het bestellen van nieuwe ICT-systemen en het sluiten van overeenkomsten met consultants, (viii) de tariefsverlaging die aan haar werd opgelegd, (ix) het zonder zakelijke reden aannemen van grote aantallen uitzendkrachten en (x) het annuleren van de nieuwbouw met grote schadevergoedingsverplichtingen en kosten als gevolg. Verzoekers achten het treffen van voorzieningen als door hen verzocht geboden.
(i) De wijziging van de samenstelling van de RvC en het ontslag van het bestuur
4.2.2Uit het verslag en de hiervoor weergegeven feiten komt naar voren dat kort na het aantreden van de nieuwe regering van Curaçao op 10 oktober 2010, met [betrokkene 31] als minister-president, de president van de RvC, [betrokkene 34], is ontslagen en [betrokkene 1] door de vertegenwoordiger van de aandeelhouder, [betrokkene 31], als president van de RvC is aangesteld. Kort nadien is commissaris [betrokkene 19] vervangen door [betrokkene 2] en nog geen twee maanden later zijn de overige drie commissarissen ontslagen. Hoewel de volledige vervanging van de RvC in korte tijd kritische vragen oproept die in dit geval niet zijn beantwoord, kan deze gang van zaken op zichzelf nog niet zo ernstig worden geacht dat reeds om die reden geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van wanbeleid. Tot op zekere hoogte kan het aantreden van een regering met een andere politieke signatuur dan de vorige ertoe leiden dat de overheid een ander beleid ten aanzien van nutsvoorzieningen gaat voeren, en dat kan meebrengen dat één of meer commissarissen in een RvC van een overheids-NV als Aqualectra worden vervangen (vergelijk artikel 2:19 lid 7 derde volzin BW).
4.2.3Ten aanzien van het ontslag van de bestuurders van Aqualectra overweegt het Hof het volgende. Uit het verslag komt naar voren dat de RvC en de (representant van de) aandeelhouder het bestuur van Aqualectra een groot aantal verwijten maakten en dat die verwijten geen grond hadden. De onderzoeker heeft geconcludeerd dat die verwijten met de haren erbij zijn gesleept om een schijn van rechtvaardiging te geven aan het beleid dat er van het begin af aan op gericht was zich van de zittende directie te ontdoen (zie rov. 3.1, onder "18. Ontslag directie Aqualectra"). [betrokkene 1] c.s. hebben deze conclusie weersproken. Volgens hen was de (financiële) situatie van Aqualectra bij het aantreden van [betrokkene 1] als commissaris bijzonder zorgwekkend, stond het bestuur niet open voor kritiek op het beleid van Aqualectra en slaagde het bestuur er niet in verbeteringen door te voeren. Ondanks een intensivering van het toezicht van de RvC kwamen er geen noodzakelijke verbeteringen en daarom zag de RvC zich gedwongen de AVA aan te bevelen het bestuur van Aqualectra te ontslaan, aldus [betrokkene 1] c.s. Het Hof verwerpt dit betoog. Uit het verslag van de onderzoeker en de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat het bestuur tegen een aantal plannen en besluiten van de RvC en aandeelhouder met het oog op de belangen van de vennootschap en de aan haar verbonden onderneming bezwaar heeft gemaakt, omdat deze plannen en besluiten naar de mening van het bestuur niet in het belang van de vennootschap waren. Hiervan kan het bestuur geen verwijt worden gemaakt, integendeel. Van het negeren van adviezen en aanbevelingen van de RvC dan wel van handelen van het bestuur dat de schorsing of het ontslag van het voltallig bestuur rechtvaardigt, is noch uit het onderzoeksverslag noch uit de ter adstructie van hun verweer door [betrokkene 1] c.s. overgelegde (hiervoor in 2.60 en 2.79 weergegeven) brieven van de RvC aan het bestuur gebleken. Bovendien is niet gebleken dat de RvC heeft voorzien in een adequate vervanging van de geschorste en later ontslagen leden van het bestuur. Mede gelet hierop dient het ontslag van het bestuur als wanbeleid te worden gekwalificeerd. Voor dit wanbeleid zijn de RvC en de AvA verantwoordelijk.
(ii) Het monddood maken van het bestuur
4.2.4Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun stelling dat het bestuur monddood werd gemaakt, aangevoerd dat de RvC zich dagelijks actief met het beleid van de vennootschap is gaan bemoeien, daarbij op de stoel van het bestuur is gaan zitten en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur aan banden heeft gelegd door te beslissen dat voor elke transactie boven
NAf 50,- toestemming van de RvC was vereist en dat elke factuur eerst door de RvC moest worden goedgekeurd voordat deze kon worden betaald.
4.2.5Krachtens de statuten van Aqualectra wordt de vennootschap bestuurd door een bestuur, onder toezicht van een raad van commissarissen. Tevens bepalen de statuten dat iedere bestuurder zich dient te gedragen naar de door de AvA te geven aanwijzingen betreffende de algemene richtlijnen van het te volgen financiële, sociale en economische beleid en van het personeelsbeleid en dat het bestuur verantwoordelijk is voor het initiëren van het beleid, met inachtneming van de door de AvA gestelde randvoorwaarden. De RvC heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de gang van zaken in de onderneming van de vennootschap. De RvC staat het bestuur met raad en daad ter zijde. Voorts behoeft het bestuur krachtens het bepaalde in lid twee van art. 7 van de statuten de goedkeuring van de RvC voor de in dat artikellid genoemde besluiten. Tevens zijn krachtens art. 13 lid 6 van de statuten aan de goedkeuring van de RvC onderworpen besluiten van het bestuur omtrent het aangaan van rechtshandelingen waarmee voor de vennootschap een belang is gemoeid van meer dan NAf 1 miljoen.
4.2.6In het licht van voormelde statutaire bepalingen en de wettelijke taak die aan zowel het bestuur van een vennootschap als de raad van commissarissen is opgedragen, past het niet dat de RvC, zoals de onderzoeker in zijn verslag concludeert, zich intensief bemoeit met het dagelijks beleid en de dagelijkse gang van zaken van de vennootschap (zoals onder meer met het personeelsbeleid (zie hierna in 4.2.31) en het heronderhandelen over reeds aangegane overeenkomsten (zie hierna in 4.2.24)). Ditzelfde geldt voor de wijze waarop de RvC aan het bestuur opdrachten geeft, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de hiervoor in 2.58 weergegeven besluit van de RvC van 15 april 2011. Uit dit besluit en ook overigens uit het verslag volgt dat de RvC, althans de commissarissen, directe opdrachten aan het bestuur heeft (hebben) gegeven aangaande de uitvoering van het beleid binnen de vennootschap, het bestuur heeft ontzegd zich nog langer met bepaalde aangelegenheden van de vennootschap bezig te houden en dat de RvC diverse onderhandelingen heeft gevoerd en overeenkomsten is aangegaan met derden (zoals leveranciers), terwijl het bestuur over deze opdrachten en besluiten nooit is gehoord. Aldus heeft de RvC het dagelijks bestuur van de vennootschap overgenomen en is hij op de stoel van het bestuur gaan zitten. Dit geldt te meer nu de RvC, zo blijkt uit het verslag, op 11 juli 2011 heeft besloten dat het bestuur voor een periode van 6 maanden voor alle transacties van boven NAf 50,- goedkeuring diende te verkrijgen van de RvC. Niet alleen is een dergelijk besluit in strijd met de statuten (krachtens het bepaalde in art. 13 lid 6 aanhef en onder i van de statuten is de grens waarboven goedkeuring van de RvC is vereist gesteld op NAf 1 miljoen), ook overschrijdt het besluit de toezichthoudende en adviserende taak van de RvC en wordt het bestuur aldus zijn zelfstandige bestuursbevoegdheid ontnomen. Dat een dringende noodzaak bestond voor een zodanig ingrijpende maatregel en dat door de RvC niet op andere wijze kon worden gereageerd, is niet gebleken.
4.2.7Een gang van zaken zoals hiervoor omschreven, kwalificeert naar het oordeel van het Hof als wanbeleid. Voor dit wanbeleid zijn de AvA en de RvC verantwoordelijk. Daarnaast geldt dat ook het bestuur er tot op zekere hoogte verantwoordelijk voor is dat het zich terzijde heeft laten stellen. Geen van de organen van een vennootschap mag een zo vergaande scheefgroei van de taakverdeling binnen een vennootschap laten gebeuren als hier aan de orde.
(iii) Het buitenspel zetten van StIP
4.2.8Het OM en FAS hebben gesteld dat sprake is van wanbeleid omdat StIP eind 2010, begin 2011 door de aandeelhouder buiten spel is gezet teneinde meer macht in de vennootschap te verkrijgen. De vaststellingen van de onderzoeker vermelden zulks niet. Voorts geldt dat [betrokkene 31] heeft dit betwist en in dat verband heeft gesteld dat reeds in 2003 werd voorzien dat de aandelen weer rechtstreeks door het Land zouden moeten worden gehouden. Tegenover deze betwisting zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die het Hof tot het oordeel brengen dat in dit opzicht van wanbeleid sprake is.
(iv) De levering om niet van de aandelen in CUCH aan RdK
4.2.9Uit het onderzoeksverslag en de hierboven onder 2.38, 2.40 en 2.49 genoemde feiten blijkt dat, hoewel de door Aqualectra gehouden aandelen in CUCH in haar jaarrekening 2009 tegen een boekwaarde van NAf 65.500.000,- waren opgenomen en in de concept-jaarrekening 2010 tegen een boekwaarde van NAf 62.068.000,-, Aqualectra de aandelen op 19 januari 2011 om niet, althans tegen betaling van NAf 1,-, heeft overgedragen aan RdK.
4.2.10Alleen al de boekwaarde van de aandelen in 2009 en 2010 doet vermoeden dat de overdacht om niet in 2011 vanuit beginselen van verantwoord ondernemerschap niet verantwoord is geweest. De belanghebbenden hebben weliswaar aangevoerd dat het belang van Aqualectra in CUCH waardeloos was vanwege de slechte staat van de BOO-centrale, de achterstallige investeringsverplichtingen en de schulden van CUCH, maar tegenover dit betoog staat dat in mei 2011 naar aanleiding van een financieel onderzoek door KPMG Corporate Finance is geoordeeld dat geen noodzaak bestond voor een impairment door Aqualectra van de waarde van de aandelen vóór de datum van de overdracht (zie hiervoor in 2.64) en dat ook RdK aanvankelijk in haar concept jaarrekening over 2011 de aandelen tegen een positieve waarde van NAf 56.478.390,- had opgevoerd (zie hiervoor in 2.104). Voorts blijkt uit het onderzoeksverslag dat geen gegevens aan de onderzoeker zijn verstrekt waaruit volgt dat de prijs voor de aandelen begin 2011 op objectief deugdelijke gronden is bepaald en derhalve kan gelden als redelijk en (min of meer) marktconform, en daarmee zakelijk verantwoord. Ook thans zijn dergelijke gegevens niet overgelegd. Het verweer van belanghebbenden kan dan ook niet slagen. Aangenomen moet worden dat de werkelijke waarde van de aandelen in CUCH zo veel hoger dan nihil was, dat de levering om niet (of voor NAf 1,-) moet worden aangemerkt als wanbeleid.
4.2.11Maar ook indien zou moeten worden aangenomen dat de aandelen een (veel) lagere of geen waarde hadden dan voor de overdracht door Aqualectra bepaald, doet dat er niet aan af dat het aangaan van de transactie als wanbeleid moet worden aangemerkt. Hieromtrent geldt het volgende.
4.2.12Nadat StIP Aqualectra op 9 december 2010 had verzocht met RdK overeenstemming te bereiken over een oplossing voor de problematiek rond de BOO-centrale, heeft het bestuur van Aqualectra zich op het standpunt gesteld mee te willen werken aan een overdracht van de aandelen aan RdK, maar dat - in het belang van haar solvabiliteitspositie - een overdrachtsprijs moest worden overeengekomen (zie hiervoor in 2.37 en 2.38). In reactie op de aan hem door het bestuur geuite bezwaren, heeft [betrokkene 31], als vertegenwoordiger van de aandeelhouder, het bestuur bericht dat deze door het bestuur gestelde voorwaarde ten onrechte wordt gesteld en dat niet aan die voorwaarde zal worden voldaan (rov. 2.46). Tevens heeft [betrokkene 31] bericht dat de overdracht uiterlijk op 19 januari 2011 moest zijn afgerond, hetgeen vervolgens is gebeurd.
4.2.13Uit deze gang van zaken blijkt dat bij het besluit tot overdracht van de aandelen geen rekening is gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Aqualectra zoals deze door het bestuur waren geformuleerd, en zelfs dat deze belangen op generlei wijze bij de besluitvorming zijn betrokken. Weliswaar dient het algemeen belang (dat volgens belanghebbenden met deze overdracht van de aandelen werd gediend) een niet onbelangrijke factor in de besluitvorming van het bestuur en de uitoefening van de taak van de RvC te vormen, maar aan dit belang dient, zoals hiervoor is overwogen, niet zonder meer een doorslaggevend gewicht te worden toegekend. Het maatschappelijk belang rechtvaardigt derhalve niet dat de "eigen" belangen van Aqualectra zelfs niet bij de besluitvorming worden betrokken. In dit verband zij gewezen op het bepaalde in artikel 2:19, lid 7, tweede volzin BW, waaraan niet afdoet het bepaalde in de derde volzin van die bepaling.
4.2.14Ook overigens is naar het oordeel van het Hof bij de overdracht van de aandelen volstrekt onvoldoende zorg betracht. Op grond van het onderzoeksverslag moet worden aangenomen dat (de organen van) Aqualectra zich niet of volstrekt onvoldoende heeft (hebben) doen inlichten over de waarde van de aandelen in CUCH en over de mogelijke financiële en juridische consequenties van de overdracht. Gelet op de complexe structuur van de aan het aandelenbezit verbonden (financiële) verplichtingen en rechten, had het eens te meer op de weg van Aqualectra gelegen ervoor zorg te dragen dat serieuze, objectieve (waarderings-)rapporten zouden worden opgemaakt waarin de directe en toekomstige consequenties van de overdracht in kaart waren gebracht. Dergelijke rapporten ontbreken.
4.2.15 [betrokkene 1] c.s. hebben het verweer gevoerd dat de aandelenoverdracht een besluit van het bestuur betreft en dat de RvC mocht menen dat dit besluit van het bestuur, vanwege de problematiek rond de BOO-centrale, in het belang van de vennootschap was en op goede gronden was genomen. Dit verweer treft geen doel. In de eerste plaats geldt dat de RvC reeds op 5 januari 2011 tot goedkeuring van de overdracht had besloten, terwijl het bestuur daarvoor en daarna, zoals ook voor de RvC kenbaar was of moet zijn geweest, steeds bezwaren tegen de overdracht om niet naar voren heeft gebracht. De RvC had derhalve geen enkele reden om aan te nemen dat het bestuur de overdracht om niet in het belang van de vennootschap achtte. In de tweede plaats geldt dat de RvC een eigen verantwoordelijkheid heeft om van het bestuur en, zeker in het geval als het onderhavige, de (externe) accountant alle informatie te verlangen die de RvC behoeft om zijn taak als toezichthoudend orgaan naar behoren te kunnen uitoefenen. Aangenomen moet worden dat de RvC zich niet van dergelijke informatie heeft voorzien.
4.2.16Andersom geldt dat het goedkeuringsbesluit van de RvC en de opdracht van [betrokkene 31] als vertegenwoordiger van de aandeelhouder, het bestuur niet ontheft van zijn verantwoordelijkheid in dit kader. Ook van het bestuur mocht worden verwacht dat het, hoe sterk de op het bestuur uitgeoefende druk om tot de aandelenoverdracht over te gaan ook was, zorg had gedragen voor deugdelijke rapportages als vorenbedoeld en zo nodig de overdracht had uitgesteld of zich van de medewerking daaraan had onthouden.
4.2.17Ook de AvA draagt er verantwoordelijkheid voor dat deze overdracht om niet heeft plaatsgehad zonder gedegen onderzoek naar de vraag in hoeverre dit in het belang van Aqualectra was. [betrokkene 31] heeft immers krachtig bevorderd dat dit zou gebeuren. Hij trad naar eigen zeggen op als vertegenwoordiger van het Land als enige aandeelhouder van Aqualectra door het namens het Land verrichten van aandeelhoudershandelingen (zie verweerschrift [betrokkene 31] onder punt 30), zodat de bemoeienis van [betrokkene 31] in dit verband op een lijn is te stellen met bemoeienis van de aandeelhouder en (daarmee) met de besluitvorming van de AvA. Voor dit oordeel is van belang dat [betrokkene 31], zoals hij heeft gesteld, niet buiten de besluitvorming van de AvA is getreden (verweerschrift [betrokkene 31], punt 34) en dat niet is gesteld of gebleken dat de Raad van Ministers zich van de handelwijze van [betrokkene 31] heeft gedistantieerd. Daarentegen heeft de Raad [betrokkene 31] later bij het (hiervoor in 2.51 aangehaalde) Landsbesluit van 1 februari 2011 gemachtigd het Land als aandeelhouder van (onder meer) Aqualectra te vertegenwoordigen en daarbij het stemrecht uit te oefenen overeenkomstig de besluiten van de Raad van Ministers.
4.2.18Voorts geldt dat niet alleen niet is gebleken van een formeel aandeelhoudersbesluit aangaande de instemming met de overdracht, maar ook dat het goedkeuringsbesluit van de RvC voor de overdracht van de aandelen niet aan de formele vereisten voldoet. Krachtens het bepaalde in art. 8 van de statuten van Aqualectra kan de RvC geen geldige handelingen verrichten tenzij een quorum van tenminste vier commissarissen aanwezig is of wordt vertegenwoordigd. Ten tijde van het goedkeuringsbesluit op 5 januari 2011 bestond de RvC uit vijf leden, terwijl het besluit door slechts twee commissarissen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], is ondertekend. Blijkens het verslag van de onderzoeker hebben de overige commissarissen niet aan de besluitvorming deelgenomen. Aldus is niet aan het quorumvereiste voldaan en is geen rechtsgeldig besluit tot stand gekomen. Zie artikel 2:21 lid 2 BW. Dat op enig moment alsnog een geldig goedkeuringsbesluit is genomen, is niet gebleken. Verder geldt dat [betrokkene 1] als president-commissaris van Aqualectra goedkeuring aan de overdracht van de aandelen aan RdK heeft verleend, terwijl hij aan de andere zijde van de transactie namens de koper RdK als president-commissaris de overdrachtsakte heeft ondertekend (grond (v)). Een dergelijke belangenvermenging is in strijd met de regels van een goede corporate governance. [betrokkene 1] had als president-commissaris van zowel Aqualectra als RdK tegenstrijdige belangen bij deze transactie te behartigen. Om die reden had hij elke schijn van belangenvermenging moeten vermijden en aan de besluitvorming en uitvoering van de aandelenoverdracht geen deel moeten nemen.
4.2.19Gelet op al het voorgaande is, zoals ook de onderzoeker in zijn verslag concludeert, de overdracht om niet van de door Aqualectra gehouden aandelen in CUCH vanuit beginselen van verantwoord ondernemerschap volstrekt onverantwoord geweest. Het niet in acht nemen door Aqualectra van elementaire beginselen van zorgvuldigheid in het kader van de aandelenoverdracht moet haar des te zwaarder worden aangerekend nu in elk geval één van haar commissarissen daarbij ook een belang behartigde dat tegenstrijdig was aan het belang van Aqualectra.
4.2.20Naar het oordeel van het Hof valt de overdracht om niet van de door Aqualectra gehouden aandelen in CUCH aan RdK en de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden aan te merken als wanbeleid. Voor dit wanbeleid zijn de AvA, de RvC en het bestuur verantwoordelijk.
(v) De belangenvermenging van de betrokken commissaris bij de levering van de aandelen in CUCH aan RdK
4.2.21Deze grond heeft het Hof hiervoor onder (iv) reeds besproken.
(vi) Het aangaan van het MoU
4.2.22Het onderzoeksverslag houdt in dat het MoU met de onderneming Assyce Fotovaltaica S.L. is aangegaan voor de levering van zonnepanelen. Een due diligence omtrent die onderneming heeft niet plaatsgevonden en van een adequate aanbestedingsprocedure met betrekking tot de bouw van een plant voor zonne-energie is geen sprake geweest. Ook is niet duidelijk op wiens initiatief het MoU is aangegaan. Het MoU beschrijft in detail een aantal concrete en zware verplichtingen voor de vennootschap en het is uit te sluiten dat binnen de overeengekomen termijn aan de voorwaarden zou kunnen worden voldaan. Gelet op deze omstandigheden is voor wat betreft het aangaan van het MoU naar het oordeel van het Hof sprake van wanbeleid. Ook indien juist is dat het bestuur, zoals door belanghebbende [betrokkene 12] is aangevoerd, bezwaren tegen het aangaan van een MoU heeft gemaakt en heeft weten te bewerkstelligen dat slechts het MoU werd aangegaan in plaats van een overeenkomst, doet dat aan dat oordeel niet af.
4.2.23Voor het geconstateerde wanbeleid is het bestuur van Aqualectra verantwoordelijk, nu het bestuur de MoU namens Aqualectra is aangegaan. Verantwoordelijkheid van de andere organen is, gelet op hetgeen de onderzoeker daarover in zijn verslag opmerkt en hetgeen overigens is aangevoerd, niet gebleken.
(vii) Het bestellen van nieuwe ICT-systemen en het sluiten van overeenkomsten met consultants
4.2.24Uit het verslag komt naar voren dat Aqualectra nieuwe ICT-systemen heeft besteld, dat dit besluit door de RvC is genomen en dat geen gegevens aan de onderzoeker zijn verstrekt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de beslissing tot het doen van grote investeringen in ICT-systemen goede grond zou hebben. [betrokkene 1] c.s. hebben dienaangaande aangevoerd dat het besluit tot het aangaan van de overeenkomst door de bestuurder [betrokkene 12] is ondertekend en dat de accountant van de vennootschap jarenlang op de fundamentele tekortkomingen in de bestaande ICT-systemen heeft gewezen. [betrokkene 12] heeft hiertegen ingebracht dat de RvC het besluit had genomen, alsmede dat een investering in het ICT-systeem broodnodig was. Gelet op de verschillende standpunten van partijen en bij gebreke aan een schriftelijk stuk waaruit het besluit tot aanschaf van een nieuw ICT-systeem blijkt, kan niet worden vastgesteld door wie het besluit is genomen. Ook het onderzoeksverslag biedt daarover geen duidelijkheid. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het besluit in strijd met de taakverdeling tussen bestuur en RvC, door de RvC is genomen. Voorts geldt dat de onderzoeker weliswaar heeft vastgesteld geen informatie te hebben ontvangen die tot de conclusie zou kunnen leiden dat de investeringsbeslissing goede grond zou hebben, maar dat van het tegendeel, gelet op het verweer van belanghebbenden, ook niet is gebleken. Met betrekking tot het sluiten van de ICT-overeenkomst kan het Hof dan ook niet tot de conclusie komen dat van wanbeleid is gebleken.
4.2.25Dit ligt anders met betrekking tot het sluiten van de diverse overeenkomsten met verschillende consultants en leveranciers. Blijkens het onderzoeksverslag is de RvC in de onderzoeksperiode tegen zeer hoge bedragen diverse overeenkomsten aangegaan met externe consultants, waaronder met FTI Consultancy Inc. op 19 april 2011, met Uptodate B.V. op 17 augustus 2011 en met BOOZ & Co. begin augustus 2011. Uit het onderzoeksverslag blijkt dat ter zake van deze overeenkomsten de aanbestedingsprocedures niet in acht werden genomen, dat de overeenkomsten in strijd met de statutaire vertegenwoordigingsregels zijn aangegaan en dat met betrekking tot het aangaan van de overeenkomsten geen enkel overleg met het bestuur heeft plaatsgehad.
4.2.26Met betrekking tot de overeenkomst met BOOZ & Co concludeert de onderzoeker dat geen enkele analyse heeft plaatsgevonden van de vraag of het onderzoek nodig was en dat onduidelijk is waarom de overeenkomst is gesloten, dat niet is gebleken dat de werkzaamheden enig nut voor Aqualectra hadden en dat met de overeenkomst een bedrag van USD 1,2 miljoen was gemoeid voor een periode van acht weken. Ook met betrekking tot de overeenkomst met FTI concludeert de onderzoeker dat onduidelijk is waarom de overeenkomst is aangegaan en welke werkzaamheden precies zijn verricht, alsmede dat ook hier sprake was van hoge kosten. De eerste fase van het te verrichten onderzoek kostte USD 167.300,-. Ten aanzien van de overeenkomst met Uptodate B.V. tot slot stelt de onderzoeker eveneens vast dat niet is gebleken waarom deze overeenkomst moest worden aangegaan.
4.2.27Blijkens het onderzoeksverslag ziet de overeenkomst met BOOZ & Co op een onderzoek naar de bedrijfsvoering van Aqualectra. Ook FTI zou zich, blijkens de stellingen van [betrokkene 1] c.s., bezig houden met een onderzoek naar de gang van zaken van Aqualectra en ter zake aanbevelingen doen. Uit het onderzoeksverslag blijkt voorts dat Uptodate B.V. eveneens ter zake van diverse onderdelen van de bedrijfsvoering van Aqualectra aanbevelingen zou doen. Hieruit volgt dat van goeddeels elkaar overlappende werkzaamheden sprake was, die daarenboven in nagenoeg dezelfde periode plaats hebben gevonden. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze werkzaamheden daadwerkelijk in het belang van de vennootschap waren. Dit klemt te meer nu met de overeenkomsten zeer hoge kosten waren gemoeid, terwijl Aqualectra, zoals ook [betrokkene 1] c.s. hebben benadrukt, eind 2010 in een kritieke financiële situatie verkeerde. Door bij een slechte financiële situatie het zonder kenbaar nut grote bedragen aan Aqualectra onttrekken, is in ernstige mate in strijd met de belangen van de vennootschap gehandeld. [betrokkene 1] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat de onderzoeker zijn conclusies ten aanzien van (het nut van) de overeenkomsten enkel heeft gebaseerd op gesprekken met en een e-mail van het bestuur van de vennootschap en dat deze daarom niet betrouwbaar zijn, maar noch aan de onderzoeker naar aanleiding van het conceptverslag, noch in het kader van deze procedure is inzichtelijk gemaakt waaruit de noodzaak tot het uitvoeren van deze kostbare onderzoeken bestond en dat deze werkzaamheden in het belang van Aqualectra waren.
4.2.28Naar het oordeel van het Hof is bij het aangaan van genoemde overeenkomsten onder de omstandigheden als vorenvermeld, zozeer de vereiste zorgvuldigheid veronachtzaamd dat van wanbeleid sprake is. Dit geldt zowel wat betreft het ontbreken van een deugdelijke voorbereiding van het besluit om de overeenkomsten aan te gaan, als wat betreft de omstandigheid dat de RvC deze taak tot de zijne heeft gerekend. De RvC is hiervoor verantwoordelijk.
(viii) De verlaging van de tarieven
4.2.29Gedurende de onderzoeksperiode heeft het Land besloten de elektriciteitstarieven te verlagen met NAf 0,05. Dit overheidsingrijpen betekende een bedrag van NAf 30 miljoen minder inkomsten per jaar voor Aqualectra en had daarom ernstige nadelige financiële gevolgen voor de vennootschap. Het bestuur van Aqualectra wenste dat een procedure tegen het Land zou worden aangespannen, maar verkreeg daarvoor, zo stelt Aqualectra als verzoekster, de daarvoor vereiste toestemming van de RvC niet. Nu evenwel Aqualectra, het OM en de FAS hun stellingen dat dienaangaande van wanbeleid sprake is niet nader met concrete feiten en/of omstandigheden hebben onderbouwd, zal het Hof aan deze stellingen voorbij gaan.
(ix) Het aannemen van uitzendkrachten
4.2.30Naar het oordeel van het Hof volgt uit het onderzoeksverslag niet dat ten aanzien van het aannemen van grote aantallen uitzendkrachten door Aqualectra sprake is geweest van wanbeleid. De onderzoeker heeft niet vastgesteld dat het door verzoekers aan Aqualectra gemaakte verwijt dat zij ten onrechte uitzendkrachten in vaste dienst heeft genomen, juist is. Naar het oordeel van het Hof is ten aanzien van dit verwijt van wanbeleid niet gebleken.
4.2.31Wel is ook hier blijkens het onderzoeksverslag sprake van een invulling van de rol van de RvC die de wettelijke en statutaire bevoegdheden en taakstelling ver te buiten gaat en het bestuur van de vennootschap de mogelijkheid tot het feitelijk besturen van de vennootschap ontzegd. Zoals hiervoor onder (ii) reeds is overwogen, leidt dit handelen tot het oordeel wanbeleid.
(x) Het annuleren van de nieuwbouw
4.2.32Het verslag houdt over dit onderwerp onder meer het volgende in. Door de AvA zijn twee van de commissarissen, [betrokkene 1] en [betrokkene 4], aangewezen als vertegenwoordigers voor de aangelegenheden van de vennootschap. Aldus is het bestuur buiten spel gezet. Door de commissarissen is heronderhandeld over de eerder door het bestuur van Aqualectra aangegane huurovereenkomst met de pensioenfondsen voor een nog te realiseren nieuwbouwproject. Zij hebben deze overeenkomst teruggedraaid. Hierdoor is de vennootschap met een schuld aan de pensioenfondsen geconfronteerd, aldus de onderzoeker.
4.2.33 [betrokkene 1] c.s. hebben hiertegen het verweer gevoerd dat de RvC in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de voorgenomen nieuwbouw niet in het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming was. Volgens [betrokkene 1] c.s. was sprake van een tegenstrijdig belang van [betrokkene 10] als bestuurder van Aqualectra en als bestuurder van de toekomstige verhuurder en waren de kosten die met de nieuwbouw waren gemoeid vanwege de kritieke financiële positie van Aqualectra veel te hoog. In het licht van dit betoog, waarvan de onjuistheid niet is gesteld of gebleken, biedt het onderzoeksverslag onvoldoende steun voor het oordeel dat in dit verband van wanbeleid sprake was.
4.2.34Wel is ook hier sprake van wanbeleid doordat de rol van de RvC is ingevuld op een manier die de wettelijke en statutaire bevoegdheden en taakstelling ver te buiten gaat (zie hiervoor onder (ii)).
4.2.35Op grond van al het vorenoverwogene, in onderling verband en samenhang bezien, komt het Hof tot de slotsom dat sprake is geweest van wanbeleid van de vennootschap in de onderzochte periode en wel met betrekking tot de hiervoor onder (i), (ii), (iv), (v), (vi) en (vii) genoemde verwijten. De gevraagde verklaring voor recht dat uit het verslag van het onderzoek van wanbeleid is gebleken, is derhalve toewijsbaar.
De verzoeken strekken er ook toe dat het Hof vaststelt bij wie de verantwoordelijkheid berust voor het gebleken wanbeleid. Bij die vaststelling is in de eerste plaats te denken aan de verantwoordelijkheid van de onderscheiden organen van de rechtspersoon (HR 4 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7240, NJ 1997/671 (Text Lite)). Het Hof heeft hiervoor bij de beoordeling van de diverse verwijten reeds aandacht besteed aan de vraag welke organen van de rechtspersonen verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid. Het Hof verwijst daarnaar. 4.2.36Zoals overwogen in rov. 1.6 onder 2, heeft Aqualectra verzocht voor zover mogelijk de personen te benoemen die voor het wanbeleid verantwoordelijk zijn. Juist is dat de beoordeling van de verantwoordelijkheid van een orgaan van de rechtspersoon niet altijd los kan worden gezien van de individuele verantwoordelijkheid van de personen die het orgaan uitmaken. Een enquête kan zich daarom ook uitstrekken tot een onderzoek naar het functioneren van de personen die de rechtspersoon doen optreden (HR 4 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7240, NJ 1997/671 (Text Lite)). In dit geval heeft de onderzoeker daar ook onderzoek naar gedaan, zoals blijkt uit zijn verslag. Het Hof ziet echter geen aanleiding voor het geven van een oordeel over de individuele verantwoordelijkheid van personen, nu daarmee in dit geval – gelet op de aard van hetgeen in dit onderzoek aan de orde was en de overige omstandigheden van het geval – geen van de doelstellingen van het enquêterecht wordt gediend (zie ook hierna in rov. 4.2.38). Tevens wijst het Hof erop dat het buiten de bevoegdheid van het Hof in een enquêteprocedure valt om te oordelen over de persoonlijke aansprakelijkheid van een natuurlijke persoon voor de gevolgen van het geconstateerde wanbeleid. 4.2.37Verzoekers hebben voorts verzocht de hiervoor in 1.3 onder b en 1.6 onder 3 weergegeven voorzieningen te treffen, die er naar de kern genomen op neerkomen dat een (rechts)persoon wordt benoemd die de door Aqualectra ten gevolge van het wanbeleid geleden schade dient te inventariseren en op de daarvoor aansprakelijken dient te verhalen. Naar het oordeel van het Hof bestaat voor het treffen van deze voorzieningen geen grond. Daartoe is het volgende redengevend.
4.2.38Na ommekomst van de onderzochte periode is niet alleen een nieuw bestuur en een nieuwe raad van commissarissen aangetreden, ook is er (vanwege diverse regeringswisselingen) herhaaldelijk sprake geweest van een andere vertegenwoordiger van de aandeelhouder. Uit niets is het Hof gebleken dat de vennootschap niet desgewenst kan trachten de gestelde schade te verhalen zonder dat daartoe voorzieningen als verzocht worden getroffen. Indien en voor zover de vennootschap daartoe niet bereid is, mede gelet op de daaraan verbonden nadelen en risico's, is dat een beleidsafweging die de vennootschap als autonome deelnemer aan het rechtsverkeer in vrijheid kan maken. De beslissing om daartoe niet over te gaan, behoeft niet in strijd met het belang van de vennootschap te zijn. Het Hof is niet gebleken van impasses bij het interne besluitvormingsproces van de vennootschap hierover. De verzochte voorzieningen dienen in elk geval niet het doel aan het wanbeleid een einde te maken. Voor zover zij het doel dienen de uit het wanbeleid voortvloeiende gevolgen ongedaan te maken, geldt dat zij, gelet op het voorgaande, een inmenging in de autonomie van de vennootschap zouden opleveren, waarvan de noodzaak niet is gebleken. De verzochte voorzieningen zullen worden afgewezen.
4.2.39Het Hof ziet in de omstandigheden van het geval voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
4.3.1Het OM en FAS stellen zich op het standpunt dat uit het verslag blijkt van wanbeleid van Curoil in de onderzochte periode. Het Hof begrijpt het verzoekschrift aldus dat volgens het OM en de FAS het wanbeleid bestaat uit het lijden van grote verliezen in de onderzochte periode en de instelling van het zogenaamd "Speciaal Fonds".
4.3.2Curoil heeft weersproken dat van wanbeleid sprake is. Volgens haar geven de stellingen van het OM en de FAS geen aanleiding voor de conclusie dat bij haar sprake zou zijn geweest van wanbeleid en rusten die stellingen bovendien niet op enige vaststelling in het onderzoeksverslag.
4.3.3Nu het OM en de FAS hebben nagelaten hun standpunt nader te onderbouwen, is het Hof met Curoil van oordeel dat de verzoeken van het OM en de FAS geen door het onderzoeksverslag gesteunde stellingen ten aanzien van Curoil bevatten die tot het oordeel wanbeleid kunnen leiden. De verzoeken dienen daarom te worden afgewezen.
4.3.4Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling zoals door Curoil verzocht.
4.4.1Het OM en FAS stellen zich op het standpunt dat uit het verslag blijkt van wanbeleid van RdK in de onderzochte periode. Aan deze stelling hebben zij, kort gezegd, de volgende gronden ten grondslag gelegd: (i) het wijzigen van de samenstelling van de raad van commissarissen en het op oneigenlijke gronden ontslaan van de verschillende bestuurders, (ii) het op de stoel gaan zitten en monddood maken van het bestuur, (iii) het buitenspel zetten van StIP, (iv) het ter beschikking stellen van ruim NAf 17 miljoen voor 'gratis onderwijs', (v) het terzijde stellen van financiële controlemechanismen waardoor grote bedragen zijn uitgegeven zijn zonder deugdelijke administratie, (vi) betalingen aan Gulf Americas, Quality and Quantity Systems NV en Allcur Communications NV, (vii) het aangaan van onnodige ICT-projecten, (viii) de verkrijging van de aandelen in CUCH van Aqualectra en (ix) het turn around-project van de BOO-centrale.
(i) Het wijzigen van de samenstelling van de raad van commissarissen en het op oneigenlijke gronden ontslaan van de verschillende bestuurders
4.4.2Uit het verslag en de hiervoor weergegeven feiten komt naar voren dat kort na het aantreden van de nieuwe regering op 10 oktober 2010, met [betrokkene 31] als minister-president, [betrokkene 1] door de vertegenwoordiger van de aandeelhouder, [betrokkene 31], als president van de RvC is aangesteld. Nog geen twee maanden later zijn de vier zittende commissarissen ontslagen en twee andere commissarissen aangesteld. Op overeenkomstige gronden als bij Aqualectra overwogen, moet ook hier worden geoordeeld dat de volledige vervanging van de RvC in korte tijd kritische vragen oproept die niet zijn beantwoord, maar dat deze gang van zaken op zichzelf nog niet zo ernstig kan worden geacht dat reeds om die reden geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van wanbeleid.
4.4.3Ten aanzien van het (tijdelijke) vertrek van [betrokkene 29] als bestuurder van RdK heeft de onderzoeker niets vastgesteld wat als wanbeleid zou kunnen worden aangemerkt. Ook overigens is niet van wanbeleid gebleken wat betreft de ontslagen van bestuurders van RdK.
(ii) Het op de stoel gaan zitten en monddood maken van het bestuur
4.4.4Het OM en FAS hebben ter onderbouwing van hun stelling dat het bestuur monddood werd gemaakt, aangevoerd dat de RvC zich dagelijks actief met het beleid van de vennootschap is gaan bemoeien en op de stoel van het bestuur is gaan zitten.
4.4.5In het licht van de statutaire bepalingen van RdK en de wettelijke taakverdeling tussen de organen van een vennootschap, past het niet dat de RvC, zoals de onderzoeker in zijn verslag ook ten aanzien van RdK concludeert, zich intensief bemoeit met het dagelijks beleid en de dagelijkse gang van zaken van de vennootschap. Zoals de onderzoeker op p. 337 heeft geconcludeerd, werd in 2011 en 2012 bij RdK het bestuur de facto buiten het (hierna onder (ix) nader te bespreken) turn around-project gehouden en heeft [betrokkene 1] het bestuur en de zeggenschap over dat project feitelijk naar zich toegetrokken. Dit kwalificeert naar het oordeel van het Hof als wanbeleid. Indien en voor zover, zoals [betrokkene 1] c.s. hebben betoogd, met betrekking tot dit project ingrijpen door de RvC nodig was, dan geldt dat daarmee nog niet is weerlegd dat [betrokkene 1] het feitelijk bestuur naar zich had toegetrokken en aldus de wettelijke taakverdeling tussen bestuur en RvC heeft genegeerd en gefrustreerd.
4.4.6Voor dit wanbeleid is de RvC verantwoordelijk en - tot op zekere
hoogte - ook het bestuur, nu ook dat orgaan de wettelijke en statutaire taakverdeling binnen de vennootschap dient te waarborgen.
(iii) Het buitenspel zetten van StIP
4.4.7Op de gronden als bij Aqualectra overwogen, kan in dit opzicht niet tot wanbeleid worden geconcludeerd.
(iv) Het ter beschikking stellen van ruim NAf 17 miljoen voor 'gratis onderwijs'
4.4.8Uit het onderzoeksverslag blijkt dat de RvC heeft besloten bij wijze van voorschot op een dividenduitkering door RdK ruim NAf 17 miljoen ter beschikking te stellen aan schoolbesturen ten behoeve van gratis onderwijs.
4.4.9Hier geldt ten eerste dat het nemen van een dergelijk besluit buiten de grenzen van de taak en bevoegdheden van de RvC valt en ten tweede dat, indien de betaling al, zoals door de RvC gedaan, als interim-dividend zou kunnen worden aangemerkt, niet blijkt dat is onderzocht of de financiële positie van RdK die toeliet. Een dergelijk onderzoek had te meer in de rede gelegen nu RdK, zoals uit onder meer haar stellingen volgt, vanwege het turn around-project met omvangrijke door haar te verrichten investeringen werd geconfronteerd. Indien het algemeen belang en de ontwikkeling van Curaçao gediend zijn met gratis onderwijs (hetgeen een politieke vraag is), kan dat belang niet zonder meer prevaleren boven de (andere) bij RdK betrokken belangen (zie rov. 4.1.9). In dit opzicht is sprake van wanbeleid, waarvoor de RvC verantwoordelijk is.
(v) Het terzijde stellen van financiële controlemechanismen waardoor grote bedragen zijn uitgegeven zonder zijn deugdelijke administratie
4.4.10Uit het onderzoeksverslag blijkt dat de RvC een managementteam van drie personen in het leven heeft geroepen, dat rechtstreeks rapporteerde aan de commissarissen [betrokkene 1] en [betrokkene 22] en de financiële administratie van het turn around-project apart hield, zodanig dat degenen die in de financiële administratie werkzaam waren en ook bestuurder [betrokkene 14] er geen zicht op hadden. Deze apart gehouden administratie heeft de onderzoeker niet teruggevonden, noch op papier, noch in elektronische vorm. Uit een door PwC vervaardigd excel bestand leidt de onderzoeker af dat de wel aangetroffen financiële administratie een chaos was, dat de (financiële) verantwoording van de opdrachten en bestellingen in het kader van het project op een ondeugdelijke en onverantwoordelijke manier heeft plaatsgevonden en dat de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven in een zeer groot aantal gevallen niet is vast te stellen (zie rov. 3.3, onder ‘10. De BOO Centrale, het turnaround project en de financiële positie van RdK’). Hij acht aannemelijk dat van dubieuze bestellingen en betalingen sprake is geweest.
4.4.11RdK heeft in dit verband het verweer gevoerd dat voor het turn around-project advies is gevraagd van Jacobs en dat de kosten binnen de marges van het door Jacobs uitgebrachte rapport zijn gebleven. Dat weerlegt het hiervoor weergegeven verwijt echter niet.
4.4.12Verder zijn er volgens RdK geen gelden verdwenen. Weliswaar zijn er administratie achterstanden ontstaan, maar die zijn ingelopen en inmiddels beschikt RdK over goedgekeurde jaarrekeningen, aldus RdK. Hiermee heeft de RdK de gedetailleerde beschrijving door de onderzoeker van de financiële wanordelijkheden naar het oordeel van het Hof onvoldoende weerlegd.
4.4.13 [betrokkene 1] heeft aangevoerd dat hij na zijn vertrek als commissaris een deugdelijke administratie heeft achtergelaten. Deze stelling is op geen enkele wijze concreet onderbouwd en laat zich ook niet rijmen met zijn tegenover de onderzoeker gedane uitlating dat hij over kasten vol met ordners beschikt die zijn stellingen kunnen staven (p. 394 van het onderzoeksverslag). Deze stelling wordt daarom gepasseerd.
4.4.14De door de onderzoeker vastgestelde gang van zaken levert – nu RdK noch belanghebbenden feiten hebben aangevoerd die tot een tegengesteld oordeel leiden – wanbeleid op. Niet alleen is de boekhoudplicht van de vennootschap geschonden, ook is gebleken dat financiële controlemechanismen terzijde zijn gesteld. Dit is te meer ernstig, omdat nu de stelling dat grote bedragen op onrechtmatige en/of ondoelmatige wijze zijn uitgegeven, niet valt te weerleggen. De RvC is hiervoor verantwoordelijk. Ditzelfde geldt – tot op zekere hoogte – voor het bestuur, dat dit heeft laten gebeuren.
(vi) Betalingen aan Gulf Americas, Quality and Quantity Systems en Allcur Communications
4.4.15De enkele vaststelling dat er een betaling aan Gulf Americas is gedaan en dat niet is gebleken dat daar enige tegenprestatie voor is verricht, levert, zonder nadere gegevens, die ontbreken, geen voldoende basis op voor het oordeel wanbeleid op.
FAS heeft gesteld dat Quality and Quantity Systems en Allcur gelieerd zijn aan [betrokkene 22], en dat de betalingen van RdK aan die bedrijven wijzen op de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang. De onderzoeker heeft die stelling wel in zijn verslag genoemd, maar niet de juistheid ervan vastgesteld. Ook overigens is de juistheid daarvan niet gebleken. Dit levert daarom evenmin een voldoende basis voor het oordeel wanbeleid op.
(vii) Het aangaan van onnodige ICT-projecten
4.4.16De onderzoeker heeft vastgesteld dat RdK ICT-werkzaamheden heeft opgedragen aan EDJT Quality Consulting en aan ACS Curaçao. Van een aanbestedingsprocedure of van verschillende offertes is niet gebleken. Waarom deze opdrachten nodig waren, is niet helder, aldus de onderzoeker.
Hoewel deze gang van zaken vragen oproept, zijn door verzoekers ten aanzien van RdK onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangedragen op grond waarvan kan worden gezegd dat uit het verslag is gebleken van wanbeleid in dit opzicht.
(viii) De verkrijging van de aandelen in CUCH van Aqualectra
4.4.17De onderzoeker heeft gerapporteerd dat RdK in het boekjaar 2011 een verlies heeft geleden van bijna NAf 125 miljoen, goeddeels veroorzaakt door loss on acquisition and restructuring of CUC Holdings N.V. Niet duidelijk is geworden of en zo ja, in hoeverre, dit verlies is veroorzaakt door de verkrijging van de aandelen in CUCH. Evenmin is duidelijk in hoeverre meer geld aan het turn around-project is uitgegeven dan verantwoord was (zie hierna onder (ix)). Daarom kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat verkrijging van de aandelen tegen een prijs van NAf 1,- als zodanig wanbeleid oplevert.
4.4.18Beoordeeld dient te worden of, zoals bij Aqualectra, ook bij RdK van wanbeleid sprake is op de grond dat bij de besluitvorming over deze aandelenoverdracht het algemeen belang, zoals dat door de regering-[betrokkene 31] werd gezien, als zonder meer doorslaggevend werd beschouwd ten koste van belangen van RdK, en/of op de grond dat RdK zich niet of volstrekt onvoldoende heeft doen inlichten over de waarde van de aandelen in CUCH en over de mogelijke financiële en juridische consequenties van de overdracht.
4.4.19In dit verband heeft RdK het verweer gevoerd dat de problemen met de BOO-centrale reeds lang vóór de verkiezingen in 2010 bekend waren, dat de centrale een negatieve waarde had, dat een zeer kostbare herstructurering onvermijdelijk was en dat alleen RdK daartoe bereid was. In dat licht gezien was de verkrijging van de aandelen in CUCH tegen een symbolisch bedrag verantwoord, aldus RdK.
4.4.20Dit verweer wordt verworpen. De rapporten van Hernandez en Jacobs geven steun aan de opvatting dat het naar redelijke verwachting onvermijdelijk was dat er forse investeringen in de BOO-centrale zouden moeten worden gedaan om deze in staat te stellen met een voldoende mate van betrouwbaarheid en met een voldoende capaciteit de technische functies te vervullen waarvoor deze centrale is opgezet. De onderzoeker heeft evenwel geconcludeerd dat het rapport van Hernandez kan worden bekritiseerd en dat dit rapport het beleid van RdK niet kan rechtvaardigen (voetnoot 35 op p. 88 van het onderzoeksverslag). Ook het latere rapport van SOAB (zie rov. 2.112 hiervoor) wijst erop dat de situatie bij de BOO-centrale minder ongunstig was dan de rapporten van Hernandez en Jacobs doen veronderstellen. Maar ook indien van de juistheid van deze rapporten zou moeten worden uitgegaan, geldt dat daarmee de uit het verslag te trekken conclusie dat bij de overdracht van de aandelen is gehandeld in strijd met de beginselen van verantwoord ondernemerschap, nog niet is ontkracht. De rapporten van Hernandez en Jacobs gaan niet in op de complexe structuur van de aan het aandelenbezit verbonden (financiële) verplichtingen en rechten en ook overigens is niet gebleken dat het bestuur en de RvC van RdK zich hebben doen inlichten over de precieze waarde van de aandelen in CUCH en over de (mogelijke) financiële en juridische consequenties van de overdracht. Dit had wel op hun weg gelegen. RdK heeft weliswaar gesteld dat zij zich hierover heeft laten informeren door het advocatenkantoor HBN Law, maar die enkele, niet nader toegelichte of onderbouwde stelling is onvoldoende om de conclusie te ontkrachten dat het besluit tot verwerving van de aandelen niet deugdelijk is voorbereid. RdK heeft er verder nog op gewezen dat zij in mei 2011 Ernst & Young opdracht heeft gegeven een analyse te maken van haar betalingsverplichtingen, maar dit kan niet bijdragen aan succesvol verweer tegen het oordeel dat de aandelenoverdracht niet deugdelijk is voorbereid. Deze opdracht is immers verstrekt nadat in januari 2011 tot de aandelenoverdracht was besloten en deze was gerealiseerd.
4.4.21De opvatting dat investeringen in de BOO-centrale noodzakelijk waren en dat niemand anders bereid was die investeringen te doen, is bovendien geen toereikende uitleg voor de beslissing dat de aandelen aan RdK moesten worden overgedragen. Het gevolg hiervan was immers dat de investeringen door RdK moesten worden opgebracht. In de hiervoor in rov. 2.34 genoemde brief van [betrokkene 29] worden daarover zorgen geuit. Indien het een politieke keuze was dat RdK met deze investeringen werd belast, diende die politieke afweging niet zonder meer beslissend te zijn voor de organen die het belang van RdK hadden te behartigen. Dat de belangen van RdK bij de besluitvorming zijn betrokken en daarmee zijn gediend, is niet, althans onvoldoende gebleken.
4.4.22De onderzoeker heeft voorts geconcludeerd dat de voortdurende discussie rondom de verkrijging van de aandelen in CUCH ertoe heeft ertoe geleid dat het opmaken en goedkeuren van de jaarrekeningen lang is uitgebleven. Hierdoor heeft RdK niet tijdig aan de in dit kader op haar rustende verplichtingen voldaan.
4.4.23Verder ontbreekt een bestuursbesluit van RdK met betrekking tot deze aandelenoverdracht. Het verweer van RdK dat [betrokkene 29] niet meer in functie was en zijn opvolger [betrokkene 14] nog niet was aangetreden, disculpeert RdK niet, nu onduidelijk is gebleven dat dit besluit juist zou moeten worden genomen in de korte periode (van 21 tot 24 januari 2011) dat er geen bestuurder functioneerde, wat er van de omstandigheid dat er zo een periode is geweest verder ook zij.
4.4.24Voormelde gang van zaken levert wanbeleid op. Op dezelfde gronden als bij de beoordeling van dit verwijt aan Aqualectra nader is uitgewerkt, zijn zowel de RvC als het bestuur verantwoordelijk voor dit wanbeleid van RdK.
(ix) Het turn around-project van de BOO-centrale
4.4.25Hiervoor onder (ii) is reeds overwogen dat de RvC buiten zijn bevoegdheden is getreden met zijn intensieve bemoeienis met het turn around-project. Onder (v) is reeds overwogen dat de financiële administratie van dit project goeddeels niet is teruggevonden, dat de wel aangetroffen administratie een chaos was en dat de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven in dit verband niet is vast te stellen. Onder (viii) is reeds overwogen dat de verwerving van de aandelen in CUCH, die de aanleiding was voor het turn around-project in diverse opzichten wanbeleid oplevert.
4.4.26Over het project zelf heeft de onderzoeker nog gerapporteerd dat de manier waarop bij RdK in de jaren 2011 en 2012 is omgegaan met de BOO, bij RdK tot gigantische verliezen heeft geleid en dat alle uitgaven in die periode als gevolg van het turn around-project verloren zijn gegaan, met als gevolg dat het zeer de vraag is geworden of RdK in staat zal zijn de exploitatie van de raffinaderij na 2019 zelfstandig ter hand te nemen, mocht dat nodig zijn.
Zoals onder (ii), (v) en (viii) reeds is overwogen, levert deze gang van zaken wanbeleid op. De door de onderzoeker omschreven gevolgen maken dat nog eens duidelijk. Zowel het bestuur als de RvC is hier verantwoordelijk voor.
4.4.27Op grond van al het vorenoverwogene, in onderling verband en samenhang bezien, komt het Hof tot de slotsom dat sprake is geweest van wanbeleid van de vennootschap in de onderzochte periode en wel met betrekking tot de hiervoor onder (ii), (iv), (v), (viii) en (ix) genoemde verwijten. De gevraagde verklaring voor recht dat uit het verslag van het onderzoek van wanbeleid is gebleken, is derhalve toewijsbaar.
4.4.28Het Hof verwijst naar voorgaande overwegingen voor de vraag welke organen van de rechtspersonen verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid. Het Hof zal geen oordeel uitspreken over de vraag of een of meer bepaalde natuurlijke personen verantwoordelijk zijn voor het vastgestelde wanbeleid. Het Hof zal de verzochte voorzieningen afwijzen en geen proceskostenveroordeling uitspreken. Al deze beslissingen neemt het Hof op overeenkomstige gronden als gegeven voor de dienovereenkomstige beslissingen met betrekking tot Aqualectra.
In de zaken tegen Aqualectra en RdK
4.5.1Nu de uit te spreken dicta zich niet lenen voor tenuitvoerlegging, zal het Hof, anders dan verzocht, geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad uitspreken.
in de zaak tegen Aqualectra
stelt vast dat sprake is geweest van wanbeleid van Aqualectra in de periode van 10 oktober 2010 tot 29 september 2012, waarvoor (telkens) de onderscheiden organen van Aqualectra zoals hiervoor vermeld verantwoordelijk zijn;
stelt vast dat sprake is geweest van wanbeleid van RdK in de periode van 10 oktober 2010 tot 29 september 2012, waarvoor (telkens) de onderscheiden organen van RdK zoals hiervoor vermeld verantwoordelijk zijn;
wijst de overige verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, T.A.M. Tijhuis en
P. van Schilfgaarde, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en
ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken
op 13 juni 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.