ECLI:NL:OGHACMB:2017:175

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
AR 18/14 - Ghis 78078 - H 77/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invordering speelvergunningsrechten door de Ontvanger van het Land Sint Maarten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de naamloze vennootschap Resort of the World N.V. (ROTW) tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. ROTW is in hoger beroep gekomen van een eerder vonnis waarin zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering tegen het Land Sint Maarten. De zaak betreft de invordering van speelvergunningsrechten door de Ontvanger van het Land Sint Maarten, waarbij ROTW aanvoert dat er een bindende toezegging van vrijstelling is verleend door de overheid. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van de partijen in het hoger beroep bevestigd en de grieven van ROTW beoordeeld. Het Hof oordeelt dat de Ontvanger de enige partij is die gedagvaard kan worden in deze kwestie, en dat de formele rechtskracht van de aanslagen ter zake van het speelvergunningsrecht van toepassing is. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om akten in te dienen. De uitspraak van het Hof is gedaan op 17 november 2017.

Uitspraak

Burgerlijke zaken 2017 Vonnis no.
Registratienummer: AR 18/14 - Ghis 78078 - H 77/16
Uitspraak: 17 november 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap RESORT OF THE WORLD N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
hierna te noemen: ROTW,
oorspronkelijk opposante, thans appellante in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. G.J. Bergman,
tegen
1. de openbare rechtspersoon HET LAND SINT MAARTEN,
hierna te noemen: het Land,
2. DE ONTVANGER VAN HET LAND SINT MAARTEN,
hierna te noemen: de Ontvanger,
beide zetelende in Sint Maarten,
oorspronkelijk geopposeerden, thans geïntimeerden in principaal appel en appellanten in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR nummer 18 van 2014 gewezen en op 21 juli 2015 uitgesproken vonnis. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2.
ROTW is bij akte van appel op 25 augustus 2015 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 2 oktober 2016 ingediende memorie van grieven, met producties, heeft ROTW vier grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het Land en de Ontvanger in de kosten van de procedure in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad en te vermeerderen met de wettelijke rente indien de kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis zijn voldaan.
1.3.
Het Land en de Ontvanger hebben in een memorie van antwoord tevens akte houdende incidenteel appel het appel van ROTW bestreden, op hun beurt, onder aanvoering van één grief, incidenteel appel ingesteld en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bevestigen voor zover ROTW in haar vorderingen tegen het Land niet-ontvankelijk is verklaard en zal vernietigen voor zover de vorderingen van ROTW tegen de Ontvanger zijn afgewezen en primair ROTW niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen tegen de Ontvanger, subsidiair het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van ROTW in de kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
1.4.
ROTW heeft in een memorie van antwoord in het incidenteel appel, met producties, het incidenteel appel bestreden en geconcludeerd kennelijk tot ongegrondverklaring van het incidenteel appel.
1.5.
Op 26 augustus 2016, de voor schriftelijk pleidooi nader bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd. Bij die van de gemachtigden van ROTW zijn producties gevoegd.
1.6.
Op 7 oktober 2016 hebben het Land en de Ontvanger een akte uitlating productie genomen.
1.7.
Op 3 februari 2017 heeft ROTW een antwoord-akte uitlating productie genomen.
1.8.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

Partijen zijn tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kunnen daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven en de memorie van antwoord tevens akte houdende incidenteel appel.

4.Beoordeling

4.1.
Het gaat hier om invordering door de Ontvanger bij dwangschrift van speelvergunningsrechten als bedoeld in
Landsverordening speelvergunningsrecht hazardspelen(producties bij conclusie van repliek). Hiertegen is ROTW in verzet gekomen als bedoeld in artikel 4 van de
Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en vergoedingen. ROTW voert aan dat van overheidswege aan haar een bindende toezegging van vrijstelling is verleend.
4.2.
Het GEA heeft ROTW niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen het Land. Hiertegen richt zich grief 1 van ROTW. Het Hof heeft op 9 juni 2017 (AR 143/14-Ghis 79521-H 211/16),
American University v. het Land en de Ontvanger, geoordeeld ‘dat uitsluitend de Ontvanger kan worden gedagvaard (vergelijk ECLI:NL:HR:2003:AF3638)’ (rov. 3.5). Het Hof houdt hieraan thans vast. De grief faalt derhalve.
4.3.
Lid 3 van voornoemd artikel 4 van de
Landsverordening houdende regeling van de invordering van belastingen, bijdragen en vergoedingen door middel van dwangschriften alsmede van de rechtspleging inzake van belastingen, bijdragen en vergoedingenluidt:
‘3. Verzet kan niet gegrond zijn op het niet ontvangen van een aanslagbiljet, kennisgeving van te betalen bijdrage of vergoeding of aanmaning, en kan nimmer gericht zijn tegen de wettigheid of de hoogte van het gevorderde bedrag, noch gegrond zijn op de bewering dat aanspraak zou bestaan op ontheffing of vermindering.’
4.4.
De civiele rechter zal echter in aanmerking moeten nemen dat de Ontvanger en andere betrokken overheidsorganen gebonden zijn aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In HR 22 juni 1990, NJ 1993/637,
Vastgoed v. de Staat, is ten aanzien van artikel 15 van de Nederlandse
Invorderingswet 1845(oud) (thans artikel 17
Invorderingswet 1990) overwogen:
‘Uit art. 15 volgt voorts dat wel verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel mogelijk is, doch dat dit verzet (…) niet gericht kan zijn tegen de wettigheid of het bedrag van de aanslag. In dit stelsel ligt besloten dat het de burgerlijke rechter niet vrijstaat de wettigheid en de juistheid van het bedrag van de aanslag te toetsen — zoals ook strookt met de formele rechtskracht die aan een dergelijke beschikking toekomt — en dat hij voorts ook niet executiemaatregelen uit hoofde van een op grondslag van die aanslag uitgevaardigd dwangbevel onrechtmatig kan oordelen op de enkele grond dat het bedrag dat bij die aanslag is vastgesteld en waarvoor die maatregelen dan ook zijn genomen, na bezwaar of beroep tenslotte wordt verminderd, zulks ongeacht tot welk bedrag die vermindering plaatsvindt en/of zij geschiedt krachtens overeenkomst — zoals hier — of uit anderen hoofde. Wel is het de taak van de burgerlijke rechter — eventueel in het kader van een vordering tot schadevergoeding als de onderhavige — te onderzoeken of door de Staat onrechtmatig is gehandeld doordat in het kader van de versnelde invordering in de gegeven omstandigheden door de inspecteur bij het vaststellen van de betreffende aanslagen, onderscheidenlijk door de ontvanger bij de tenuitvoerlegging, in strijd is gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waarbij in een geval als het onderhavige in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel aan de orde zal kunnen komen.’
4.5.
Wat betreft de toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de civiele rechter is relevant of de formele rechtskracht zich al dan niet voordoet. Het Land en de Ontvanger hebben in de onderhavige zaak de formele rechtskracht van de aanslagen ter zake van het speelvergunningsrecht ingeroepen (conclusie van antwoord, onder 10-14).
4.6.
Door ROTW is in reactie daarop (conclusie van repliek, onder 8) aangevoerd dat er ter zake van het speelvergunningsrecht geen bezwaar en beroep mogelijk zijn omdat de
Landsverordening speelvergunningsrecht hazardspelenniet genoemd is in artikel 1 van de
Algemene landsverordening landsbelastingen. Het Land en de Ontvanger zijn verder niet op deze kwestie teruggekomen.
4.7.
Van belang is dat de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940in het hier toepasselijke artikel 1 lid 2 (oud) bepaalde:
‘2. De Raad doet uitspraak op beroepschriften inzake belastingen, voor zover in de daartoe betrekkelijke algemene verordeningen beroep op de Raad is toegelaten.’
4.8.
Een dergelijke bepaling is te vinden in artikel 1 in verbinding met artikel 31 van de
Algemene landsverordening landsbelastingen(hierna: ALL). Ingevolge dit laatste artikel kan de belanghebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge de ALL door de Inspecteur gedane uitspraak op bezwaar, in beroep komen bij de Raad van Beroep voor belastingzaken. De ALL ziet alleen op de in artikel 1 van de ALL genoemde belastingen. Het speelvergunningsrecht valt hier niet onder (anders dan in Aruba). Een bepaling als bedoeld in artikel 1 lid 2 (oud) van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940ontbreekt in de
Landsverordening speelvergunningsrecht hazardspelen. Ook in de voormalige
Eilandenregeling Nederlandse Antillenen de
Staatsregeling van Sint Maartenis geen bepaling opgenomen die de Raad van Beroep voor belastingzaken bevoegd maakt om te oordelen inzake geschillen over het speelvergunningsrecht. De overgang, per 10 oktober 2010, van de eilandelijke wetgeving naar de staat van landsverordening is geen (voldoende) argument voor de stelling dat de Raad toen bevoegd is geworden. Vergelijk ten aanzien van de Curaçaose logeergastenbelasting de uitspraak van de Raad van Beroep voor Belastingzaken van 5 juni 2012, ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4932.
4.9.
Het
Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 5 juli 1960 ter uitvoering van de artikelen 4 en 5 van de Landsverordening speelvergunningsrecht hazardspelenbepaalt in artikel 3:
‘1. Voor 1 februari van elk jaar doet de directie van het hotelbedrijf aangifte in tweevoud van het te betalen speelvergunningsrecht. Deze aangifte geschiedt op door de Inspecteur te verstrekken formulieren volgens het bij dit Landsbesluit gevoegd model B, en wordt gezonden aan de Inspecteur.
2. De Inspecteur legt de aanslag op en zendt een kennisgeving in tweevoud van het te betalen speelvergunningsrecht aan de vergunninghouder. Deze kennisgeving houdt in een specificatie van de berekening.
3. Het volgens de kennisgeving verschuldigde bedrag moet binnen 14 dagen na de dagtekening worden betaald op het kantoor van de Ontvanger.
4. De Ontvanger verantwoordt het ontvangen bedrag ten bate van het middel "Speelvergunningsrecht".
5. Indien bij latere controle blijkt dat een te lage aangifte is gedaan of een te laag recht in rekening is gebracht kan het verschil door middel van een nadere aanslag worden nagevorderd. Op deze nadere aanslag zijn de bepalingen van het tweede tot en met het vierde lid mede toepasselijk.’
4.10.
Het Hof is voorshands van oordeel dat uit het voorgaande voortvloeit dat ten aanzien van de aanslag bezwaar en beroep openstaan ingevolge de
Landsverordening administratieve rechtspraak, zijnde een met voldoende procedurele waarborgen omklede rechtsgang. Vergelijk, wederom ten aanzien van de Curaçaose logeergastenbelasting, de uitspraak van dit Hof in LAR-zaken van 28 juni 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:48.
4.11.
Partijen krijgen de gelegenheid ter zake van deze kwestie gelijktijdig een akte te nemen en vervolgens gelijktijdig een antwoord-akte.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- laat partijen toe gelijktijdig de in rov. 4.11 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de zitting van het Hof in Sint Maarten op 15 december 2017;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en op 17 november 2017 ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.