ECLI:NL:ORBBNAA:2012:BX4932

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
LAR 2011/49118
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Raad van Beroep voor Belastingzaken inzake logeergastenbelasting op Curaçao

In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 5 juni 2012 uitspraak gedaan over de bevoegdheid om te oordelen in geschillen met betrekking tot de logeergastenbelasting op Curaçao. De belanghebbende, die een aangifte logeergastenbelasting had ingediend, kwam in bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar door de Curaçao Tourism Development Foundation (CTDF). De Raad oordeelde dat hij niet bevoegd was om te oordelen over de heffing van logeergastenbelasting, omdat de relevante wetgeving, waaronder de Algemene Landsverordening Landsbelastingen en de Eilandsverordening Logeergastenbelasting, geen bepalingen bevatte die de Raad deze bevoegdheid toekennen. De Raad concludeerde dat de logeergastenbelasting niet onder zijn jurisdictie valt, ook niet na de overgang van de Eilandsverordening naar de landsverordening van Curaçao op 10 oktober 2010. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke wettelijke grondslagen voor de bevoegdheid van de Raad in belastingzaken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 5 juni 2012, nr. LAR 2011/49118
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende op Curaçao,
inzake:
X te Y, belanghebbende,
gemachtigde Z,
tegen
Curaçao Tourism Development Foundation te Curaçao (hierna: CTDF), vertegenwoordigd door haar bestuurder.
1. Het procesverloop
1.1 Belanghebbende heeft over de maand maart 2011 een aangifte logeergastenbelasting ingediend en in maart 2011 het volgens de eigen aangifte te betalen bedrag ($ aa) voldaan.
1.2 Belanghebbende is op 21 april 2011 tijdig in bezwaar gekomen tegen deze voldoening op aangifte. Bij uitspraak van 10 mei 2011 heeft CTDF het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat bezwaar tegen voldoening niet mogelijk zou zijn.
1.3 Belanghebbende is op 23 mei 2011 tijdig tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
1.4 CTDF heeft een vertoogschrift ingediend.
1.5 Ter zitting van 21 maart 2012 te Willemstad zijn verschenen, namens belanghebbende, Z, vergezeld van Zz en, namens CTDF, C, vergezeld van Dd van het Ministerie van Financiën.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1 Per 1 januari 2010 geldt in het land Curaçao de Eilandsverordening Logeergastenbelasting 2009 (hierna: LGB 2009); voordien was op het eiland de Eilandsverordening Logeergastenbelasting 1992 van kracht. Bij Eilandsbesluit (AB 2009,133) is CTDF aangewezen als heffende instantie van de logeergastenbelasting.
2.1 Belanghebbende biedt de gelegenheid tot verblijf in een hotel aan niet-ingezetenen van Curaçao en kwalificeert daarom als belastingplichtige voor de LGB 2009. Zij voldoet niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vrijstelling voor het voldoen van logeergastenbelasting, omdat zij geen internationale hotelketen heeft “aangetrokken”, zoals bedoeld in de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting.
3. Geschil
In geschil is de rechtmatigheid van de heffing van logeergastenbelasting van belanghebbende. Een voorliggende vraag die partijen verdeeld houdt betreft de bevoegdheid van de Raad om in geschillen omtrent de logeergastenbelasting te oordelen. Tussen partijen is niet in geschil dat het beroepschrift mede gericht is aan de Raad.
4. De standpunten van partijen
Naar de oordeel van belanghebbende is zij, op meer dan één grond, geen logeergastenbelasting verschuldigd, hetgeen haar wederpartij gemotiveerd heeft betwist. Met betrekking tot de kwestie van de bevoegdheid van de Raad is belanghebbende van mening dat vanaf 10 oktober 2010 alle belastingen vanwege het land Curaçao worden geheven en dat dit met zich brengt dat behandeling van het onderhavige geschil dient plaats te vinden bij de Raad. CTDF is daarentegen van mening dat de Raad niet bevoegd is.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 De bevoegdheid van de Raad is bepaald in artikel 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940. Daarvan luidt het tweede lid: “De Raad doet uitspraak op beroepschriften inzake belastingen, voor zover in de daartoe betrekkelijke algemene verordeningen beroep op de Raad is toegelaten.”.
5.2 Een dergelijke bepaling is te vinden in artikel 1 in verbinding met artikel 31 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Ingevolge dit laatste artikel kan de belang-hebbende die bezwaar heeft tegen een ingevolge de ALL door de Inspecteur gedane uitspraak op bezwaar, in beroep komen bij de Raad van Beroep voor belastingzaken. De ALL ziet alleen op de in artikel 1 van de ALL genoemde belastingen. De logeergastenbelasting van destijds het eiland Curaçao en van thans het land Curaçao vallen hier niet onder.
Een bepaling als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 ontbreekt in de Eilandsverordening Logeergastenbelasting 1992 en in de Eilandsverordening Logeergastenbelasting Curaçao 2009. Ook in de Eilandenregeling Neder-landse Antillen en de Staatsregeling van Curaçao is geen bepaling opgenomen die de Raad bevoegd maakt om te oordelen inzake geschillen over de logeergastenbelasting.
De overgang, per 10 oktober 2010, van de Eilandsverordening Logeergastenbelasting Curaçao 2009 naar de staat van landsverordening van Curaçao is geen (voldoende) argument voor de stelling dat de Raad toen bevoegd is geworden.
5.3 De Raad komt tot de slotsom dat hij niet bevoegd is het geschil over de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag te beoordelen. De Raad is evenmin bevoegd de vraag te beantwoorden welke rechter dan wel bevoegd is en of het beroepschrift van belanghebbende (ook) is gericht tot een andere rechter dan de belastingrechter.
6. Beslissing
De Raad verklaart zich niet bevoegd.
Aldus vastgesteld in raadkamer door mrs. J.P. de Haan, C.W.M. van Ballegooijen en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de secretaris mr. P. Isenia en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2012.