ECLI:NL:OGHACMB:2016:186

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 december 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
HLAR 77477/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die de vernietiging van een eerdere uitspraak en beschikking van de minister van Justitie van Sint Maarten beoogt. De appellant had op 11 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke door de minister op 6 maart 2014 werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin de minister het bezwaar op 20 mei 2015 niet-ontvankelijk verklaarde, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 21 september 2015 het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De minister verleende later, op 29 september 2015, een nieuwe vergunning tot tijdelijk verblijf, geldig tot 7 augustus 2016, maar de appellant bleef het niet eens met de eerdere afwijzing en stelde hoger beroep in.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2016 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. H.S. Kockx en de minister door mr. O.A. Muller. De minister betoogde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat de indiening van een nieuwe aanvraag de eerdere aanvraag geacht deed worden ingetrokken. Het Hof oordeelde echter dat er geen grond was om te concluderen dat de appellant geen belang had bij het hoger beroep. Het Hof bevestigde dat de minister de beschikking van 6 maart 2014 op regelmatige wijze had verzonden en dat de ontvangst door de appellant niet was aangetoond. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HLAR 77477/15
Datum uitspraak: 5 december 2016
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…], wonend in Sint Maarten,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van
21 september 2015 in de zaak nr. Lar 49/2015 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie van het land Sint Maarten.

Procesverloop

Bij beschikking van 6 maart 2014 heeft de minister een aanvraag van appellant van 11 februari 2014 om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen.
Bij beschikking van 20 mei 2015 heeft de minister het door appellant daartegen op 31 maart 2015 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2015 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 29 september 2015 heeft de minister een nieuwe aanvraag van appellant van 3 augustus 2015 om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen ingewilligd. De verleende vergunning is geldig tot 7 augustus 2016.
Tegen de uitspraak van 21 september 2015 heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2016, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.S. Kockx, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. O.A. Muller, advocaat, zijn verschenen.
OverwegingenProcesbelang hoger beroep
De minister betoogt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Het systeem van de Landsverordening houdende regeling van toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) brengt volgens hem met zich dat door het indienen van de aanvraag van 3 augustus 2015 de aanvraag van 11 februari 2014 geacht wordt te zijn ingetrokken en appellant feitelijk afstand heeft gedaan van alle aanspraken die hij mogelijk aan die aanvraag ontleent.
1.1.
Appellant betoogt dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom het systeem van de Ltu met zich brengt dat door het indienen van de aanvraag van 3 augustus 2015 de aanvraag van 11 februari 2014 geacht wordt te zijn ingetrokken. Voorts laat de verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf bij de beschikking van 29 september 2015 onverlet dat door de ongegrondverklaring van het beroep de afwijzing van de aanvraag van 11 februari 2014 blijft gehandhaafd, zijn rechtmatig verblijf in Sint Maarten is onderbroken en een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf zal worden afgewezen omdat hij niet kan aantonen dat deze onderbreking hem niet kan worden toegerekend.
1.2.
Ter zitting heeft de minister desgevraagd niet toegelicht waarom het systeem van de Ltu met zich brengt dat door het indienen van de aanvraag van 3 augustus 2015 de aanvraag van 11 februari 2014 als ingetrokken moet worden beschouwd. Voor het oordeel dat de aanvraag van 11 februari 2014 geacht moet worden te zijn ingetrokken bestaat geen grond.
Appellant beoogt met het hoger beroep te bereiken dat de aangevallen uitspraak en de beschikking van 20 mei 2015 worden vernietigd, de aanvraag van 11 februari 2014 alsnog wordt ingewilligd en de onderbreking van zijn rechtmatig verblijf ongedaan wordt gemaakt. Er is geen grond om op voorhand te oordelen dat appellant dat met het hoger beroep niet kan bereiken en daarom bij het hoger beroep geen belang heeft.
1.3.
Het hoger beroep is ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaar
2. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak wordt het bezwaarschrift ingediend binnen zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven of geldt als geweigerd.
Ingevolge het tweede lid geldt de dag waarop de beschikking is gegeven, als de dag waarop deze is verzonden of uitgereikt.
Ingevolge het derde lid blijft, wanneer het bezwaarschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege, indien de bezwaarde aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van hem niet toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het bezwaarschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
3. Het Gerecht heeft overwogen dat uit het door de minister overgelegde bewijs van verzending blijkt dat de beschikking van 6 maart 2014 op 14 januari 2015 aangetekend is verzonden naar het juiste adres. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van het Hof van 14 december 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BY7907) wordt aangenomen dat een per post verzonden stuk in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde wordt bezorgd, hetgeen het vermoeden van ontvangst van het betreffende stuk op dat adres rechtvaardigt. Indien daartoe aanleiding bestaat is het aan de geadresseerde om dat vermoeden te weerleggen. Hiertoe dient deze feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Appellant heeft dergelijke feiten niet gesteld. De enkele ontkenning van appellant dat hij de beschikking van 6 maart 2014 heeft ontvangen en hij eerst op 31 maart 2015 bekend is geraakt met die beschikking is onvoldoende. Daar komt bij dat appellant ter zitting heeft verklaard dat hij geen navraag heeft gedaan bij het postkantoor van Sint Maarten naar de bezorging van de aangetekend verzonden beschikking. Slotsom is dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, aldus het Gerecht.
4. Appellant betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat bij aangetekende verzending elke fase wordt geregistreerd en de verzender hiervan op de hoogte wordt gesteld. Derhalve moet de minister een bewijs van bezorging hebben gekregen. Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak is navraag gedaan bij het postkantoor. Blijkens het administratiesysteem van het postkantoor is de beschikking niet op zijn adres bezorgd en moet het stuk nog in het magazijn van het postkantoor liggen. Het is een medewerker van het postkantoor niet gelukt het stuk te vinden. Het is niet mogelijk een verklaring te krijgen dat de beschikking niet is bezorgd, aldus appellant.
4.1.
In aansluiting bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2790) overweegt het Hof dat, indien een beschikking aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of de beschikking op regelmatige wijze aan het adres van belanghebbende is aangeboden. Wanneer bij aanbieding van een aangetekend verzonden stuk niemand op het adres wordt aangetroffen, wordt een afhaalbericht achtergelaten. Wanneer het stuk niet wordt opgehaald wordt het teruggezonden aan de afzender, in dit geval de minister. De beschikking van 6 maart 2014 is op 14 januari 2015 aangetekend verzonden naar het juiste adres. De minister heeft gesteld dat de beschikking niet aan hem is teruggezonden. Derhalve moet worden aangenomen dat de beschikking aan het juiste adres is aangeboden of aldaar een afhaalbericht is achtergelaten.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
Rechtdoende in naam der Koning:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos, en
mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2016
Verzonden: 5 december 2016