ECLI:NL:RVS:2016:2790

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
201507798/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 maart 2016 uitspraak gedaan op het verzet van [opposant] tegen een eerdere uitspraak van 7 januari 2016. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [opposant] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Het verzet werd ingediend op 12 februari 2016, waarbij [opposant] aanvoerde dat zijn gemachtigde zich niet kon herinneren dat de aangetekend verzonden brief van 17 november 2015, waarin op de verschuldigdheid van het griffierecht werd gewezen, was bezorgd. De Afdeling oordeelde dat het verzet ongegrond was, omdat de brief correct was geadresseerd en niet was teruggestuurd naar de Raad van State. De enkele stelling van [opposant] dat zijn gemachtigde geen herinnering had aan de bezorging was onvoldoende om aan te tonen dat de brief niet was aangekomen. De Afdeling bevestigde dat het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201507798/3/A3.
Datum uitspraak: 2 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2016 in zaak nr. 201507798/2/A3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 7 januari 2016, in zaak nr. 201507798/2/A3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep van [opposant] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2016, verzet gedaan.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Overwegingen
1. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling, dat wil zeggen zonder [opposant] te horen, is overgegaan wegens - in dit geval - de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. ‘Kennelijk’ in artikel 8:54 van de Awb betekent dat over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In de uitspraak waarvan verzet, heeft de Afdeling het hoger beroep van [opposant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State is bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State is betaald en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [opposant] in verzuim is geweest.
3. [opposant] voert in verzet aan dat zijn gemachtigde zich niet kan herinneren dat de aangetekend verzonden brief van 17 november 2015, waarin op de verschuldigdheid van het griffierecht wordt gewezen, is bezorgd. Hij bestrijdt daarom dat de brief daadwerkelijk is bezorgd. Verder voert [opposant] aan dat de brief in zijn dossier ontbreekt, waardoor zijn gemachtigde niet had beseft dat de termijn voor het betalen van het griffierecht was verstreken.
3.1. Indien, zoals in dit geval, een brief aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze is aangeboden. Blijkens de stukken is de brief correct geadresseerd aan de gemachtigde van [opposant]. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft, laat PostNL een afhaalbericht achter. Wanneer het poststuk niet wordt opgehaald wordt het retour gezonden naar de afzender, in dit geval de Raad van State. De brief van 17 november 2015 is niet bij de Raad van State teruggekeerd, zodat het ervoor gehouden moet worden dat deze brief op regelmatige wijze aan de gemachtigde van [opposant] is aangeboden. [opposant] heeft met de enkele stelling dat zijn gemachtigde geen herinnering heeft aan de bezorging van de brief en dat de brief in zijn dossier ontbreekt, niet aannemelijk gemaakt dat de aangetekend verzonden brief niet bij zijn gemachtigde is aangekomen. De Afdeling heeft dan ook terecht in de uitspraak, waarvan verzet, het hoger beroep van [opposant] niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het verzet is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Borman w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016
344.