2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) wordt het beroepschrift ingediend binnen zes weken na de dag, waarop de beschikking is gegeven, of geldt als geweigerd.
Ingevolge het tweede lid geldt als de dag, waarop de beschikking is gegeven, die waarop deze is verzonden of uitgereikt.
Ingevolge het derde lid blijft, wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
2.2. Appellant betoogt dat het Gerecht, door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het beroepschrift niet binnen zes weken na 25 mei 2011 is ontvangen, heeft miskend dat de beschikking van 19 mei 2011 niet per post is verzonden, maar op 8 juli 2011 aan zijn gemachtigde is uitgereikt. Nu het beroepschrift binnen zes weken na die dag is ingediend, heeft hij tijdig beroep ingesteld, aldus appellant.
2.2.1. In het geval van niet-aangetekende verzending van een beschikking is het aan het desbetreffend bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het desbetreffend schriftuur is verzonden. Dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het schriftuur op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending ervan naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan dat heeft gedaan, is het aan de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, het vermoeden te weerleggen. Hiertoe dient deze feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
2.2.2. Ter zitting van het Gerecht heeft de minister desgevraagd verklaard dat de beschikking van 19 mei 2011 op 25 mei 2011 aan de advocaat van appellant is verzonden en een bewijs van die verzending overgelegd. Onder deze omstandigheden heeft het Gerecht terecht door de minister aannemelijk gemaakt geacht dat de beschikking van 19 mei 2011 op de juiste wijze aan de gemachtigde van appellant is verzonden.
Evenzeer terecht heeft het Gerecht overwogen dat appellant geen feiten heeft gesteld, op grond waarvan de ontvangst van de beschikking redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Gelet op het hiervoor onder 2.2.1 overwogene, is de enkele ontkenning door appellant dat de beschikking is ontvangen daarvoor onvoldoende. Dat een niet-aangetekend poststuk, als gesteld, niet in alle gevallen aankomt, is dat evenzeer.
Het Gerecht heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de beschikking van 19 mei 2011 op 25 mei 2011 is gegeven, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 26 mei 2011 is aangevangen en op 6 juli 2011 is geëindigd en het beroepschrift op 11 augustus 2011 niet tijdig is ingediend.
Het betoog faalt.
2.3. Appellant betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat in elk geval de eventuele termijnoverschrijding in elk geval verschoonbaar is, nu deze het gevolg is van hem niet toe te rekenen bijzondere omstandigheden en hij het beroep heeft ingesteld, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Hij mocht erop vertrouwen dat de termijn aanving met het uitreiken van een kopie van de beschikking van 19 mei 2011 aan zijn gemachtigde op 8 juli 2011, nu in de rechtsmiddelenclausule bij die beschikking staat dat de termijn voor het instellen van beroep zes weken na de dag waarop de beschikking is gegeven, bedraagt, aldus appellant.
2.3.1. Ook dit betoog faalt. Zoals hiervoor onder 2.2.2 is overwogen, heeft de appellant niet aannemelijk gemaakt dat de beschikking van 19 mei 2011 niet door zijn advocaat is ontvangen. Weliswaar heeft de minister op verzoek van de gemachtigde van appellant op 8 juli 2011 aan hem een afschrift van de beschikking van 19 mei 2011 uitgereikt, maar daarmee is geen nieuwe termijn voor het instellen van beroep aangevangen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.