ECLI:NL:OGHACMB:2016:162

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
AUA2016H00001
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen belastingaanslag wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, wonende te Rotterdam, had bezwaar ingediend tegen een definitieve aanslag inkomstenbelasting/AZV 2009 die op 31 juli 2013 door de inspecteur der belastingen in Aruba was opgelegd. Het bezwaar van de appellant werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de daarvoor gestelde termijn was ingediend. De appellant had op 11 november 2013 bezwaar gemaakt, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet was. De uitspraak op bezwaar, gedateerd 30 september 2014, bevestigde deze niet-ontvankelijkheid, en het beroep dat de appellant tegen deze uitspraak had ingesteld, werd op 10 juni 2015 door het Gerecht in eerste aanleg van Aruba ongegrond verklaard.

In hoger beroep werd opnieuw de vraag aan de orde gesteld of de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was. Het Hof oordeelde dat de appellant geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar konden maken. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen twee maanden beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Uitspraak
AUA2016H00001
Datum uitspraak: 8 december 2016
Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
wonende te Rotterdam (Nederland),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 10 juni 2015 in zaak BBZ nr. 71248 van 2015 in het geding tussen:
appellant,
en
de inspecteur der belastingen in Aruba,
verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Op 31 juli 2013 heeft verweerder aan appellant een definitieve aanslag
inkomstenbelasting/AZV 2009 (hierna: de aanslag) opgelegd.
1.2.
Op 11 november 2013 heeft appellant bezwaar tegen de aanslag ingediend. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 30 september 2014, niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellant.
1.3.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft appellant op 15 oktober 2014 beroep ingesteld.
1.4.
Bij uitspraak van 10 juni 2015 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba het beroep van appellant ongegrond verklaard.
1.5.
Tegen deze uitspraak is door de appellant hoger beroep ingesteld bij het Hof. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2016 te Oranjestad, Aruba. Aldaar zijn verschenen appellant en namens verweerder [ drs. A ].

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
Evenals bij het Gerecht is in hoger beroep in geschil of verweerder appellant terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar heeft verklaard.
2.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

3.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van het Gerecht is appellant aangeduid als belanghebbende en verweerder als de inspecteur):
“2.1. Bij uitspraak op bezwaar is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens
termijn overschrijding. Belanghebbende heeft geen argumenten aangevoerd op grond
waarvan de niet-ontvankelijkheid onterecht zou zijn; evenmin heeft belanghebbende
argumenten aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar
zou zijn. Het beroep van belanghebbende is ongegrond.
2.2.
De rechter merkt ten overvloede nog op dat naar zijn oordeel de aanslagen, zoals
die luiden na de ambtshalve vermindering door de inspecteur, juist zijn.”

4.Gronden

4.1.
Ingevolge artikel 17, lid 1, van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) kan, voor zover hier van belang, degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur.
4.2.
De aanslag dateert van 31 juli 2013. Appellant heeft op 11 november 2013 bezwaar ingediend tegen de aanslag. Opgemerkt zij dat appellant niet heeft gesteld dat hij het aanslagbiljet niet (tijdig) heeft ontvangen. Appellant had ingevolge de hiervoor vermelde bepaling binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet in bezwaar moeten komen bij verweerder. Nu de dagtekening van het aanslagbiljet als aanvangsdatum van de bezwaartermijn heeft te gelden, is het bezwaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingediend. Alsdan volgt niet-ontvankelijkheid; de bezwaartermijn is immers (ruim) overschreden. Evenals in de beroepsfase heeft appellant ook in de hoger beroepsfase geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie moeten leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (vgl. artikel 17, lid 5, van de ALB).
4.3.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant ongegrond is. De uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker, en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc als griffier. De beslissing is op 8 december 2016 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.