ECLI:NL:OGHACMB:2016:160

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
AUA2016H00004
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanslag grondbelasting en bewijs van ontvangst

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat appellante heeft ingediend tegen een aanslag grondbelasting. De aanslag werd op 27 juli 2012 opgelegd, maar appellante diende pas op 6 juni 2013 bezwaar in, na de wettelijke bezwaartermijn van twee maanden. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt dat appellante er niet in is geslaagd het vermoeden van ontvangst van de aanslag te ontzenuwen. Het Hof acht het geloofwaardig dat de aanslagen aangetekend zijn verzonden door de inspecteur, en dat appellante, door betalingen per cheque te doen, impliciet heeft erkend op de hoogte te zijn van de aanslag. Het Hof concludeert dat, zelfs als appellante het vermoeden van ontvangst zou hebben ontzenuwd, zij alsnog niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, die het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde, wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan op 8 december 2016.

Uitspraak

Uitspraak
AUA2016H00004
Datum uitspraak: 8 december 2016
Gemeenschappelijk Hof van Justitie
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X. ] NV,
gevestigd te Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 10 juni 2015 in zaak BBZ nr. 70375 van 2015 in het geding tussen:
appellante,
en
de inspecteur der belastingen in Aruba,
verweerder,

1.Procesverloop

1.1.
Op 27 juli 2012 heeft verweerder aan appellante een aanslag grondbelasting 2012 (de aanslag) opgelegd.
1.2.
Op 6 juni 2013 heeft appellante bezwaar tegen de aanslag ingediend. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 10 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft appellante op 8 augustus 2014 pro forma
beroep ingesteld.
1.4.
Bij uitspraak van 10 juni 2015 heeft het Gerecht het beroep van appellante ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door de appellante ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 augustus 2015. Verweerder heeft op 2 november 2015 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het Hof heeft de zaak ter zitting te Oranjestad behandeld op 3 oktober 2016, waar appellante, vertegenwoordigd door [ mr. A ] en [ B ] , en verweerder, vertegenwoordigd door [ mr. I ], zijn verschenen.
1.7.
Partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Door het Gerecht zijn de volgend feiten vastgesteld (in de uitspraak van het Gerecht is appellante aangeduid als belanghebbende en verweerder als de inspecteur):
“3.1. Belanghebbende is in de jaren 2012 en 2013 eigenaar van een 7-tal onroerende zaken, waaronder de onroerende zaak gelegen te Caya G.F. Betico Coes [00] en de onroerende zaak gelegen te [ Weststraat 00/00].
3.2.
Belanghebbende is op 27 juli 2012 en 27 mei 2013 voor de grondbelasting jaar 2012 respectievelijk jaar 2013 aangeslagen voor een bedrag van Afl. 61.517,84.
3.3.
Het vijfjarig tijdvak als bedoeld in artikel 28 van de LvG besloeg de jaren 2012 t/m 2016.”
2.2.
Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan, waaraan het Hof nog toevoegt dat appellante ter zitting haar hoger beroep tegen de aanslag grondbelasting 2013 (geregistreerd bij het Hof onder AUA2016H00005) heeft ingetrokken.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij het Gerecht is in hoger beroep in geschil of appellante terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar is verklaard.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“4.1 Artikel 28 LvG luidt als volgt:
In afwijking van artikel 17, eerste lid, van de Algemene landsverordening belastingen
kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak en in de
gevallen voorzien in artikel 24, in het jaar, waarin de nieuwe aanslag is vastgesteld,
binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift
indienen bij de Inspecteur.
4.2
In casu is het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak het jaar 2012, en op grond van
genoemd artikel 28 LvG staat dus uitsluitend bezwaar open tegen de aanslag
grondbelasting 2012, welke is gedagtekend 27 juli 2012. Belanghebbende heeft op 6 juni 2013 respectievelijk 13 juni 2013 bezwaar ingediend, derhalve na de in artikel 28
LvG genoemde termijn van 2 maanden.
4.3
Belanghebbende stelt dat zij pas op 2 december 2014 de definitieve aanslag
grondbelasting 2012 heeft ontvangen.
4.4
Vaststaat dat belanghebbende op 10 januari 2013, op 6 februari 2013 en op 26 april 2013 betalingen per cheque, telkens groot Afl. 15.379,46, heeft gedaan om de
aanslag grondbelasting 2012 te betalen.
4.5
De stelling van belanghebbende dat haar de aanslag grondbelasting niet heeft
bereikt en dat zij pas na de ontvangst van de definitieve aanslag grondbelasting 2013,
welke is gedagtekend 27 mei 2013, bekend werd met het bestaan van de aanslag
grondbelasting 2012 en dat zij vervolgens onverwijld tegen die aanslag bezwaar heeft
aangetekend, acht de rechter, gelet op het onder 4.4 vastgestelde betalingsgedrag,
niet geloofwaardig. Indien de aanslag grondbelasting 2012 belanghebbende niet in juli 2012 heeft bereikt, was belanghebbende naar het oordeel van de rechter in ieder geval op 10 januari 2013 bekend met het bestaan van de aanslag en had belanghebbende in ieder geval voor 10 maart 2013 bezwaar aan moeten tekenen, hetgeen zij niet heeft
gedaan. Belanghebbende is zodoende buiten de in artikel 28 LvG genoemde termijn
in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in
bezwaar geoordeeld.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De overwegingen van het Gerecht zoals opgenomen onder 4.1. en 4.2 van zijn uitspraak neemt het Hof over en maakt deze tot de zijne.
5.2.
Op grond van artikel 28 Landsverordening grondbelasting (LvG) bedraagt de termijn voor het (tijdig) indienen van een bezwaarschrift twee maanden. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet.
Ingevolge artikel 17, lid 5, van de Algemene landsverordening belastingen (ALB) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.3.
Uitgaande van de dagtekening van de aanslag (27 juli 2012) heeft appellante niet binnen de wettelijke bezwaartermijn van twee maanden bezwaar ingediend bij de verweerder; het bezwaar is immers eerst op 6 juni 2013 ingediend. Appellante heeft evenwel gesteld dat zij de aanslag niet heeft ontvangen. Zij kwam eerst op de hoogte van het bestaan van de aanslag bij het kennis nemen van de aanslag grondbelasting 2013 (27 mei 2013), aldus appellante.
5.4.
Het Hof zal er, nu er geen indicaties zijn dat dit niet het geval is, veronderstellende wijs eerst vanuit gaan dat het aanslagbiljet grondbelasting 2012 naar het juiste adres is verzonden, wat het vermoeden rechtvaardigt van ontvangst van het aanslagbiljet op dat adres. Het ligt dan vervolgens op de weg van appellante voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is
voldoende dat op grond van hetgeen appellante aanvoert de ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
Appellante heeft in dit verband naar voren gebracht dat uit de door verweerder overlegde factuur van verzendbedrijf [ Y ] niet volgt dat de onderhavige aanslag grondbelasting 2012 zich bevond onder de op de factuur genoemde 12.000 “registrerende aanslag GB”. Voorts hebben de door de verweerder overgelegde persberichten ter zake de grondbelasting 2012 niet specifiek betrekking op appellante en kunnen hieraan geen conclusies ten aanzien van de verzending door verweerder of ontvangst door appellante worden verbonden.
Het Hof volgt appellante in deze stellingen, doch kent daaraan geen doorslaggevende betekenis toe. Het Hof acht geloofwaardig dat door verweerder aanslagen grondbelasting 2012 aangetekend zijn verzonden (op de door hem geschetste manier: via verzendbedrijf [ Y ]; dat de inspecteur van [ Y ] geen document meer heeft kunnen verkrijgen dat de onderhavige aanslag ook aangetekend is verzonden, doet daar niet aan af. Zulks geldt te meer in samenhang beschouwd met de door appellante gedane, onbetwiste, betalingen per cheque, op 10 januari 2013, 6 februari 2013 en 26 april 2013 op de aanslag grondbelasting 2012. Deze betalingen vormen een belangrijke aanwijzing van een ontvangst van de aanslag vóór de eerste chequebetaling. Dat er door appellante, zoals door haar ter zitting van het Hof werd verklaard, op het moment van de (cheque) betalingen niet over werd nagedacht of geverifieerd op welke aanslag werd betaald, acht het Hof niet geloofwaardig en overigens onaannemelijk, met name omdat, zoals ter zitting van het Hof door appellante is erkend, op de (invorderings)facturen is vermeld op welke aanslag en jaar de invorderingsmaatregelingen betrekking hebben.
5.5.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, brengt mee dat de ontvangst van het aanslagbiljet redelijkerwijs niet in twijfel wordt getrokken; aldus is appellante er niet erin is geslaagd het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen.
5.6.
Zou in weerwil van voren overwogene geconcludeerd moeten worden dat appellante het vermoeden van ontvangst wél heeft ontzenuwd, dan heeft het volgende te gelden.
5.7.
Het was in dat geval aan appellante om, nadat zij op de hoogte was geraakt van het feit dat haar een aanslag was opgelegd, niet te blijven ‘stilzitten’. Het had derhalve op de weg van appellante gelegen om in ieder geval binnen een redelijke termijn na de aanvang van de invorderingsmaatregelen ter zake de aanslag grondbelasting 2012 (welke in ieder geval zijn aangevangen vóór 10 januari 2103), aan de inspecteur om opheldering te vragen en bijvoorbeeld een duplicaat aanslag aan te vragen en/of pro forma in bezwaar te komen. Dat heeft zij, zonder nadere motivering, nagelaten. Immers, op grond van het onder 4.4 vermelde, acht het Hof het onaannemelijk dat appellante er ten tijde van de (cheque) betalingen niet over nadacht of verifieerde op welke aanslag werd betaald. Eerst op 6 juni 2013 is door appellante een bezwaarschrift ingediend. Op grond van het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat appellante ter zake van de te late indiening van het bezwaar niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 17, lid 5, ALB.
5.8.
Voor zover appellante nog stelt dat anderszins door de Belastingdienst de indruk was gewekt dat er nog geen aanslag grondbelasting 2012 was opgelegd, heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt, nog daargelaten dat het haar bij kennisneming van de invorderingsmaatregelingen aanstonds duidelijk had moeten zijn dat een dergelijke indruk onjuist was.
5.9.
Op grond van het voorgaande concludeert het Hof dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
5.10.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellante ongegrond is. De uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, M.J. Leijdekker, en P.A.M. Pijnenburg, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro, MSc, als griffier. De beslissing is op 8 december 2016 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.