ECLI:NL:OGHACMB:2016:127

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
H 69/16, 500.00132/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een strafvonnis in hoger beroep inzake cocaïne in vloeistof

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 29 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, die niet op de zitting verscheen, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor het uitvoeren van cocaïne. De procureur-generaal vorderde een zwaardere straf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, en dat de in beslag genomen cocaïne niet aan het verkeer zou worden onttrokken.

Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg bevestigd, met aanvulling van de bewijsoverwegingen en de strafmotivering. De tenlastelegging betrof de uitvoer van 925 gram cocaïne in vloeistof, wat onder de Opiumlandsverordening valt. Het Hof heeft vastgesteld dat de bewezenverklaring van de cocaïne in vloeistof voldoende onderbouwd was met bewijsstukken, waaronder een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) over het cocaïnegehalte.

De strafmotivering benadrukte dat de volksgezondheid in het geding is bij cocaïne in vloeistof en dat het cocaïnegehalte van invloed is op de strafmaat. Het Hof oordeelde dat de eerder opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De beslissing om de in beslag genomen flacons niet aan het verkeer te onttrekken, werd ook bevestigd, omdat deze van rechtswege aan het Land waren vervallen.

Uitspraak

Strafzaken over 2016 Vonnis no.
Datum uitspraak: 29 september 2016 GL
Zaaknummer: H 69/16
Parketnummer: 500.00132/16
Verstek
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) van 25 april 2016 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren in [land] [geboortedatum],
wonende in [land],[adres].
Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 april 2016, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2016 in Curaçao.
De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.O. Gomes, naar voren heeft gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, dat het Hof tot een bewezenverklaring betreffende de uitvoer van cocaïne komt die mede de hoeveelheid van 925 gram inhoudt, dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en dat niet de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen flacons bevattende cocaïne wordt uitgesproken.
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Voorts heeft het GEA drie flacons bevattende cocaïne onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 20 januari 2016, althans in of omstreeks de maand januari 2016, in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 Opiumlandsverordening 1960, althans vervoerd, althans in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad 925 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne, en/of heroïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, althans van enige bereiding van cocaïne en/of heroïne (diacetylmorfine), zijnde telkens een middel als bedoeld in
artikel 1 Opiumlandsverordening 1960, en/of in de Beschikking van de
Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (P.B. 2005 no. 13).
(artikel 3 juncto 11 Opiumlandsverordening 1960)
Het vonnis waarvan beroep
Het Hof verenigt zich met het bestreden vonnis, zodat het zal worden bevestigd, met aanvulling van de bewijsoverwegingen en de strafmotivering.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Bewijsmiddel 1 vermeldt onder meer: "Bij het wegen van de drie (3) plastic flessen inhoudende vloeistof is het brutogewicht vastgesteld op 925 gram."
Voorts is van belang dat, zoals in de bewijsoverwegingen van het GEA is vermeld, uit het daar bedoelde onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat de marges van cocaïnegehaltes in vloeistoffen tussen de 40% en 60% met een enkele uitslag onder de 40% liggen.
De bewezenverklaring houdt onder meer in: "een materiaal bevattende cocaïne". Het Hof verenigt zich hiermee. Het Hof grondt zijn overtuiging dat daarvan sprake is op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot dat deel van de bewezenverklaring. Deze bewezenverklaring kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
Andere bewezenverklaringen ten aanzien van de hoeveelheid cocaïne waren ook mogelijk geweest. In elk geval waren de volgende alternatieven mogelijk geweest:
"925 gram van een materiaal bevattende cocaïne" en
"925 gram van een bereiding van cocaïne".
Voor de strafrechtelijke betekenis van het tenlastegelegde is de keuze die de rechter tussen voorgaande mogelijkheden maakt, in geen enkel opzicht van belang, ook niet voor de straftoemeting.
Niet was mogelijk geweest:
"925 gram cocaïne".
Er zijn immers geen bewijsmiddelen waaruit dat zou kunnen worden afgeleid.
Zie art. 1 lid 1 sub i Opiumlandsverordening 1960 voor een definitie van "cocaïne".
Aanvullende strafmotivering
De wetgever heeft de rechter een grote mate van straftoemetingsvrijheid gelaten. Richtlijnen van het Openbaar Ministerie kunnen die vrijheid niet inperken. Indien een groep rechters - al dan niet verenigd in een formeel of informeel orgaan van de rechterlijke organisatie - oriëntatiepunten uitvaardigt, zijn die oriëntatiepunten niet afkomstig van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte (vergelijk:
HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1236, NJ 2014/364 en HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2067). Dergelijke oriëntatiepunten kunnen een nuttige functie vervullen ter bevordering van een uniforme rechtstoepassing, maar zij ontslaan de rechter niet van de plicht om een van de oriëntatiepunten afwijkende straf op te leggen, indien de omstandigheden van het geval hem daartoe aanleiding geven.
Het door de strafbaarstellingen in de Opiumlandsverordening 1960 beschermde rechtsgoed is in de eerste plaats de volksgezondheid. Indien sprake is van cocaïne in vloeistof, zoals in dit geval, is daarom het cocaïnegehalte geschikt om te worden meegewogen bij het bepalen van de strafmaat. Een vloeistof met een hoog cocaïnegehalte levert immers meer gevaar voor de volksgezondheid op dan een vloeistof met een minder hoog cocaïnegehalte. Andere invalshoeken zijn echter ook mogelijk.
Over de vraag welk gewicht dient te worden gehecht aan het cocaïnegehalte van een vloeistof bij het bepalen van de strafmaat, doet het Hof geen algemene uitspraken. Enerzijds kan niet worden gezegd dat het door het GEA genoemde onderzoek van het NFI daarbij niet mag worden gebruikt, anderzijds verplicht geen rechtsregel de rechter dat onderzoek te gebruiken.
In het onderhavige geval acht het Hof de door het GEA opgelegde straf passend en geboden, gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De ernst van het feit brengt mee dat een strafsoort moet worden gekozen die vrijheidsontneming meebrengt.
De procureur-generaal heeft het standpunt ingenomen dat het niet nodig is de in beslag genomen flacons bevattende cocaïne te onttrekken aan het verkeer, omdat zij ingevolge art. 11 lid 6 Opiumlandsverordening 1960 van rechtswege in eigendom zijn vervallen aan
het Land. Dit standpunt is juist. Tot vernietiging van het bestreden vonnis behoeft dat niet te leiden, omdat daarbij geen belang bestaat.
BESLISSING
Het Hof bevestigt het vonnis waarvan beroep onder aanvulling van de bewijsoverwegingen en de strafmotivering,
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.J. Fehmers en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 29 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.