ECLI:NL:OGHACMB:2015:66

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
EJ 104/15 - ghis 74619 - H 242/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot de appelrechter en tijdige betaling van griffierecht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de toegang tot de appelrechter in het hoger beroep van een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De appellant, die in persoon procedeert, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking die op 5 mei 2015 is gegeven. Hij heeft twee grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van de beschikking en afwijzing van het verzoek van de geïntimeerden, die een vennootschap zijn. De geïntimeerden hebben het hoger beroep bestreden en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de appellant.

Het hoger beroep is op 22 oktober 2015 behandeld, waarbij de appellant een wrakingsverzoek heeft ingediend tegen een van de rechters, mr. J. de Boer. Dit verzoek is door de rechter geaccepteerd. De zaak is vervolgens op 19 november 2015 opnieuw behandeld door de drie leden van het Hof. De appellant heeft gesteld dat hij door griffiemedewerkers verkeerd is geïnformeerd over de uiterste betalingsdatum van het griffierecht, wat heeft geleid tot een te late betaling op 18 juni 2015, terwijl de termijn op 16 juni 2015 verstreek.

Het Hof oordeelt dat er geen wettelijke hardheidsclausule bestaat in Aruba die het mogelijk maakt om de betalingstermijn te verlengen. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in een andere uiterste betalingsdatum. Het Hof concludeert dat het hoger beroep is vervallen omdat de betaling niet tijdig is voldaan. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op Afl. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde van de geïntimeerden. De beschikking is uitgesproken op 15 december 2015.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Beschikking no.:
Registratienummer: EJ 104/15 - ghis 74619 - H 242/15
Uitspraak: 15 december 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[appellant],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
procederende in persoon,
tegen
1.
[geïntimeerde],
2.
[geïntimeerde],
3. de naamloze vennootschap
N.V. EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ "REVEILLON ARUBA",
met gekozen domicilie in Aruba,
oorspronkelijk verzoekers,
thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. M. Bemer.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij beroepschrift van 20 mei 2015, met producties, is [appellant] in
hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 5 mei 2015 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba
(verder: GEA). Hierbij heeft [appellant] twee grieven tegen de beschikking aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe, samengevat weergegeven, dat het Hof de beschikking zal vernietigen en het verzoek van
[geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.2
Bij verweerschrift van 14 oktober 2015, met producties, hebben [geïntimeerden] het hoger beroep bestreden. Hun conclusie strekt ertoe
dat het Hof zal verstaan dat het hoger beroep is vervallen, althans [appellant]
niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep zal verwerpen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Het hoger beroep is op 22 oktober 2015 in Aruba mondeling behandeld ten overstaan van mr. J. de Boer, lid van het Hof. Ter terechtzitting heeft [appellant]de wraking verzocht van mr. De Boer en van het Hof. Mr. De Boer heeft in de wraking berust.
1.4
Het hoger beroep is op 19 november 2015 opnieuw mondeling behandeld, thans ten overstaan van de drie leden van het Hof die deze beschikking hebben gegeven. De rechters en de griffier waren aanwezig in Curaçao. Er was een videoverbinding met een zittingszaal in Aruba. Aan de zijde van [appellant] heeft mevrouw P. Geerman het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Ook [appellant] zelf heeft het woord gevoerd. Aan de zijde van [geïntimeerden] heeft mr. Bemer het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota. Na verder debat is beschikking aangezegd. De datum van uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Zoals de voorzitter bij de mondelinge behandeling van het hoger beroep op
19 november 2015 heeft medegedeeld, heeft het Hof het op 22 oktober 2015 gedane wrakingsverzoek van [appellant] aldus opgevat dat het zich richt tegen de drie rechters van het Hof die het hoger beroep tot 22 oktober 2015 in behandeling hadden, onder wie mr. De Boer, en dus niet tegen de drie rechters die deze beschikking geven, nu zij geen deel uitmaakten van die eerdere Hofcombinatie.
2.2
De bestreden beschikking is gegeven op 5 mei 2015. Ingevolge art. 429n lid 2 jo. art. 429o lid 1 jo. art. 270 lid 5 Rv diende [appellant] ervoor te zorgen dat uiterlijk zes weken nadien vooruitbetaling zou plaatsvinden van het door de griffier getaxeerde griffierecht. De betalingstermijn verstreek derhalve op
16 juni 2015. [appellant] heeft het griffierecht echter pas op 18 juni 2015 voldaan.
2.3
Anders dan in Europees Nederland (art. 127a lid 3 jo. 353 RvNL en art. 282a lid 4 jo. 362 RvNL), bestaat in Aruba geen wettelijke hardheidsclausule die het mogelijk maakt dat de rechter art. 270 lid 5 Rv buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Niettemin moet worden aangenomen dat art. 270 lid 5 Rv buiten toepassing moet worden gelaten in het uitzonderlijke geval dat toepassing daarvan zou leiden tot strijd met art. 6 EVRM. Daarvan is sprake indien door toepassing van de wetsbepaling het recht van een rechtzoekende op toegang tot de appelrechter in de kern zou worden aangetast (vergelijk: HR 27 januari 2010, ECLI:NL:HR:2012:BV2020, NJ 2012/20).
2.4
Ook voor appellanten die zonder advocaat procederen, geldt dat het in beginsel voor hun risico komt, indien de betalingstermijn wordt overschreden. Dat kan anders zijn, indien de griffie een zodanige mededeling doet dat een appellant daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen mag ontlenen dat een latere datum als uiterste betalingsdatum geldt (vergelijk: GHvJ 31 januari 2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:16 en GHvJ 18 februari 2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:24).
2.5 [
appellant] heeft gesteld dat griffiemedewerkers in Aruba 18 juni 2015 hebben genoemd als datum waarop de betalingstermijn zou verstrijken. Niet is gesteld dat dit schriftelijk aan [appellant] is kenbaar gemaakt. Een jongeman achter de balie zou het gezegd hebben, en een jongedame zou met Curaçao gebeld hebben om het te verifiëren en hetzelfde gezegd hebben. Dit komt onaannemelijk voor. Het is op zichzelf al niet gebruikelijk dat de griffie de datum uitrekent waarop een betalingstermijn verstrijkt. Nog minder voor de hand ligt dat de griffie van Aruba naar Curaçao belt om te verifiëren of de berekende uiterste betalingsdatum juist is. Het hoofd van de administratieve ondersteuning heeft schriftelijk verklaard dat de griffie in Aruba niet voor [appellant] de uiterste betalingsdatum heeft berekend. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat het in dit geval toch is gebeurd. Over de mate van stelligheid waarmee de uiterste betalingsdatum zou zijn genoemd en de bewoordingen waarin de mededeling zou zijn gedaan, is niets gesteld. Er zijn ook geen aanknopingspunten genoemd die de griffie aanleiding zouden hebben kunnen geven te veronderstellen dat de uiterste betalingsdatum 18 juni 2015 zou zijn.
De bij de behandeling in hoger beroep mondeling afgelegde verklaring van
P. Geerman dat zij er zelf bij is geweest toen de twee griffiemedewerkers
18 juni 2015 als uiterste betalingsdatum noemden (zij is de persoon die in de pleitnota wordt genoemd als degene die er getuige van is geweest), legt onvoldoende gewicht in de schaal. De stelling wordt dus gepasseerd.
2.6
De (gestelde) ernst van de gevolgen van het verval van het hoger beroep voor [appellant] kan geen reden zijn om aan te nemen dat het recht op toegang tot de appelrechter in de kern wordt aangetast, nog afgezien ervan dat het recht op toegang tot de appelrechter in dit geval toch al beperkt is, gelet op het wettelijke appelverbod van art. 176b lid 2 Rv.
2.7
Ook voor het overige is niets gebleken op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat in dit geval het recht van [appellant] op toegang tot de appelrechter in de kern wordt aangetast door toepassing van art. 429o lid 1 jo. art. 270 lid 5 Rv.
2.8
Op grond van het voorgaande moet geoordeeld worden dat het hoger beroep is vervallen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Aan beoordeling van de verdere verzoeken van [appellant] komt het Hof niet toe.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verstaat dat het hoger beroep is vervallen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, S.A. Carmelia en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 15 december 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.