ECLI:NL:OGHACMB:2014:65

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
HLAR 63998/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Union Caribe N.V. tegen de Centrale Bank van Aruba inzake toezichtskosten geldtransactiebedrijven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de naamloze vennootschap Union Caribe N.V. tegen de Centrale Bank van Aruba. De Centrale Bank had aan Union Caribe kosten in rekening gebracht voor de uitvoering van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven over het jaar 2010. Union Caribe was het niet eens met deze kosten en had bezwaar gemaakt, maar de Bank verklaarde dit bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. Hierop volgde een beroep bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, dat op 9 januari 2013 het beroep gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van de beschikking in stand hield. Union Caribe ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De zaak werd behandeld op 20 november 2013, waarbij Union Caribe werd vertegenwoordigd door mr. E.M.J. Cafarzuza en de Bank door mr. A.A.D.A. Carlo. De kern van het geschil betreft de vraag of de artikelen 1 en 2 van het Landsbesluit doorberekening toezichtskosten geldtransactiebedrijven in strijd zijn met de Verordening. Union Caribe betoogde dat alleen daadwerkelijke toezichtskosten in rekening mogen worden gebracht, maar het Hof oordeelde dat de bewoordingen van de Verordening geen aanknopingspunten bieden voor dit betoog. Het Hof bevestigde dat de Bank jaarlijks een forfaitair bedrag in rekening mag brengen, ongeacht de daadwerkelijke kosten.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van het Gerecht. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 24 januari 2014, met mr. J.Th. Drop als voorzitter en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van griffier mr. N.A. Martines.

Uitspraak

HLAR 63998/13
Datum uitspraak: 24 januari 2014
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Union Caribe N.V., gevestigd te Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 9 januari 2013 in zaak nr. Lar nr. 1168 van 2012 in het geding tussen:
appellant
en
de Centrale Bank van Aruba.

Procesverloop

Bij beschikking van 17 oktober 2011 heeft de Centrale Bank van Aruba (hierna: de Bank) aan appellante (hierna: Union Caribe) kosten van uitvoering van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven over het jaar 2010 in rekening gebracht.
Bij beschikking van 15 maart 2012 heeft de Bank het door Union Caribe daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 januari 2013 heeft het Gerecht het door Union Caribe daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking gedeeltelijk vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven.
Tegen die uitspraak heeft Union Caribe hoger beroep ingesteld.
De Bank heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2013, waar Union Caribe, vertegenwoordigd door mr. E.M.J. Cafarzuza, advocaat, en de Bank, vertegenwoordigd door mr. A.A.D.A. Carlo, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 9 van de Landsverordening toezicht geldtransactiebedrijven (hierna: de Verordening) kunnen kosten, verbonden aan de uitvoering van de Verordening, de Bank gehoord, volgens bij landsbesluit houdende algemene maatregelen te stellen regels op de geregistreerde geldtransactiebedrijven worden verhaald.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Landsbesluit doorberekening toezichtskosten geldtransactiebedrijven (hierna: het Landsbesluit) brengt de Bank jaarlijks vóór 1 december bij de geregistreerde geldtransactiebedrijven een bedrag van Afl. 150.000,00 in rekening voor de door haar ter uitvoering van de Verordening over het afgelopen kalenderjaar gemaakte kosten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, verdeeld over de geregistreerde geldtransactiebedrijven op basis van de verhouding van de bruto‑omzet van een geregistreerd geldtransactiebedrijf ten opzichte van de totale bruto‑omzet van de geregistreerde geldtransactiebedrijven.
Union Caribe betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de artikelen 1, eerste lid, en 2, eerste lid, van het Landsbesluit in strijd zijn met de Verordening, nu uit de Memorie van Toelichting volgt dat uitsluitend daadwerkelijke toezichtskosten, gemaakt ten behoeve van het toezicht op geldtransactiebedrijven, in rekening mogen worden gebracht, terwijl ingevolge die bepalingen van het Landsbesluit een forfaitair bedrag in rekening wordt gebracht, ongeacht of ten behoeve van een geldtransactiebedrijf kosten in verband met toezichtswerkzaamheden zijn gemaakt. Die bepalingen van het Landsbesluit zijn daarom onverbindend, aldus Union Caribe.
2.1.
Dat betoog faalt. Ingevolge artikel 9 van de Verordening worden kosten, verbonden aan de uitvoering van de Verordening, volgens bij landsbesluit houdende algemene maatregelen te stellen regels op de geregistreerde geldtransactiebedrijven verhaald. Voor het betoog van Union Caribe dat aan haar uitsluitend kosten die daadwerkelijk in verband met toezicht op haar geldtransactiebedrijf zijn gemaakt, in rekening mogen worden gebracht, biedt die bepaling geen aanknopingspunten. Aan de duidelijke bewoordingen van die bepaling kan niet worden afgedaan door de Memorie van Toelichting of de door Union Caribe daaraan gegeven uitleg.
In het betoog van Union Caribe heeft het Gerecht daarom in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de artikelen 1, eerste lid, en 2, eerste lid, van het Landbesluit zich niet met artikel 9 van de Verordening verdragen en om die reden onverbindend zijn.
3. Het hoger beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Martines
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,