Artikel 1 van de LvVo bepaalt – voor zover hier van belang - dat onder school wordt verstaan: een school voor voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt, en onder bijzondere school: een door een natuurlijke persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school.
Ingevolge artikel 6 van de LvVo zijn de bepalingen van de hoofdstukken I (Regelen voor het openbaar schoolonderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs) en III (Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kas van het bijzonder schoolonderwijs) van de afdeling I (Openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs) voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs.
Ingevolge artikel 19, eerste lid van de LvVo kunnen de scholen dagscholen, avondscholen of dag-avondscholen zijn. Volgens regelen, te stellen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen de cursusduur en de inrichting van het onderwijs aan de avondscholen en aan de dag-avondscholen afwijken van die voorgeschreven bij of krachtens deze landsverordening.
Ingevolge artikel 34, eerste lid van de LvVo dragen zij die onderwijs geven aan een school, de titel van leraar.
Ingevolge artikel 38 van de LvVo worden de salarissen en de toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan de rector of de directeur, de leraren en het overig personeel, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld. Ingevolge artikel 65, eerste lid van de LvVo worden de kosten van de bijzondere scholen, bedoeld in afdeling I van titel II, door het Land vergoed met inachtneming van de artikelen 66 tot en met 94. Ingevolge het tweede lid wordt aan bijzondere scholen als bedoeld in het eerste lid, geen vergoeding toegekend dan krachtens de bepalingen van deze landsverordening.
Ingevolge artikel 66, aanhef en onder sub a, zijn de kosten van de scholen de salarissen, waaronder worden verstaan de kosten van de salarissen en toelagen, bedoeld in artikel 38, de uitkeringen en vergoedingen waarop de rectoren, de directeuren, de leraren en het overige personeel, bedoeld in artikel 38, aanspraak hebben, de bijdragen tot hun pensioen en tot dat van hun weduwen en wezen, alsmede van de voor hen wettelijk verschuldigde premies.