ECLI:NL:OGHACMB:2014:6

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
HAR 52/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van uitleveringsdetentie en onmiddellijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 april 2014 uitspraak gedaan over de uitleveringsdetentie van een opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon had op 21 maart 2014 een verzoek ingediend tot opheffing van zijn uitleveringsdetentie, welke op 8 april 2014 in raadkamer werd behandeld. De behandeling vond plaats via een videoverbinding tussen Curaçao en Sint Maarten, waarbij de opgeëiste persoon in Sint Maarten aanwezig was, terwijl zijn raadsleden en de procureur-generaal in Curaçao waren. De zaak was complex, met een eerdere beslissing van 6 februari 2014 waarin de uitlevering van de opgeëiste persoon niet toelaatbaar werd geacht. Het Hof oordeelde dat de uitleveringsdetentie onrechtmatig was, omdat de beslissing van 6 februari 2014 nog steeds van kracht was en de procureur-generaal niet bevoegd was om de detentie te bevelen. Het Hof baseerde zijn oordeel op artikel 5 lid 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op een spoedige beslissing over de rechtmatigheid van detentie waarborgt. Het Hof concludeerde dat de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon opgeheven moest worden en beval zijn onmiddellijke invrijheidstelling. Deze beslissing werd genomen in het belang van de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon, die recht had op een eerlijke behandeling en een rechtmatige detentie.

Uitspraak

Datum beschikking: 11 april 2014
Nummer HAR 52/14
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
op het verzoek tot opheffing, althans schorsing, van de uitleveringsdetentie van:
[x],
geboren op Aruba op [datum] 1968,
wonende in Sint Maarten en/of Curaçao,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Sint Maarten,
hierna te noemen: de opgeëiste persoon,
raadslieden: mrs. E.F. Sulvaran en M.C. Vaders.

1.Procesverloop

1.1
Bij verzoekschrift van 21 maart 2014, ter griffie ingekomen op 24 maart 2014, heeft de opgeëiste persoon het Hof primair verzocht om opheffing van – naar het Hof begrijpt: – zijn uitleveringsdetentie, en subsidiair om schorsing van zijn uitleveringsdetentie.
1.2
Het verzoek is behandeld in raadkamer van het Hof op 8 april 2014, door middel van een videoverbinding tussen Curaçao en Sint Maarten. De leden en de griffier van het Hof bevonden zich in Curaçao. Verschenen zijn de opgeëiste persoon (in Sint Maarten), zijn raadsman, mr. E.F. Sulvaran, zijn raadsvrouw, mr. M.C. Vaders (beiden in Curaçao), en de (waarnemend) procureur-generaal, mr. T.H.W. Stein (in Sint Maarten). Tevens is verschenen mr. P.C. Janssen (in Sint Maarten).
Het Hof heeft kennis genomen van hetgeen de opgeëiste persoon, zijn raadslieden en de procureur-generaal naar voren hebben gebracht. De raadslieden hebben een pleitnota (toelichting) overgelegd, die zij op voorhand aan de procureur-generaal hebben doen toekomen. Ook de procureur-generaal heeft overeenkomstig een nota het woord gevoerd, die na de raadkamer door het Hof en door de raadslieden van de opgeëiste persoon is ontvangen.
1.3
Beschikking is aangezegd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1
Bij verzoek van 11 september 2013, gericht tot de advocaat-generaal van Sint Maarten, mr. T.H.W. Stein, is door de Criminal Division van de US Department of Justice op de voet van artikel 11 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika de voorlopige aanhouding (ter fine van uitlevering) van de opgeëiste persoon verzocht.
2.2
Een gelijkluidend verzoek van 1 oktober 2013 heeft de Criminal Division van het US Department of Justice gericht tot de procureur-generaal van Curaçao en Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba, mr. D. Piar.
2.3
Op 2 oktober 2013 is de opgeëiste persoon in Curaçao aangehouden en voor de waarnemend procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, geleid. Op diezelfde datum heeft de waarnemend procureur-generaal de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
2.4
Bij advies en beschikking (hierna ook: de beslissing) van 6 februari 2014 (HAR 189/13-212/13, ECLI:NL:OGHACMB:2014:3) heeft het Hof geconcludeerd dat de uitlevering van de opgeëiste persoon niet toelaatbaar is en geadviseerd om het verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon af te wijzen, en heeft het de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon beëindigd en zijn onmiddellijke invrijheidstelling bevolen. Van deze beslissing heeft de procureur-generaal beroep in cassatie ingesteld.
2.5
Op 17 maart 2014 is de opgeëiste persoon in Sint Maarten aangehouden en voor de waarnemend procureur-generaal, mr. T.H.W. Stein, geleid. Op diezelfde datum heeft de waarnemend procureur-generaal de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
2.6
Bij beschikking van 21 maart 2014 heeft de rechter in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, tevens rechter-commissaris belast met strafzaken te Sint Maarten, de voortzetting van de voorlopige aanhouding van de opgeëiste persoon rechtmatig geoordeeld.

3.Beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 5 lid 4 EVRM heeft de opgeëiste persoon het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is. Het Hof is – evenals de rechter-commissaris in strafzaken – een rechter die voldoet aan de maatstaf van artikel 5 lid 4 EVRM dat sprake moet zijn van ‘het gerecht’.
3.2
De opgeëiste persoon heeft op verschillende gronden betoogd dat, gelet op de beslissing van 6 februari 2014, zijn voorlopige aanhouding op 17 maart 2014 en – zo begrijpt het Hof: – daarmee zijn uitleveringsdetentie onrechtmatig is.
3.3
Volgens artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden kunnen vonnissen, door de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten gewezen, en bevelen, door hem uitgevaardigd, in het gehele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd. Deze regel geldt ook voor de beslissing van 6 februari 2014 ter zake van – voor zover hier van belang – de uitleveringsdetentie en de onmiddellijke invrijheidstelling van de opgeëiste persoon. Blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad berust artikel 40 van het Statuut op de gedachte dat het Koninkrijk voor wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van binnen het Koninkrijk gegeven rechterlijke uitspraken, als één rechtsgebied moet worden beschouwd, en brengt het artikel naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van deze uitspraken in alle delen van het Koninkrijk gelijk is, niet alleen voor wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging, maar ook voor wat betreft bindende kracht (HR 14 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1233, NJ 1994, 403; HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6095, NJ 2014/50). Dit betekent naar het oordeel van het Hof dat het de procureur-generaal niet vrij staat de voorlopige aanhouding en/of de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon in Sint Maarten te bevelen, zolang de beslissing van 6 februari 2014 ter zake van de uitleveringsdetentie en de onmiddellijke invrijheidstelling van de opgeëiste persoon nog geldt. Het feit dat thans door een ander land (Sint Maarten in plaats van Curaçao), met een eigen gouverneur, uitvoering wordt gegeven aan een verzoek tot voorlopige aanhouding van een andere datum (11 september 2013 in plaats van 1 oktober 2013), en dat van normschendingen geen sprake is en de opgeëiste persoon volgens de regels is behandeld, zoals door de procureur-generaal in raadkamer is aangevoerd, is gelet op het voorgaande niet van belang.
3.4
Het voorgaande brengt mee dat de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon onrechtmatig moet worden geacht en zijn invrijheidstelling moet worden bevolen. Het primaire verzoek is dus toewijsbaar.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
heft op de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon en beveelt zijn onmiddellijke invrijheidstelling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.J. Lourens, H.J. van Kooten en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier op 11 april 2014.