ECLI:NL:HR:2007:AZ6095

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R05/139HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksakte tussen twee vrouwen en de inschrijving in het register van de burgerlijke stand in Aruba

In deze zaak gaat het om de vraag of een in Nederland opgemaakte huwelijksakte tussen twee vrouwen kan worden opgenomen in het register van de burgerlijke stand in Aruba. De verweersters, beiden vrouw, hebben in Nederland een geregistreerd partnerschap aangegaan dat later is omgezet in een huwelijk. Na vestiging in Aruba hebben zij verzocht om inschrijving in het bevolkingsregister als gehuwden, maar de ambtenaar van de burgerlijke stand heeft dit geweigerd. De verweersters hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens hebben zij zich tot het gerecht in eerste aanleg van Aruba gewend met het verzoek om te verklaren dat hun huwelijksakte vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand. Het gerecht heeft dit verzoek toegewezen, maar de ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land hebben hoger beroep ingesteld. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de beschikking van het gerecht bevestigd, waarna de ambtenaar en het Land cassatie hebben ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de huwelijksakte van de verweersters naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand, ondanks het feit dat Aruba geen huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht erkent. De Hoge Raad stelt dat het Statuut voor het Koninkrijk bepaalt dat de rechtskracht van authentieke akten die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn verleden, in alle delen van het Koninkrijk gelijk is. Dit betekent dat de rechter zich moet onthouden van een conflictenrechtelijke toets of toetsing aan de openbare orde. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het hof, waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land in de kosten van het geding worden veroordeeld.

Uitspraak

13 april 2007
Eerste Kamer
Nr. R05/139HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND VAN ARUBA, zijnde [de ambtenaar],
wonende op Aruba,
2. HET LAND ARUBA,
zetelend op Aruba,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift van 6 augustus 2004 hebben verweersters in cassatie - verder te noemen: [verweersters] - zich gewend tot het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en Aruba, zittingsplaats Aruba, en verzocht, na akte tot wijziging van het verzoek, voorzover in cassatie van belang, te verklaren voor recht dat de in Nederland opgemaakte huwelijksakte tussen [verweersters] naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een register van de burgerlijke stand.
Verzoekers tot cassatie - verder te noemen: de ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land - hebben de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij beschikking van 9 december 2004 voor recht verklaard dat de huwelijksakte van [verweersters] voor opneming in een register van de burgerlijke stand vatbaar is.
Tegen deze beschikking hebben de ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. [Verweersters] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 23 augustus 2005 heeft het hof de beschikking van het gerecht bevestigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben de ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweersters] hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verweersters] heeft bij brief van 26 januari 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweersters], beiden vrouw, zijn in 1999 in Nederland op de voet van art. 1:80a BW een geregistreerd partnerschap aangegaan dat in 2001 met toepassing van art. 1:80g BW is omgezet in een huwelijk.
(ii) [Verweersters] hebben, na vestiging in Aruba, onder meer verzocht om inschrijving in het bevolkingsregister als gehuwden. De ambtenaar van de burgerlijke stand en het bevolkingsregister heeft bij besluit van 19 juli 2004 dit geweigerd. Het door [verweersters] op de voet van de Landsverordening administratieve rechtspraak tegen die beslissing ingediende bezwaarschrift is niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen is door [verweersters] geen beroep ingesteld.
3.2 Zoals hiervoor in 1 is vermeld hebben [verweersters] zich vervolgens op de voet van art. 1:26 BWA gewend tot het gerecht in eerste aanleg van Aruba met het verzoek (onder meer) voor recht te verklaren dat de in Nederland met betrekking tot hun huwelijk opgemaakte huwelijksakte naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een register van de burgerlijke stand.
Het gerecht heeft het verzoek van [verweersters] bij beschikking van 9 december 2004 toegewezen. In het daartegen door de ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land ingestelde hoger beroep heeft het hof die beschikking bevestigd. Daartoe heeft het hof, voor zover thans van belang en kort samengevat, het volgende overwogen.
Het gaat [verweersters] met hun op art. 1:26 BWA gebaseerde verzoek erom als gehuwd te worden ingeschreven in het bevolkingsregister van Aruba. Hun wens daartoe levert een "gerechtvaardigd belang" op als bedoeld in art. 1:26 BWA (r.o. 6.1 en 6.2).
Dat, wegens het ontbreken van een met art. 1:25 BW overeenkomende bepaling in het BWA, een buitenlandse huwelijksakte niet kan worden ingeschreven in de Arubaanse registers van de burgerlijke stand, staat aan een declaratoir als bedoeld in art. 1:26 BWA niet in de weg omdat dit kan worden gegeven met betrekking tot een in een buitenlandse akte geregistreerd rechtsfeit dat de persoonlijke staat betreft en daarom naar zijn aard in aanmerking komt voor opneming in een register van de burgerlijke stand.
Op grond van het bepaalde in art. 1:31 lid 1 BWA ("Een huwelijk wordt alleen aangegaan tussen een man en een vrouw ...") is het (absoluut) onmogelijk dat een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht wordt ingeschreven in een Arubaanse register van de burgerlijke stand. Niettemin is de onderhavige Nederlandse huwelijksakte naar zijn aard vatbaar voor opneming in een register van de burgerlijke stand. De woorden in art. 1:26 lid 1 BWA "naar zijn aard vatbaar voor opneming in een register van de burgerlijke stand" brengen namelijk niet mee dat een zgn. conflictenrechtelijke toets mag worden verricht. Er zijn verschillende gevallen waarin feiten betreffende de burgerlijke staat die in het buitenland hebben plaatsgevonden maar die het Arubaanse recht niet kent - zoals echtscheiding op een grond die het BWA niet kent, adoptie van een meerderjarige en de buitenlandse gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van een in Aruba geboren kind - tot een toevoeging van een latere vermelding aan in de registers van de Arubaanse burgerlijke stand opgenomen akten leiden (r.o. 6.7, 6.9 en 6.10). Anders dan in internationale gevallen is er in interregionale gevallen binnen het Koninkrijk der Nederlanden ingevolge art. 40 van het Statuut evenmin ruimte voor een openbare orde-toets (r.o. 6.11).
3.3.1 De Hoge Raad vindt aanleiding eerst de onderdelen 2 en 3 van het middel te behandelen. Zij zijn namelijk van de verste strekking doordat zij de oordelen van het hof dat bij het geven van de in art. 1:26 BWA bedoelde verklaring voor recht ten aanzien van de Nederlandse huwelijksakte van [verweersters] noch een conflictenrechtelijke noch een openbare orde-toets mag worden uitgevoerd, als onjuist bestrijden.
3.3.2 Dienaangaande wordt het volgende vooropgesteld. Art. 40 van het Statuut voor het Koninkrijk geeft een voor alle delen van het Koninkrijk geldende regel van interregionaal privaatrecht ten aanzien van onder meer de vraag of en, zo ja, in hoeverre rechtskracht toekomt aan een binnen het Koninkrijk opgemaakte authentieke akte. Het artikel berust, voorzover in deze zaak van belang, op de gedachte dat het Koninkrijk wat betreft de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging van binnen het Koninkrijk verleden authentieke akten, als één rechtsgebied moet worden beschouwd. Het artikel brengt dan ook naar zijn strekking mee dat de rechtskracht van authentieke akten die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn verleden, in alle delen van het Koninkrijk gelijk is (vgl. HR 14 januari 1994, nr. 8220, NJ 1994, 403). Dit geldt niet alleen ten aanzien van de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging en de bewijskracht, maar ook ten aanzien van de vatbaarheid voor inschrijving of vermelding van dergelijke akten en van de daarin neergelegde constateringen en rechtsfeiten in de openbare registers, behoudens uitzonderingen bij de wet.
Een dergelijke uitzondering bevat art. 1:26 BWA evenwel niet. Dit betekent dat de rechter, geplaatst voor de vraag of en in hoeverre hij een op de voet van die bepaling verzochte verklaring voor recht dient te geven met betrekking tot een in een ander deel van het Koninkrijk totstandgekomen authentieke akte, dient uit te gaan van de rechtskracht van de akte zonder dat daarbij plaats is voor voorafgaande erkenning. Daarom dient de rechter zich te onthouden van de aan een erkenning voorafgaande, in het internationaal privaatrecht gebruikelijke toetsing. Uiteraard geldt onverminderd zijn bevoegdheid om, indien daartoe aanleiding bestaat, een onderzoek te verrichten naar het authentieke karakter van de akte, nu art. 1:26 BWA (en BW) voor de verklaring voor recht als eis stelt dat de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt.
3.3.3 Het voorgaande brengt mee dat het hof terecht heeft geoordeeld dat ten aanzien van de huwelijksakte van [verweersters] noch een conflictenrechtelijke toets mag worden aangelegd noch toetsing aan de openbare orde mag worden verricht.
3.3.4 Aan het voorgaande kan niet afdoen dat, naar de Ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land hebben beklemtoond, het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in de cultuur van Aruba en van de landen in de regio als strijdig met de goede zeden wordt verworpen. Het Statuut laat de afzonderlijke delen van Koninkrijk toe hun burgerlijk recht zelf vast te stellen. Het concordantiebeginsel dat in art. 39 van het Statuut uitdrukking heeft gevonden, brengt wel mee dat het burgerlijk recht zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze wordt geregeld, maar waar in een of meer delen van het Koninkrijk fundamenteel verschillende maatschappelijke opvattingen heersen aangaande een bepaald onderdeel van dat recht, zoals ten aanzien van de vraag of personen van hetzelfde geslacht met elkaar kunnen huwen, blijven de verschillende delen van het Koninkrijk bevoegd dat onderdeel van het recht in verschillende zin in hun wetgeving te regelen. In zoverre bestaat er ruimte voor, mede door de verschillende culturen in de Koninkrijksdelen ingegeven, verscheidenheid. Echter, het verband van het Koninkrijk, zoals dat in het Statuut vorm heeft gekregen, brengt óók mee dat alle delen van het Koninkrijk de gevolgen van die verscheidenheid dienen te aanvaarden, hetgeen, toegespitst op het onderhavige geval, betekent dat zij binnen hun eigen rechtsorde de rechtskracht en daarmee de rechtsgevolgen van elkaars rechterlijke uitspraken en authentieke akten moeten aanvaarden, ook indien die rechtsgevolgen niet aansluiten bij de plaatselijke opvattingen. Op dit punt laat het Statuut met art. 40 geen ruimte.
3.3.5 Op grond van het voorgaande falen de onderdelen 2 en 3.
3.4.1 Onderdeel 1 bevat klachten in de onderdelen 1.5 - 1.6 en 1.9 - 1.12. Daar wordt, kort en zakelijk samengevat, het volgende betoogd. Het hof heeft miskend dat, omdat, anders dan in Nederland, in Aruba een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht niet kan worden gesloten (art. 1:31 lid 1 BWA) en Aruba en Nederland dus een verschillende inhoud aan het begrip huwelijk toekennen en er op dit punt geen concordantie meer bestaat tussen beide landen, een akte van een dergelijk huwelijk niet vatbaar is voor opneming in het Arubaanse register van huwelijken (onderdelen 1.5 - 1.6). Voorts heeft het hof miskend dat de Nederlandse huwelijksakte niet vatbaar is voor opneming in een Arubaans register van de burgerlijke stand omdat deze niet kan worden ingeschreven in de Arubaanse registers van de burgerlijke stand, nu voor de inschrijving van buiten Aruba totstandgekomen authentieke akten een met art. 1:25 e.v. BW overeenkomende regeling in het BWA ontbreekt. Art. 1:26 BWA is daarom een dode letter voor Nederlandse akten. Bovendien is de huwelijksakte van [verweersters] al ingeschreven, namelijk in het huwelijksregister in Den Haag. Het verzochte declaratoir is reeds daarom niet toewijsbaar(onderdelen 1.9 - 1.10 en 1.12). Anders dan het hof oordeelt, betreft het declaratoir op de voet van art. 1:26 BWA niet het constateren van rechtsfeiten die leiden tot vermelding daarvan in de registers van de burgerlijke stand, maar de opneming van een buitenlandse akte of rechterlijke uitspraak in de registers van de burgerlijke stand. Het hof onderscheidt bovendien niet deze registers van het bevolkingsregister, welke registraties van volstrekt verschillende aard zijn, ieder met eigen procedures. Het hof heeft in rov. 6.2 miskend dat de procedure van art. 1:26 BWA niet is bestemd om [verweersters] in staat te stellen met het declaratoir in de hand aantekening van het feit van haar huwelijk in het bevolkingsregister te verlangen (onderdeel 1.11).
3.4.2 De klachten van het onderdeel falen alle op grond van het volgende.
Uit de door het hof in rov. 5.4 geciteerde memorie van toelichting op art. 1:26 BWA alsmede uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1990/91, 21 847, nr. 3, onder 11) op het corresponderende en gelijkluidende art. 1:26 BW, blijkt dat de regeling waartoe die bepaling behoort ertoe strekt dat jegens iedereen de geldigheid kan worden vastgesteld van feiten betreffende de burgerlijke staat die in buitenlandse akten of rechterlijke uitspraken zijn neergelegd. Dit wordt in art. 1:26 BWA aldus tot uitdrukking gebracht dat de in die bepaling bedoelde verklaring voor recht ertoe strekt vast te stellen dat een buitenlandse akte of uitspraak naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een register van de burgerlijke stand. Anders dan het onderdeel betoogt, spreekt art. 1:26 BWA niet van een Arubaans register van de burgerlijke stand. Daarmee neemt de bepaling weliswaar als uitgangspunt, dat de in de verklaring voor recht besloten liggende vaststelling van de geldigheid van het in de desbetreffende akte of uitspraak neergelegde rechtsfeit ertoe leidt dat dit rechtsfeit op de door de wet voorgeschreven wijze - bijvoorbeeld door de toevoeging van een latere vermelding of door inschrijving van de akte - in het desbetreffende register van de burgerlijke stand wordt opgenomen. Echter tevens blijkt uit de bepaling zelf dat die opneming geen noodzakelijke voorwaarde is voor de rechtskracht van de verklaring voor recht. Art. 1:26 BWA laat immers de verklaring voor recht toe ten aanzien van buitenlandse akten en dus van akten die, bij gebreke van een met art. 1:25 e.v. BW overeenkomende regeling in het BWA, niet in een Arubaans register van de burgerlijke stand kunnen worden ingeschreven. In dit verband kan ook worden gewezen op art. 1:26a BWA (en BW) dat de mogelijkheid openlaat dat de rechter op verzoek of ambtshalve bij de verklaring voor recht tevens de toevoeging van een latere vermelding op grond van art. 1:24 lid 1 BWA (en BW) aan een in de registers van de burgerlijke stand voorkomende akte gelast. Dit onderstreept eveneens dat de verklaring voor recht op zichzelf staat ten opzichte van de daadwerkelijke vermelding in een register van de burgerlijke stand van het feit waarop de verklaring betrekking heeft. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aan toewijzing van het verzoek tot de bedoelde verklaring voor recht niet in de weg staat dat in het onderhavige geval de Nederlandse huwelijksakte van [verweersters], bij gebreke van een daartoe strekkende regeling in het BWA, niet kan worden ingeschreven in het Arubaanse register van huwelijken.
Dat die huwelijksakte is ingeschreven in het register van huwelijken te 's-Gravenhage is evenmin een belemmering voor toewijsbaarheid van de verklaring voor recht, omdat, zoals hiervoor is gebleken, de strekking van de regeling van art. 1:26 BWA niet is de daadwerkelijke opneming van het desbetreffende feit in een register van de burgerlijke stand te bewerkstelligen, maar de vaststelling te verkrijgen van de geldigheid van dat rechtsfeit jegens een ieder.
Daarom ook, ten slotte, heeft het hof in rov. 6.2 de strekking van de procedure op grond van art. 1:26 BWA niet miskend door te oordelen dat de wens van [verweersters] om als gehuwd te worden ingeschreven in het bevolkingsregister van Aruba een "gerechtvaardigd belang" oplevert als bedoeld in die bepaling. Op grond van de verklaring voor recht die jegens een ieder werkt, kunnen zij immers alsnog verlangen dat in het bevolkingsregister van Aruba vermelding plaatsvindt van het feit waarop die verklaring betrekking heeft, te weten dat zij gehuwd zijn.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de Ambtenaar van de burgerlijke stand en het Land in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweersters] begroot op € 341,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren E.J. Numann, als voorzitter, P.C. Kop, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 april 2007.