In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, ging het om een hoger beroep van MITS Curaçao N.V. tegen Nederex Curaçao N.V. Het Hof oordeelde op 23 september 2014 over de nietigheid van een beslag dat op 5 oktober 2012 was gelegd door Nederex. MITS had in eerste aanleg een vordering ingesteld, maar Nederex had niet voldaan aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit artikel 721 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit artikel vereist dat de beslaglegger binnen acht dagen na het instellen van de eis in de hoofdzaak een afschrift van het bewijs van het instellen van de eis aan de derde moet betekenen. Het Hof stelde vast dat Nederex deze verplichting niet was nagekomen, wat leidde tot de nietigheid van het beslag. Het Hof oordeelde dat herstel van het beslag niet mogelijk was op basis van artikel 438 lid 2 Rv, en dat de nietigheid niet kon worden opgeheven door een later gelegd beslag op 17 februari 2014. Het Hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en hevelde het beslag op, waarbij Nederex werd veroordeeld in de proceskosten van MITS. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van procesrechtelijke vereisten bij het leggen van beslag.