ECLI:NL:OGHACMB:2013:21
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Nationaliteit en erkenning van een kind in het kader van het Nederlanderschap
In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, staat de nationaliteit van de verzoekster centraal. De verzoekster, geboren op 1 maart 1989 in de Dominikaanse Republiek, heeft verzocht om vast te stellen dat zij met ingang van de erkenning door haar Nederlandse pleegvader op 4 januari 1994 de Nederlandse nationaliteit bezit. Het Hof heeft vastgesteld dat de erkenning op die datum nietig was, omdat de vader op dat moment nog gehuwd was met een andere vrouw. Echter, het Hof oordeelt dat deze nietigheid later bekrachtigd kan worden op basis van artikel 3:58 van het Burgerlijk Wetboek van Curaçao, omdat de omstandigheden rondom de erkenning en het huwelijk van de vader in de tijd daarna een andere context geven aan de situatie.
Het Hof heeft ook overwogen dat er voldoende bewijs is dat de verzoekster een uiterlijke staat als kind van de vader bezit, wat betekent dat zij in de maatschappij als zijn kind is erkend. Dit is van belang voor de beoordeling van haar verzoek om nationaliteit. De verzoekster heeft met haar moeder bij de vader gewoond, is door hem verzorgd en heeft zijn naam gedragen. Het Hof concludeert dat de erkenning, hoewel aanvankelijk nietig, alsnog kan worden bekrachtigd, en dat de verzoekster op basis van deze bekrachtiging als Nederlander moet worden beschouwd.
De beslissing van het Hof is in overeenstemming met de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie, waarbij het belang van de verzoekster en de omstandigheden van de erkenning in overweging zijn genomen. Het Hof heeft de verzoekster in het gelijk gesteld en haar nationaliteit bevestigd.