ECLI:NL:OGHACMB:2011:BT1639

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 2011/49059 KG - HAR 39/11
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding

In deze zaak gaat het om een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding, uitgesproken door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) op 24 juni 2011. De appellante, IBM World Trade Corporation, heeft in hoger beroep verzocht om de tenuitvoerlegging van dit vonnis te schorsen. Het GEA had in het vonnis bepaald dat IBM aan de geïntimeerde een bedrag van NAF. 200.000,-- moest betalen, als voorschot op schadevergoeding. Het Hof stelt voorop dat de geïntimeerde, als degene die de veroordeling tot betaling heeft verkregen, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring te hebben. IBM heeft aangevoerd dat er een restitutierisico bestaat, omdat de geïntimeerde geen inkomen zou hebben. Het Hof oordeelt echter dat dit argument niet voldoende is om de tenuitvoerlegging te schorsen, mede omdat de geïntimeerde een gouden handdruk van IBM heeft ontvangen en het aannemelijk is dat hij deze inmiddels heeft opgesoupeerd. Het Hof benadrukt dat bij de beoordeling van een vordering ex artikel 272 Rv de belangen van partijen moeten worden afgewogen. Het Hof komt tot de conclusie dat IBM niet heeft aangetoond dat het vonnis waarvan beroep op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berust. De vordering van IBM wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de kosten van het incident.

Uitspraak

Registratienummer: AR 2011/49059 KG - HAR 39/11
Uitspraak: 15 juli 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis op vordering ex artikel 272 Rv in het incident in de zaak van:
IBM WORLD TRADE CORPORATION,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellante en eiseres in het incident,
gemachtigde: mr. A. Huizing,
- tegen -
[geïntimeerde],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde en gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. H.W. Braam.
Partijen worden hierna “IBM” en “[geïntimeerde]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak in kort geding gewezen vonnis van 24 juni 2011.
1.2 IBM heeft bij verzoekschrift een vordering ex artikel 272 Rv ingediend. Deze vordering strekt ertoe dat het Hof de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 juni 2011, waarvan zij bij akte van appel van 29 juni 2011 in hoger beroep is gekomen, schorst.
1.3 [geïntimeerde] heeft een verweerschrift ingediend, waarbij hij het Hof heeft verzocht de vordering af te wijzen, met veroordeling van IBM in de kosten.
1.4 Partijen hebben elk een pleitnota overgelegd.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling in het incident
2.1 Bij de beoordeling van een vordering ex artikel 272 Rv moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
2.2 Blijkens het verzoekschrift ligt ter beoordeling van het Hof voor de vraag of de tenuitvoerlegging van de veroordeling in het vonnis waarvan beroep van IBM om aan [geintimeerde] een bedrag van NAF. 200.000,-- te betalen, dient te worden geschorst.
2.3 Bij de belangenafweging tussen partijen stelt het Hof voorop dat [geïntimeerde] als degeen die veroordeling tot betaling van een geldsom verkreeg, waarbij het bedrag van NAF. 200.000,-- een voorschot betreft op door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade waarvoor IBM aansprakelijk is, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
Dit vermoeden wordt niet weerlegd door het betoog van IBM dat [geïntimeerde] niet in financiële problemen zou verkeren, omdat hij een gouden handdruk heeft ontvangen van IBM ten bedrage van NAF. 336.768,--.
Bovendien heeft het GEA overwogen in het vonnis waarvan beroep onder rov. 4.3 dat het aannemelijk acht dat [geïntimeerde] de aan hem uitgekeerde gouden handdruk van NAF. 336.768,-- inmiddels heeft opgesoupeerd, op grond van de motivering dat deze handdruk bijna tien jaar geleden, te weten in september 2002, is uitgekeerd en [geïntimeerde] sindsdien geen inkomen heeft gegenereerd. In het kader van een beoordeling van een vordering ex artikel 272 Rv moet in beginsel worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Het Hof is van oordeel dat het argument van IBM dat [geïntimeerde] geen justificatoire bescheiden in het geding heeft gebracht om aan te tonen dat de handdruk is opgesoupeerd tegenover de door het GEA gegeven motivering onvoldoende is om daarop een uitzondering te maken. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die door het GEA bij het vonnis waarvan beroep niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na het vonnis waarvan beroep hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat daarvan wordt afgeweken.
2.4 Het daartegenover gestelde restitutierisico, waartoe IBM heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] geen inkomen heeft en dat de vaste uitgaven van [geïntimeerde] hoger zijn dan het inkomen van zijn echtgenote, is naar het oordeel van het Hof niet voldoende om de tenuitvoerlegging van de veroordeling te schorsen. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de mogelijk resterende verdiencapaciteit van [geïntimeerde] nog niet is vastgesteld. Voorts verdraagt het gestelde restitutierisico zich niet met de stelling van IBM dat [geïntimeerde], die ‘IT and sales specialist’ is, als consulent, leraar, etc., een dikke boterham kan verdienen.
2.5 De grieven van IBM betreffende het vonnis waarvan beroep voor zover deze inhouden dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding kunnen niet bijdragen aan het oordeel dat haar belangen zwaarder wegen. In hoger beroep zal moeten blijken of haar grieven in zoverre slagen. In het kader van een beoordeling van een vordering ex artikel 272 Rv dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.6 IBM heeft niet aangetoond dat het vonnis waarvan beroep op een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag berust. Als zodanig kan niet worden aangemerkt, anders dan IBM bij pleitnota nog naar voren heeft gebracht, dat het GEA in het vonnis waarvan beroep ervan is uitgegaan dat IBM aansprakelijk is voor de RSI-klachten van [geïntimeerde], nu het GEA dit bij vonnis van 28 maart 2011 als bodemrechter in de hoofdzaak tussen partijen heeft geoordeeld. Bij dit oordeel heeft het Hof de afstemmingsregel in acht genomen die, kort gezegd, inhoudt dat de kort geding rechter in beginsel (behoudens uitzonderingen) zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter (zie bijvoorbeeld HR 7 januari 2011, LJN: BP0015; <i>Yukos – Promneftstroy</i>). Deze regel geldt ook indien, zoals in dit geval, tegen het vonnis in de hoofdzaak hoger beroep is ingesteld. Voorts heeft IBM de betreffende stukken uit de procesdossiers in eerste aanleg niet overgelegd waaruit een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag zou kunnen blijken.
2.7 Andere belangen van IBM die zwaarder zouden wegen dan het belang van [geïntimeerde] en daarom tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 juni 2011 zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
2.8 Voor zover IBM eerst bij pleitnota meer of anders aan haar standpunt heeft ten grondslag gelegd dan hetgeen hiervoor is beoordeeld, is dat buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de eisen van de goede procesorde.
2.9 De vordering moet op grond van het voorgaande worden afgewezen. IBM zal worden veroordeeld in de kosten van het incident.
BESLISSING
Het Hof:
wijst de vordering af;
veroordeelt IBM in de kosten van het incident aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op NAF. 1.000,--.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, J.P. de Haan en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 juli 2011.