ECLI:NL:OGEAM:2025:8

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
820.00001/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit het aannemen van steekpenningen en valsheid in geschrift door een ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van steekpenningen en valsheid in geschrift. De veroordeelde was eerder op 23 december 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden en ontzetting van het recht om ambtenaar te zijn voor zeven jaar. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft op 30 november 2023 het vonnis van het Gerecht bevestigd, met enkele verbeteringen in de bewijsvoering. De veroordeelde heeft tegen dit vonnis beroep in cassatie ingesteld, waarover nog niet is beslist.

Het openbaar ministerie heeft op 12 oktober 2023 een vordering ingediend tot betaling van een geldbedrag aan het Land Sint Maarten ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was geschat op ANG 449.704, maar later door de officier van justitie is verlaagd tot ANG 385.288. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering voorbarig is, omdat het vonnis in de strafzaak nog niet onherroepelijk is. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de wet geen onherroepelijke uitspraak vereist voor een ontnemingsvordering, mits er sprake is van een veroordeling wegens een strafbaar feit.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het aannemen van steekpenningen en het vervalsen van facturen. De totale schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op NAf 229.206. Het Gerecht heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag te betalen aan het Land Sint Maarten, met de waarschuwing dat bij gebreke van betaling vervangende hechtenis kan worden toegepast.

Uitspraak

Parketnummer: 820.00001/21 (ontneming)
Datum uitspraak: 26 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[
Veroordeelde],
geboren op [datum] in [Land],
wonende op [adres].

Procesgang

Bij vonnis van 23 december 2021 van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) is de veroordeelde in de aan de onderhavige ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak (eveneens geregistreerd onder parketnummer 820.00001/21) vrijgesproken van feit 2 en veroordeeld ter zake van – kort gezegd – feit 1 primair: medeplegen van het als ambtenaar aannemen van steekpenningen, meermalen gepleegd, in de periode van 2 juni 2015 tot en met 30 augustus 2018, en de feiten 3 en 4: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften, meermalen gepleegd, in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden en ontzetting van het recht ambten te bekleden voor de duur van zeven jaar.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: het Hof) heeft bij vonnis van 30 november 2023 het vonnis van het Gerecht bevestigd, met dien verstande dat het Hof – voor zover hier relevant – de bewezenverklaring van feit 3, onder 8a, en van feit 4, onder 8a, verbeterd zal lezen, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen zal verbeteren en aanvullen en dat het Hof acht heeft geslagen op het bepaalde in artikel 58 (oud) en 59 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen niet heeft geresulteerd in de oplegging van andere straffen dan het Gerecht. Het Hof heeft met in achtneming van het voorgaande het vonnis van het Gerecht bevestigd.
De veroordeelde heeft tegen dit vonnis beroep in cassatie ingesteld. Daarop is nog niet beslist.
Het openbaar ministerie heeft op 12 oktober 2023 een vordering ingediend die inhoudt dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land Sint Maarten ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van ANG 449.704. In de conclusie van repliek heeft de officier van justitie dit bedrag verlaagd tot ANG 385.288.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 november 2023, 29 januari 2025 en 26 februari 2025 (sluiting).
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft bepleit dat sprake is van een voorbarige en rechtens niet toelaatbare ontnemingsvordering, omdat het vonnis in de strafzaak nog niet onherroepelijk is. Gelet echter op de mededeling van de officier van justitie dat pas met de tenuitvoerlegging van een eventueel opgelegde ontnemingsmaatregel zal worden aangevangen nadat het vonnis in de strafzaak onherroepelijk en vatbaar voor executie is geworden, refereert de verdediging zich op dit punt aan het oordeel van het Gerecht.
Met de officier van justitie is het Gerecht van oordeel dat de wet het door de verdediging genoemde vereiste van een onherroepelijke rechterlijk uitspraak niet stelt. Vereist is slechts dat sprake is van een veroordeling wegens een strafbaar feit. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, wordt het daartoe strekkende verweer verworpen.

Grondslag van de ontnemingsvordering

Een belangrijk uitgangspunt bij de beoordeling van een ontnemingsvordering is dat de rechter in beginsel is gebonden aan het oordeel van de rechter in de strafzaak. Dat is slechts anders ingeval het betrekking heeft op de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. [1]
Dit betekent dat het Gerecht is gebonden aan hetgeen het Hof in de strafzaak heeft vastgesteld, behoudens voor zover het de vraag betreft of, en zo ja in hoeverre, sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het Hof heeft in de onderhavige strafzaak bewezen verklaard dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – a) medeplegen van het aannemen van steekpenningen in de periode van 2 juni 2015 tot en met 30 augustus 2018, en b) medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften, in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014, meermalen gepleegd.
a.
De steekpenningen
Het Hof heeft – voor zover van belang – in het kader van de bewezenverklaarde steekpenningen het volgende vastgesteld. Op grond van hetgeen is vermeld onder ‘Zaaksdossier 1: Geschriften, van belang voor deze zaak’ (pagina 28 t/m 31 van het vonnis van het Gerecht) en de daarin genoemde bewijsmiddelen, gevoegd bij de in het vonnis van het Hof gegeven aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen (pagina 4 en 5), stelt het Hof vast dat de veroordeelde in samenwerking met [M.B.] in de aanloop naar de aanbesteding van het beheerscontract voor de landfill niet alleen informatie heeft verstrekt aan een van de latere aanbieders, te weten [bedrijf], maar ook dat hij – samen met hun dochter – daadwerkelijk heeft geholpen bij het opstellen van aanbestedingsdocumenten, die nodig waren voor het verkrijgen van het beheerscontract, en dat zij deze documenten ook hebben opgemaakt.
Het Hof heeft op grond van hetgeen is vermeld onder ‘Over het verdere verloop van, en het vervolg op de aanbestedingsprocedure en de betalingen die in het kader daarvan door [bedrijf] zijn gedaan’ (pagina 31 t/m 34) en ‘Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen’ (pagina 34 t/m 40) en de daarin genoemde bewijsmiddelen, voor zover relevant vastgesteld dat de veroordeelde en [M.B.] voor de door hen in de aanloop naar de aanbesteding in het tenderproces aan [bedrijf] verleende bijstand, de toekenning van het beheerscontract aan [bedrijf] de tussen partijen in dat kader onderhouden relatie en een soepele handhaving van de in het beheerscontract overeengekomen verplichtingen, een reeks aan tegenprestaties hebben verlangd, die ook daadwerkelijk aan hen en hun zoon zijn betaald.
Deze bedragen heeft het Hof aangemerkt als steekpenningen. In het geval van de veroordeelde gaat het dan – voor zover hier relevant – om de navolgende bedragen:
het bedrag van USD 5.000 / NAf 8.900
het bedrag van USD 22.700 / NAf 40.406
het bedrag van NAf 188.800,-.
b) De valsheid in geschrift
Het Hof heeft in het kader van de bewezenverklaarde stelposten het volgende
vastgesteld. Op grond van hetgeen is vermeld onder ‘Zaaksdossier 3: Stelpost Sewage’ (pagina 43 t/m 63 van het vonnis van het Gerecht) en de daarin genoemde bewijsmiddelen, gevoegd bij de in het vonnis van het Hof gegeven verbetering van de bewijsmiddelen (pagina 7) stelt het Hof vast dat de veroordeelde, in samenwerking met anderen, een reeks van facturen heeft vervalst en heeft ingediend bij [bedrijf 2] om te worden doorbelast op de stelpost voor de Sewage plant. Van verschillende van deze facturen is een eerdere versie achterhaald, waardoor is gebleken dat in een tweede versie, zowel voor wat betreft de omschrijving van de werkzaamheden als voor wat betreft de geadresseerde partij, wijzigingen zijn aangebracht, waardoor deze facturen niet langer in overeenstemming waren met de werkelijkheid. Zo zijn omschrijvingen van werkzaamheden voor of ten behoeve van [veroordeelde], diens familie, of de Lions club, gewijzigd in werkzaamheden voor de Sewage plant. In die gevallen blijkt reeds uit de inhoud van de gewijzigde facturen zelf dat de op ten laste gelegde facturen vermelde werkzaamheden niet voor de Sewage plant zijn uitgevoerd, maar voor of ten behoeve van [veroordeelde] privé, waarbij [veroordeelde] in verschillende gevallen ook zelf de opdracht heeft gegeven om een dergelijke factuur aan [bedrijf 2] te richten en/of op de stelpost voor de Sewage plant te zetten. Ook werden deze facturen zodanig aangepast dat het leek alsof de werkzaamheden voor [bedrijf 2] waren verricht, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was.
Het Hof heeft vastgesteld dat [veroordeelde] degene is geweest die al deze facturen, in samenwerking met anderen, heeft vervalst. In de eerste plaats omdat deze facturen bewijsbaar ten goede komen aan hemzelf en/of zijn naasten. In de tweede plaats omdat alleen [veroordeelde] vanuit zijn functie kon bepalen welke facturen via de stelpost mochten worden doorbelast aan VROMI en hij ook degene was die de betaling uiteindelijk goedkeurde. Zonder zijn medewerking zouden de facturen niet worden betaald. Dit gevoegd bij het feit dat het doorbelasten van facturen die geen betrekking hebben op de stelpost past in een patroon, dat hij ook toepaste bij de facturen waarvan vaststaat dat hij deze heeft vervalst, heeft het Hof wettig en overtuigend bewezen geacht dat [veroordeelde] ook deze facturen, in samenwerking met anderen, heeft vervalst.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De officier van justitie heeft gevorderd dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op NAf 256.848,07, zijnde de door de veroordeelde ontvangen steekpenningen (NAf 8.900 + NAf 40.406 +
NAf 188.800) en de facturen van [bedrijf A] (NAf 1.406,20) en [bedrijf B] (NAf 555,36, zijnde de beveiligingskosten van [M.B.] en NAf 16.780,51) die door middel van de Stelpost zijn betaald.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de overige bewezenverklaarde facturen die via de Stelpost zijn betaald op het standpunt gesteld dat deze ten goede zijn gekomen aan anderen dan de veroordeelde, te weten zijn naasten, de Lions Club en Publieke Werken, zodat ten aanzien van die facturen geen sprake is van door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen omdat de veroordeelde in het geheel geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De door de officier van justitie opgesomde posten ontberen een deugdelijke onderbouwing.
De verdediging heeft zich voorts ten aanzien van de steekpenningen, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat:
  • de betaling van USD 5.000 (NAf 8.900) niet bestemd was voor de veroordeelde;
  • uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat de veroordeelde de betaling van USD 22.700 (NAf 40.406) heeft aangenomen;
  • uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat de veroordeelde de betaling van NAf 188.800 heeft aangenomen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de stelposten, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat:
  • er geen bewijs is dat de factuur van [bedrijf A] op de stelpost is geboekt en via een verzamelfactuur is aangeboden. De werkzaamheden van [bedrijf A] maakten deel uit van de door [bedrijf 2] te verrichten werkzaamheden. Van enig door de veroordeelde verkregen voordeel was dan ook geen sprake, althans het volledige voordeel kan niet aan de veroordeelde worden toegerekend nu dit aan de erven van [R.B.] is toegekomen;
  • er geen bewijs is dat de producten/diensten van [bedrijf B] aan de veroordeelde zijn geleverd. De beschrijving van de geleverde producten (14 draadloze contactpunten) strookt niet met een levering aan [veroordeelde] voor diens privéwoning. Dat geldt ook ten aanzien van de vermeende beveiliging bij het huis van [M.B.] en bij het huis van haar moeder. Ook te dien aanzien staat niet vast dat deze dienst daadwerkelijk is geleverd en dat de veroordeelde daardoor voordeel heeft genoten.
Oordeel van het Gerecht
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde feiten of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
a.
Ten aanzien van de steekpenningen
Het Gerecht leidt uit de bewezenverklaring van het Hof, alsmede uit de hiervoor onder ‘Grondslag van de ontnemingsvordering’ weergegeven overwegingen van het Hof in de strafzaak af dat het Hof bewezen acht dat de in de bewezenverklaring genoemde betalingen aan de veroordeelde zijn gedaan én dat deze betalingen dienen te worden aangemerkt als steekpenning.
Gelet op het uitgangspunt dat de ontnemingsrechter gebonden is aan het oordeel van de rechter in de strafzaak staat daarmee vast dat bedoelde steekpenningen aan de veroordeelde zijn betaald. De vraag die het Gerecht te beantwoorden heeft, is of de veroordeelde door die betalingen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen wordt, naar het oordeel van het Gerecht, onvoldoende duidelijk of de veroordeelde degene was die het voordeel van de betaling van NAf 8.900 (USD 5.000) heeft genoten of dat dit bedrag bestemd was voor de dochter van de veroordeelde, hetgeen kan worden afgeleid uit de verklaring van [R.F.], of voor de vrouw van de veroordeelde, hetgeen kan worden afgeleid uit de verklaring van [L.P]. Nu hierdoor niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde dit voordeel heeft genoten, komt dit bedrag niet voor ontneming in aanmerking.
Dat geldt niet voor de overige bewezenverklaarde bedragen (NAf 40.406 +
NAf 188.800). Ten aanzien van die bedragen bestaat er, gelet op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen (zie hiervoor onder ‘Grondslag van de ontnemingsvordering’), geen twijfel dat deze aan de veroordeelde ten goede zijn gekomen.
Het Gerecht schat, gelet op al het voorgaande, het door de veroordeelde door steekpenningen wederrechtelijk verkregen voordeel op NAf 229.206.
ten aanzien van de stelposten
Het Gerecht leidt uit de hiervoor onder ‘Grondslag van de ontnemingsvordering’ weergegeven overwegingen van het Hof in de strafzaak af dat het Hof bewezen acht dat de tenlastegelegde facturen en offertes, waaronder ook de hier nog aan de orde zijnde facturen en offertes van [bedrijf A] (NAf 1.406,20) en [bedrijf B] (NAf 971,88 en NAf 16.780,51) niet overeenkomstig de waarheid zijn opgemaakt, dat de veroordeelde die facturen in samenwerking met anderen heeft vervalst en dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt.
Het Gerecht stelt voorop dat het strafbare feit (gebruikmaking van) een vervalsing niet per definitie leidt tot wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde. Ook hier heeft het Gerecht dus de vraag te beantwoorden of de veroordeelde door (gebruikmaking van) die vervalsingen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het Gerecht merkt op dat de officier van justitie zich ter terechtzitting op het standpunt heeft gesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten door (gebruikmaking van) van de vervalste facturen van [bedrijf A] en [bedrijf B], voor zover betrekking hebbend op de beveiligingskosten van [M.B.]. Ten aanzien van het gebruik van de overige bewezenverklaarde facturen geldt dat deze goede zijn gekomen aan anderen dan de veroordeelde, namelijk zijn naasten, de Lions Club en Publieke Werken, zodat ten aanzien van die facturen geen sprake is van enig door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Gerecht kan de officier van justitie goed volgen in die redenering.
Anders dan de officier van justitie meent het Gerecht dat dit ook heeft te gelden voor de nog aan de orde zijnde facturen.
Het Gerecht overweegt in dit verband als volgt.
Buiten kijf staat dat de offerte ad
USD 9.427,25(NAf 16.780,51) van [bedrijf B] is vervalst. Met betrekking tot deze offerte geldt dat de veroordeelde van meet af aan heeft ontkend dat het op die offerte vermelde camerasysteem in zijn woning of op zijn terrein is geplaatst. Het Gerecht stelt vast dat uit het dossier alleen blijkt dat voornoemd camerasysteem op de stelpost Sewage Plant is doorbelast, terwijl het systeem, volgens [A.S.] [2] , niet aan de Sewage Plant is geleverd. Nu echter op grond van het dossier niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het camerasysteem aan de veroordeelde is geleverd, staat niet vast dat de veroordeelde op dit punt wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, waardoor dit bedrag niet voor ontneming in aanmerking komt.
Ook ten aanzien van de factuur van
USD 546(NAf 971,88) van [bedrijf B] staat vast dat deze is vervalst. Uit de op de factuur vermelde omschrijving volgt dat het deels gaat om diensten met betrekking tot “[M.B. residence]” (ter waarde van USD 312 (NAf 555,36)). Gelet echter op de inhoud van het dossier, waaronder de wisselende verklaringen van de getuige [U.S.], en hetgeen de veroordeelde op dit punt naar voren heeft gebracht, kan het Gerecht niet vaststellen dat deze (beveiligings)dienst toén aan [M.B] is geleverd. Reeds hierdoor kan niet worden vastgesteld dat (ook) de veroordeelde dit voordeel heeft genoten, zodat dit bedrag niet voor ontneming in aanmerking komt.
Ditzelfde geldt naar het oordeel van het Gerecht voor de factuur van
USD 790 (NAf 1.406,20)van [bedrijf A]. Uit het dossier blijkt dat de factuur betrekking heeft op een onderzoek naar
the lands of [R.B.]en dat dit onderzoek werd verricht in opdracht van de veroordeelde en diverse van zijn familieleden. Het is in dit verband goed mogelijk dat de veroordeelde voor de kosten van het onderzoek zou opdraaien en dat hij door de factuur via de stelpost te laten doorbelasten voordeel heeft genoten. Het is echter evengoed mogelijk dat die kosten door een ander zouden worden gedragen. Niet is gebleken van enig onderzoek op dit punt. Zonder nadere onderbouwing staat derhalve naar het oordeel van het Gerecht niet vast dat de veroordeelde dit (gehele) voordeel heeft genoten, zodat dit bedrag
niet voor ontneming in aanmerking komt.
Conclusie
Het Gerecht schat, gelet op al het voorgaande, het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op NAf 229.206.
Wat betreft de kostenaftrek
Bij bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts kosten die in directe relatie staan tot het delict gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen (ECLI:NL:HR:2001:AB3200). Onder die kosten moeten worden gerekend kosten die bespaard zouden zijn geweest als het delict niet zou zijn gepleegd (ECLI:NL:HR:1992:AC0473). Het bestaan van dergelijke kosten is gesteld noch gebleken.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Het Gerecht zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van het hiervoor vastgestelde bedrag aan het Land Sint Maarten ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan het door de betrokkene te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 1:59 en 1:77 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het Gerecht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
NAf 229.206 (tweehonderdnegenentwintig duizend tweehonderd zes gulden).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan het Land ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
NAf 229.206 (tweehonderdnegenentwintig duizend tweehonderd zes gulden).
Bepaalt dat bij gebreke van volledige betaling of verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
drie (3) jaar.
Deze beslissing is gegeven door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten waarin zitting had mr. Y.C. Bours in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting op 26 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6199, NJ 2006/370, HR 30 januari 2001, NJ 2001/219 en HR 8 juni 1999, NJ 1999/589.
2.Proces-verbaal van verhoor [A.S.] van 8 juli 2019 (G-013-02, pagina 195)