ECLI:NL:HR:2006:AV6199
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontnemingszaak en verweer uit hoofdzaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een ontnemingsvordering die is ingesteld tegen de betrokkene, geboren in 1974, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter in de ontnemingsprocedure een zelfstandig oordeel moet vellen over alle verweren die betrekking hebben op de vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Hof had eerder de betrokkene verplicht tot betaling van € 4000,- aan de Staat, na vernietiging van een eerdere beslissing van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar. De betrokkene heeft in cassatie aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering, omdat er in de hoofdzaak onregelmatigheden zouden zijn geweest die de procesorde hebben geschonden. De Hoge Raad stelt echter vast dat het Hof gebonden was aan het oordeel dat in de hoofdzaak was gegeven over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad concludeert dat het verweer van de betrokkene niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en dat de subsidiaire verweren ook niet relevant zijn voor de ontnemingszaak. Het beroep in cassatie wordt verworpen, omdat er geen gronden zijn voor vernietiging van de bestreden uitspraak.