ECLI:NL:OGEAM:2024:92

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
SXM202301028 en SXM202301029
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging navorderingsaanslagen inkomstenbelasting na gebrekkige onderbouwing door de Inspecteur

Op 20 november 2024 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een inwoner van Sint Maarten, in beroep ging tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2012 en 2013. Deze navorderingsaanslagen waren opgelegd door de Inspecteur der Belastingen naar aanleiding van een boekenonderzoek bij vennootschappen gelieerd aan belanghebbende. De Inspecteur stelde dat belanghebbende aanzienlijke winstuitdelingen had genoten, maar kon dit niet voldoende onderbouwen. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende de opgelegde winstuitdelingen had genoten, en dat de gebreken in de aangiften van de vennootschappen niet automatisch leidden tot correcties in de aangiften van belanghebbende. Het beroep werd gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen werden vernietigd. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 20 november 2024
BBZ nrs. SXM202301028 en SXM202301029
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 6 juni 2018 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 541.684, resulterend in een verschuldigde belasting van NAf 115.632, alsmede een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2013 naar een belastbaar inkomen van NAf 652.812, resulterend in een verschuldigde belasting van NAf 130.971, hierna: de navorderingsaanslag(en) 2012 en/of 2013.
1.2
Belanghebbende heeft op 4 juli 2018 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen 2012 en 2013.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 september 2023 het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 21 september 2023 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 100.
1.5
De Inspecteur heeft op 18 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2024 te Philipsburg. Verschenen is belanghebbende, vergezeld van [A], (secretary) en de gemachtigde, [B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C] en [D].
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft voorafgaande aan de behandeling ter zitting een pleitnota ingebracht, waarvan kennis is genomen door de Inspecteur en het Gerecht. Ter zitting heeft de Inspecteur een pleitnota overgelegd en voorgedragen. De aan de pleitnota’s gehechte bijlagen zijn met instemming van partijen tot de stukken van het geding gerekend.

2.FEITEN

2.1
In de loop van 2017 is over de jaren 2012 tot en met 2014 een boekenonderzoek ingesteld bij diverse aan belanghebbende gelieerde vennootschappen waaronder bij [K] NV, waarvan belanghebbende 100% van de aandelen bezit, en bij [L] NV, waarvan belanghebbende 60% van de aandelen bezit. Bij genoemd onderzoek zijn de aangiften loonbelasting (hierna: LB) en de aangiften Belasting op Bedrijfsomzetten (hierna: BBO) voor de jaren 2012 tot en met 2013 onderzocht.
2.2
Naar aanleiding van het onder 2.1 vermelde boekenonderzoek heeft de controlerend ambtenaar een controlerapport opgesteld en daarin forse correcties LB en OB voorgesteld. Voorts heeft hij daarin aangegeven de Inspecteur winstbelasting te informeren over de voorgestelde (omzet)correcties en de Inspecteur inkomstenbelasting te informeren over de gevolgen van de (omzet)correcties voor de inkomstenbelasting.
2.3
De Inspecteur inkomstenbelasting heeft na te zijn geïnformeerd door de controlerend ambtenaar de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2012 en 2013 opgelegd. De navorderingsaanslagen 2012 en 2013 zijn op de volgende wijze opgelegd:
2012
2013
a.
Belastbaar inkomen volgens ingediende aangifte
NAf 123.046
NAf 105.602
b.
Belastbaar inkomen definitieve aanslag
NAf 139.422
NAf 122.784
c.
Verschuldigde belasting op definitieve aanslag
NAf 40.208
NAf 31.591
d.
Winstuitdeling [K] NV
NAf 302.053
NAf 299.506
e.
Winstuitdeling [L] NV
NAf 100.209
NAf 230.551
f.
Totale winstuitdeling (d+e)
NAf 402.262
NAf 530.028
g.
Verschuldigde belasting op totale winstuitdeling (f * 18,75%)
NAf 75.424
NAf 99.380
h.
Belastbaar inkomen na correctie (b+f)
NAf 541.684
NAf 652.812
i.
Verschuldigde belasting na correctie (c+g)
NAf 115.632
NAf 130.971
j.
Reeds ingehouden LB
NAf 32.903
NAf 30.293
k.
Te betalen belasting (i-j)
NAf 82.729
NAf 100.678
2.4
Bij diens pleitnota heeft belanghebbende twee prints overgelegd, printdatum 3 april 2023, met daarop een overzicht van hoe de definitieve aanslag aanvankelijk was opgelegd (‘Aanslag WAS’) en hoe de navorderingsaanslag is vastgesteld (‘Aanslag IS). De navorderingsaanslag 2012, waaraan kohiernummer 225 is toegekend, vermeldt onder andere ‘Belastbaar 139,422.00’ en ‘Verschuldigde belasting 115,632.00’.
De navorderingsaanslag 2013, waaraan kohiernummer 149 is toegekend, vermeldt onder andere ‘Belastbaar 122,784’ en ‘Verschuldigde belasting 130,971.00’.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of
I. de berekening zoals vermeld op de door belanghebbende overgelegde prints (zie onderdeel 2.4) tot een begrijpelijke uitkomst leiden van de door belanghebbende verschuldigde belasting, en zo dit niet het geval is, welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden;
II. sprake is van een nieuw feit en of de verlengde navorderingstermijn van toepassing is;
III. het motiveringsbeginsel geschonden is;
IV. sprake is van in 2012 en 2013 door belanghebbende genoten winstuitdelingen;
V. de uitspraken van het Gerecht van 30 juni 2023, nr. SXM202000843 en van 5 juli 2023, nrs. SXM 202000574 en SXM202000844 ertoe leiden dat, indien sprake is van in 2012 en 2013 door belanghebbende genoten winstuitkeringen, die winstuitdelingen tot een lager bedrag dienen te worden vastgesteld; en
VI. de Inspecteur bij het berekenen van de verschuldigde belasting (zie 2.3, onder g.) het juiste tarief in aanmerking heeft genomen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de vragen I, II, IV en VI ontkennend en de vragen III en V bevestigend. Volgens belanghebbende dient het toe te passen tarief over winstuitdelingen te worden bepaald op 15% in plaats van op 18,75%, zoals gehanteerd door de Inspecteur. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 vernietigd moeten worden en subsidiair dat de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 verminderd dienen te worden rekening houdend met de uitspraken van het Gerecht van 30 juni 2023, nr. SXM202000843 en van 5 juli 2023, nrs. SXM 202000574 en SXM202000844.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de vragen I, II, IV en VI bevestigend en de vragen III en V ontkennend. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 terecht zijn opgelegd.
3.4
Voor wat betreft de proceskostenvergoeding stelt belanghebbende zich op het standpunt dat recht bestaat op een integrale proceskostenvergoeding van ten minste $ 10.000 (NAf 18.000). De Inspecteur meent dat, zo al recht bestaat op een proceskostenvergoeding, volstaan kan worden met een forfaitaire proceskostenvergoeding.
3.5
Niet in geschil is dat geen recht bestaat op een vergoeding voor de bezwaarfase.

4.OVERWEGINGEN

IV. Is sprake van in 2012 en 2013 door belanghebbende genoten winstuitdelingen?

4.1
Om proces-economische redenen zal het Gerecht allereerst onderzoeken of sprake is van in 2012 en 2014 genoten winstuitdelingen.
4.2
In de aangiften inkomstenbelasting 2012 en 2013 is geen aangifte gedaan van genoten winstuitdelingen. In afwijking van de aangifte heeft de Inspecteur NAf 402.262 (2012) en 530.028 (2013) gecorrigeerd als genoten winstuitdeling. De Inspecteur neemt bovendien het standpunt in dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard, omdat de vereiste aangifte niet is gedaan.
4.3
In het fiscale procesrecht geldt de vrije bewijsleer. Dat laat onverlet dat in de jurisprudentie een aantal ongeschreven regels van bewijslastverdeling is ontwikkeld. Eén daarvan is dat de Inspecteur de bewijslast heeft voor de feiten die leiden tot een verhoging van de verschuldigde belasting. In de onderhavige zaak dient, nu belanghebbende de correcties met betrekking tot de winstuitdelingen in 2012 en 2013 betwist, de Inspecteur aannemelijk te maken dat die winstuitdelingen daadwerkelijk door belanghebbende zijn genoten. Het door de Inspecteur te leveren bewijs dient te worden geleverd met inachtneming van de normale regels van bewijslastverdeling. Indien de Inspecteur daarin slaagt, kan eventueel de omkering en verzwaring van de bewijslast een rol spelen.
4.4
De Inspecteur baseert zijn correcties voor de jaren 2012 en 2013 op de uitkomsten van het boekenonderzoek dat is ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften LB en BBO bij [K] NV en [L] NV voor de jaren 2012 tot en met 2014. Voor wat betreft die onderzoeken neemt de Inspecteur het standpunt in dat de omzet niet volledig is aangegeven en dat ter zake van die beide vennootschappen de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. In het bijzonder baseert de Inspecteur de aan belanghebbende opgelegde correcties op de volgende passages uit het controlerapport inzake [K] NV (p. 15 en 16):

Opmerking
Ik zal in een apart schrijven de Inspecteur WB informeren over deze berekende meer omzet. Tevens stel ik voor om deze bedragen aan meer omzet als winstuitdeling voor 100% aan te merken aan de heer [M]. Omdat de aandeelhouder binnen belastingplichtige alle beslissingen neemt, ga ik ervan uit dat hij, zowel in de hoedanigheid van aandeelhouder als in de hoedanigheid van vertegenwoordiger (manager directors) van belastingplichtige, zich bewust was van het feit dat er een bevoordeling plaatsvond toen de omzet niet volledig werd aangegeven.
Ik zal de Inspecteur IB in een apart schrijven informeren over de gevolgen van deze winstuitdeling in de IB van de digra.’
En op de volgende passages uit het controlerapport inzake [L] NV (p. 19):
‘De in dit onderdeel geconstateerde omzetcorrectie heeft ook gevolgen voor de WB over de jaren 2012 tot en met 2014. Ik zal in een apart schrijven de Inspecteur WB informeren over deze correctie meer omzet. Tevens stel ik voor om deze bedragen aan meer omzet als winstuitdeling voor 60% aan te merken aan de heer [M] en voor 40% aan de heer [N]. Omdat de aandeelhouders binnen belastingplichtige alle beslissingen nemen, ga ik ervan uit dat zij, zowel in de hoedanigheid van aandeelhouder als in de hoedanigheid van vertegenwoordiger (manager directors) van belastingplichtige, zich bewust waren van het feit dat er een bevoordeling plaatsvond toen de omzet niet volledig werd aangegeven.
Ik zal de Inspecteur IB in een apart schrijven informeren over de gevolgen van deze winstuitdeling in de IB van deze aandeelhouders.’
4.5
De Inspecteur lijkt daarbij uit het oog te verliezen dat niet de aangiften LB en BBO 2012 tot en met 2014 in de onderhavige zaak ter beoordeling staan, zijnde de aangiften van de vennootschappen [K] NV en [L] NV ter zake waarvan het boekenonderzoek is ingesteld, maar de aangiften inkomstenbelasting 2012 en 2013 van belanghebbende, die (mede) aandeelhouder is van genoemde vennootschappen. Anders dan de Inspecteur kennelijk veronderstelt, leiden de gebreken die hij heeft geconstateerd bij het boekenonderzoek ingesteld bij de vennootschappen [K] NV en [L] NV, en die bij deze vennootschappen hebben geleid tot (omzet)correcties, niet automatisch tot correcties – in casu verkapte winstuitdelingen – ter zake van de aangiften inkomstenbelasting van belanghebbende.
4.6
Zoals vermeld onder 4.3 dient de Inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende in 2012 NAf 402.262 en in 2013 NAf 530.028 aan winstuitdelingen heeft genoten. Behoudens de verwijzing naar de gebreken met betrekking tot de aangiften LB en BBO die zijn geconstateerd tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur niets aangevoerd, ook niet nadat dit de Inspecteur ter zitting is gevraagd. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur met het (weinige) dat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende voornoemde winstuitdelingen heeft genoten. Het enkele feit dat er (omzet) correcties in de sfeer van de LB en BBO zijn aangebracht rechtvaardigt niet de door de Inspecteur aangebrachte correcties winstuitdelingen in de sfeer van de inkomstenbelasting. Daartoe is nodig dat de Inspecteur aannemelijk maakt dat het door belanghebbende genoten inkomen ontoereikend is geweest, hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit een vermogensvergelijking of kasopstelling of omdat de Inspecteur bijvoorbeeld is gestuit op onverklaarbare stortingen op rekeningen van belanghebbende of door belanghebbende gedane uitgaven waarvoor belanghebbende geen verklaring kan geven. De (omzet)correcties die zijn voortgevloeid uit het boekenonderzoek, gesteld dat deze voor wat betreft de omvang juist zijn [1] , kunnen op tal van andere wijzen dan als uitdelingen van winst zijn aangewend, bijvoorbeeld om (zwarte) lonen, inkopen of andere uitgaven uit te voldoen.
4.7
Vraag IV dient derhalve ontkennend te worden beantwoord. Als gevolg van het ontkennende antwoord op vraag IV behoeven de overige vragen geen beantwoording meer.
Slotsom
4.8
Nu het Gerecht van oordeel is dat de Inspecteur niet in de op hem rustende bewijsopdracht is geslaagd zal het Gerecht het beroep gegrond verklaren en de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2012 en 2013 vernietigen. Daarmee worden de aanslagen dan weer bepaald naar een belastbaar inkomen van NAf 139.422 (2012) en NAf 122.784 (2013). Genoemde bedragen zijn de belastbare inkomens, zoals die door de Inspecteur met dagtekening 3 februari 2016 zijn vastgesteld en waartegen, zo leidt het Gerecht af uit het dossier, destijds geen bezwaar is gemaakt.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 [2] (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding ter grootte van NAf 18.000. Belanghebbende heeft aangeboden dit bedrag te onderbouwen, maar heeft dit niet gedaan. Reeds om die reden zal het Gerecht het verzoek om een integrale proceskosten niet honoreren.
5.6
Op grond van artikel 18, lid 4 LBB dient de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 100 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de navorderingsaanslagen voor het jaar 2012 en 2013;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 20 november 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro, MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint- Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.

Voetnoten

1.Deze correcties worden door de vennootschappen [K] NV en [L] NV voor wat betreft de omvang daarvan, betwist.
2.In Sint Maarten is het Besluit proceskosten bestuursrecht geactualiseerd.