ECLI:NL:OGEAM:2024:87

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
BBZ nr. SXM202200611 (Tussenuitspraak)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vrijstelling van Belasting op Bedrijfsomzetten voor bedrijfsactiviteiten van belanghebbende

In deze tussenuitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gedateerd 20 september 2024, staat de vraag centraal of de bedrijfsactiviteiten van de belanghebbende vrijgesteld zijn van de Belasting op Bedrijfsomzetten (BBO). De zaak betreft een naheffingsaanslag die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2015, waarbij een bedrag van NAf 639.011 aan belasting en een vergrijpboete van NAf 159.753 is opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag en de daaropvolgende beslissingen van de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende voert aan dat haar activiteiten, die voornamelijk bestaan uit groundhandling voor buitenlandse luchtvaartmaatschappijen, onder de vrijstellingen van de Landsverordening BBO vallen, met name artikel 8, leden 6 en 13, en artikel 9.

Het Gerecht oordeelt dat de levering van brandstoffen aan chartervliegtuigen als openbaar vervoermiddel wordt beschouwd en valt onder de vrijstelling van artikel 8, lid 6. Echter, de belanghebbende kan geen aanspraak maken op de vrijstelling voor exportondernemers zoals bedoeld in artikel 9, omdat de levering van goederen aan luchtvaartuigen binnen het heffingsgebied plaatsvindt. De belanghebbende heeft ook een beroep gedaan op opgewekt vertrouwen, maar dit wordt afgewezen omdat het rapport uit 2009 niet kan worden gebruikt om bedragen als doorlopende posten te beschouwen.

De uitspraak houdt in dat de belanghebbende de kans krijgt om haar vrijstellingsverzoek verder te onderbouwen, terwijl de Inspecteur de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. Het Gerecht houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en partijen de mogelijkheid hebben om tot een compromis te komen.

Uitspraak

Uitspraak van 20 september 2024
BBZ nr. SXM202200611 (Tussenuitspraak)
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
TUSSENUITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 11 mei 2018 een naheffingsaanslag belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over het jaar 2015 opgelegd van NAf 639.011. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 159.753 (25%).
1.2
Belanghebbende heeft op 16 november 2018 tegen de naheffingsaanslag en vergrijpboete bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 23 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 december 2021 belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 9 december 2021, ECLI:NL:OGEAM:2021:129, belanghebbendes bezwaar ontvankelijk verklaard, en de zaak terug gewezen naar de Inspecteur voor het opnieuw uitdoen van uitspraken op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 maart 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft op 31 mei 2022 tegen de beslissing van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.7
Partijen zijn op 14 oktober 2022 uitgenodigd voor de zitting van 24 november 2022.
1.8
De Inspecteur heeft op 21 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2022 een nader stuk ingediend.
1.1
Op verzoek van belanghebbende is op 10 november 2022 uitstel van de zitting verleend.
1.11
Belanghebbende heeft op 31 maart 2023 een reactie op het verweerschrift ingediend.
1.12
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende verleent zogenoemde ‘groundhandling’ activiteiten in Sint Maarten aan voornamelijk buitenlandse luchtvaartbedrijven die zonder een vaste dienstregeling, commercieel luchtvaartvervoer verlenen aan particulieren en bedrijven. Dit luchtvaartvervoer wordt in de gedingstukken aangeduid als ‘commercial non-scheduled’.
2.2
De ‘groundhandling’ activiteiten van belanghebbende zijn onder andere het voorbereiden van documenten voor de aankomst en het vertrek van passagiers, de verkoop van tickets, het parkeren van de vliegtuigen, het laden en lossen van de bagage en goederen, sanitaire diensten aan de vliegtuigen, verkoop van benzine aan de vliegtuigen, VIP-diensten zoals de verkoop van vluchtprogramma’s, het regelen van hotel, eten en transport. In de bijgevoegde Produktie 7 van het beroepschrift is een overzicht opgenomen van de activiteiten en (per activiteit) de gegenereerde omzet.
2.3
Volgens de gedingstukken zijn onder andere de luchtvaartbedrijven [K] Ltd, [L] LLC en [M] LLC, [N], [O] LLC afnemers van de ‘groundhandling’ activiteiten van belanghebbende.
2.4
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld ter vaststelling van de aanvaardbaarheid van onder andere de aangiften BBO over de jaren 2013 tot en met 2016. In het controlerapport (8 september 2018) is voor zover van belang de volgende passages opgenomen:
“ 6.4 Vrijstellingen
Volgens belastingplichtige zijn haar prestaties (activiteiten) vrijgesteld voor de BBO conform artikel 8 BBO. (…)
Om na te gaan welke prestaties vrijgesteld kunnen zijn, conform artikel 8 van de BBO, is er naar de volgende leden gekeken:
-
Lid 4:vrijgesteld van belasting zijn vervoersdiensten door middel van luchtvaartuigen of schepen. Onder schepen worden verstaan alle vaartuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water met uitzondering van pleziervaartuigen.
De activiteiten van belastingplichtige hebben geen betrekking op vervoersdiensten waardoor dit lid niet van toepassing is voor belastingplichtige. De vergoeding voor deze prestaties is ten onrechte vrijgesteld van BBO.
-
Lid 6:vrijgesteld van belasting zijn leveringen van brandstoffen, smeermiddelen en andere vloeistoffen, bestemd voor de voortstuwing, smering en ander technisch gebruik aan boord van zeeschepen als bedoeld in het vierde lid, of luchtvaartuigen die als openbaar vervoermiddel worden gebruikt voor personen- of goederenvervoer naar en van het buitenland alsmede door het verrichten van diensten ten behoeve van de in dit lid bedoelde zeeschepen of luchtvaartuigen. Deze vrijstelling is ook van toepassing op oorlogsschepen en -luchtvaartuigen.
Belastingplichtige levert brandstof aan privé vliegtuigen en geen openbare luchtvaartuigen waardoor de prestaties van belastingplichtige ook hieronder niet kunnen vallen.
(…)
  • Lid 13:vrijgesteld van belasting is de levering van goederen aan niet in het heffingsgebied gevestigde afnemers. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat de goederen daadwerkelijk het heffingsgebied verlaten.
  • De wijze waarop belastingplichtige dit kan aantonen is geregeld in de Ministeriele Beschikking “Exportvrijstelling”. Het vervoersdocument speelt hierbij een belangrijke rol. Belastingplichtige heeft geen exportdocumenten en dergelijken waardoor de exportvrijstelling niet van toepassing is bij belastingplichtige.
De Inspecteur heeft besloten, na het doornemen van enkele voorbeeldfacturen van belastingplichtige en haar grootboekrekeningen, dat de prestaties van belastingplichtige onder geen enkele vrijstelling valt. Zij is van mening dat de gehele bedrijfsomzet tegen 5% belast is.
Uitgezocht moet worden of de kosten die belastingplichtige doorberekent, doorlopende posten zijn. Wanneer een ondernemer op naam en voor rekening van zijn afnemer/opdrachtgever bedragen heeft betaald aan een derde en hij deze bedragen afzonderlijk doorberekent aan zijn afnemer/opdrachtgever (doorlopende post), deze bedragen niet tot de vergoeding behoren. Er moet wel een rechtsverhouding bestaan tussen de afnemer/opdrachtgever en de derde. (…) Om van een doorlopende post te kunnen spreken, moet de factuur van de derde op naam van de afnemer/opdrachtgever zijn gesteld (artikel 6 lid 2). Echter zijn de door belastingplichtige betaalde facturen niet op naam van de klant/afnemer/opdrachtgever.
Hierdoor worden de doorberekende kosten (reimbursable expense) niet in aftrek gebracht. Voor de berekening verwijs ik naar bijlage 5. De na te heffen BBO-bedragen zijn als volgt:
Naheffing BBO
2015
Totale berekende ontvangsten in $
7.154.894
Na te heffen BBO (5%) in $
357.745
Na te heffen BBO in ANG (1.78)
636.786
Belastingplichtige is van mening dat ze wel vrijgesteld is voor de BBO en zullen in bezwaar gaan tegen de naheffingen voortvloeiend uit dit onderzoek. Als het nodig is zal belastingplichtige ook in beroep gaan.
(…)
6.5
Recapitulatie naheffing BBO
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2015
6.2
Verkoop van auto’s
(bedrijfsmiddelen)
2.225
6.3.1
Diensten verricht door buitenlandse ondernemers
-
6.4
Vrijstellingen
636.786
Totaal naheffing BBO
639.011
2.5
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van NAf 639.011. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van 25% (grove schuld).
2.6
In de bezwaarfase is de naheffingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd. In de uitspraak op bezwaar is samengevat vermeld dat de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende niet zijn gespecificeerd en dat het verzoek om vrijstelling (artikel 8, leden 4, 6 en 13) niet met bewijsstukken is onderbouwd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende vrijgesteld zijn van BBO. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of artikel 8, leden 6 en 13 alsmede artikel 9 van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (LBBO) van toepassing zijn.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1
Bij de beantwoording van de vraag die in geschil is zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
4.1.1
Artikel 8, lid 4 LBBO:
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet waarvan de ondernemer kan aantonen dat het is gerealiseerd door het verrichten van vervoersdiensten door middel van luchtvaartuigen of zeeschepen. Onder zeeschepen worden verstaan alle vaartuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water met uitzondering van pleziervaartuigen.
4.1.2
Artikel 8, lid 6 LBBO:
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet waarvan de ondernemer kan aantonen dat het is gerealiseerd door levering van brandstoffen, smeermiddelen en andere vloeistoffen, bestemd voor de voortstuwing, smering en ander technisch gebruik aan boord van zeeschepen, bedoeld in het vierde lid, of luchtvaartuigen die als openbaar vervoermiddel worden gebruikt voor personen- of goederenvervoer naar en van het buitenland alsmede door het verrichten van diensten ten behoeve van de in dit lid bedoelde zeeschepen of luchtvaartuigen. Deze vrijstelling is ook van toepassing op oorlogsschepen en luchtvaartuigen.
4.1.3
Artikel 8, lid 13 LBBO:
Vrijstelling van belasting wordt verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet waarvan de ondernemer kan aantonen dat die is gerealiseerd door diensten, die in een zee- of luchthavengebied worden verricht met betrekking tot in het heffingsgebied binnenkomende en uitgaande goederen.
4.2
Hierna zal puntsgewijs worden ingegaan op de vragen die partijen verdeeld houdt en waarvoor een tussenuitspraak is verzocht.
Artikel 8, lid 6 LBBO van toepassing?
4.3
Ingevolge artikel 8, lid 6 LBBO geldt een vrijstelling voor de bedrijfsomzet die wordt behaald met – samengevat - het leveren van onder andere brandstoffen aan luchtvaartuigen die als
openbaar vervoermiddel (cursivering door het Gerecht)worden gebruikt voor personen of goederenvervoer alsmede voor het verrichten van diensten ten behoeve van deze luchtvaartuigen.
4.3.1
Beoordeeld moet worden of de chartervliegtuigen die worden ingezet voor het luchtvervoer vermeld onder 2.1 zijn aan te merken als openbaar vervoermiddel.
In de Memorie van Toelichting (Landsverordening van 23 december 1997,
PB1997/326, blz. 25) is over deze bepaling het volgende vermeld:
“Met de onderhavige vrijstelling wordt voldaan aan een resolutie van de ICAO om geen belastingen te heffen op de verkoop van brandstoffen, smeermiddelen en andere vloeistoffen bestemd voor de voortstuwing, smering en ander technisch gebruik aan boord van luchtvaartuigen in het internationale verkeer. Op grond van de reeds genoemde nauwe verstrengeling van nationaal en internationaal lucht- en zeevervoer en uit uitvoeringstechnisch oogpunt is het wenselijk de vrijstelling ook te laten gelden voor het nationale lucht- en zeevaartverkeer. De vrijstelling geldt alleen als een schriftelijke verklaring van de afnemer wordt overgelegd dat hij de luchtvaartuigen of zeeschepen als openbaar vervoermiddel gebruikt of zal gebruiken voor personen- en/of goederenvervoer in het nationaal of internationaal verkeer. Onder 'andere vloeistoffen' worden begrepen vloeistoffen zoals hydraulische- en koelvloeistoffen alsmede vloeistoffen voor de bestrijding van ijsvorming.”
4.3.2
Belanghebbende stelt - samengevat – dat de ‘[ICAO]’, (hierna: ICAO) die ook voor het Koninkrijk en Sint-Maarten geldt, de internationale burgerluchtvaart reguleert, dat onderdeel van de regulering de afgifte van zogenoemde ‘[AOC]’ (hierna: AOC) betreft, dat de AOC een goedkeuring is die door een burgerluchtvaartautoriteit aan een vliegtuigexploitant wordt verleend om vliegtuigen voor commerciële doeleinden te gebruiken, dat bijvoorbeeld de ‘KLM’ en ‘Air France’ maar ook de ‘Winair’ als luchtvaartbedrijf een AOC moeten beschikken, dat nagenoeg alle klanten van belanghebbende beschikken over een AOC die aan de klant is afgegeven als exploitant van een of meerdere luchtvaartuigen, dat het voor zich spreekt dat de klanten de luchtvaartuigen op commerciële basis exploiteren en dat om die reden de commercieel geëxploiteerde luchtvaartuigen kwalificeren als openbaar vervoermiddel in de zin van artikel 8, lid 6 LBBO. Verder heeft belanghebbende te kennen gegeven dat zij in een incidenteel geval ook de afhandeling van privé-luchtvaartuigen verzorgt en dat de eigenaar van zo’n privé-vliegtuig niet kan beschikken over een AOC.
4.3.3
De Inspecteur stelt - samengevat – dat de AOC betekent dat luchtvaartuigen gebruikt kunnen worden voor commerciële en niet commerciële doeleinden. De Inspecteur wijst erop dat belanghebbende in de brief van 18 januari 2018 te kennen heeft gegeven dat een groot deel van de luchtvaartuigen eigendom zijn van in het buitenland gevestigde ondernemingen en dat deze worden verhuurd aan particulieren en bedrijven. Volgens de Inspecteur gaat het weliswaar om commerciële chartervliegtuigen, maar de chartervliegtuigen zijn geen openbaar vervoermiddel in tegenstelling tot de luchtvaartuigen met een vaste dienstregeling (lijndiensten) die als openbaar vervoer gelden.
4.3.4
In het Van Dale woordenboek wordt aan de term ‘openbaar’ de betekenis ‘voor iedereen toegankelijk’ gegeven. Het Gerecht oordeelt dat luchtvaartuigen die tegen betaling passagiers en goederen vervoeren als openbaar vervoermiddel dienen te gelden. Zowel (commercieel geëxploiteerde) luchtvaartuigen met een vaste dienstregeling (lijndiensten) als luchtvaartuigen zonder een vaste dienstregeling (vraagafhankelijke dienstregeling) gelden daarom als openbaar vervoermiddel. Net als bij luchtvaartuigen met lijndiensten kan immers iedereen tegen betaling van de geldende prijs gebruik maken van deze chartervliegtuigen.
4.3.5
Het Gerecht vindt voorts steun voor deze uitleg van het begrip openbaar vervoermiddel in de Aanschrijving van de Minister van Financiën van Sint Maarten van 18 juni 2012 (2012, no. 1042). [1] Bij het onderdeel dat ziet op artikel 8 lid 4 LBBO en dat betrekking heeft op (de uitsluiting van pleziervaartuigen van) de vrijstelling is de volgende passage opgenomen met uitleg over een openbaar vervoermiddel.
“(…) Zie in dit kader ook het zesde lid van artikel 8, LBBO. Onder een openbaar vervoermiddel wordt in beginsel verstaan vaartuigen van alle soorten, niet zijnde pleziervaartuigen, die zijn ingericht voor het vervoer van personen en/of goederen van de ene plaats naar de andere (bestemmingsverkeer), die voorts openbaar toegankelijk zijn en volgens een vaste of vraagafhankelijke dienstenregeling en tegen een vooraf vastgesteld tarief vervoeren”.
4.3.6
Gelet op het voorgaande valt de levering van brandstoffen (zogenoemde ‘fueling’) aan de commercieel geëxploiteerde chartervliegtuigen wel onder de vrijstelling van artikel 8, lid 6 van de LBBO.
4.3.7
Met betrekking tot artikel 8, lid 13 LBBO zijn partijen het over eens dat deze vrijstelling in samenhang met de Aanschrijving van de Minister van Financiën van Sint Maarten van 18 juni 2012 (2012, no. 1042) van toepassing is. Tussen partijen is evenwel de hoogte van de vrijgestelde omzet in geschil (zie onder 4.6).
Vrijstelling van artikel 9 LBBO en de Aanschrijving van de Minister van Financien (1 september 2002, no. 6601/RNA (hierna: de Aanschrijving 6601/RNA)
4.4
Partijen houdt voorts verdeeld de vraag of de bedrijfsomzet die belanghebbende genereert met de bevoorrading (catering) van de chartervliegtuigen vrijgesteld is op basis van artikel 9 LBBO en de Aanschrijving 6601/RNA. Belanghebbende is van mening dat de Aanschrijving 6601/RNA ook moet gelden voor luchtvaartuigen.
4.4.1
Het Gerecht stelt voorop dat de Aanschrijving 6601/RNA een uitbreiding betreft van de vrijstelling van artikel 9 LBBO. Eerst dient derhalve te worden beoordeeld of de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende onder deze bepaling vallen. Ingevolge artikel 9 wordt vrijstelling van belasting verleend voor dat gedeelte van de bedrijfsomzet uit export waarvan een exportondernemer kan aantonen dat hij die heeft gerealiseerd door de levering van goederen aan buiten het heffingsgebied wonende of gevestigde afnemers, waarbij de goederen in het kader van die levering door of in opdracht van de ondernemer zijn verzonden of vervoerd naar een bestemming buiten het heffingsgebied. Daarbij rust de bewijslast op belanghebbende. In artikel 9, lid 3 LBBO is die bewijslast verder ingevuld. Belanghebbende moet in dat verband onder meer de vervoersdocumenten overleggen waaruit blijkt dat de goederen het heffingsgebied daadwerkelijk hebben verlaten (letter c) en daarnaast een kopie van landings- of invoerdocumenten of een verklaring van het land van bestemming dat de goederen hun bestemming daadwerkelijk hebben bereikt (letter d).
4.4.2
Voor de toepassing van artikel 9, lid 1 LBBO dient onder exportondernemer het volgende te worden verstaan (zie Aanschrijving van de Directeur Fiscale zaken van 8 mei 2003): “Een ondernemer die in overwegende mate zijn bedrijfsomzet realiseert door middel van het exporteren van goederen. Van overwegende mate is in ieder geval sprake indien tenminste de helft van de totale bedrijfsomzet wordt gerealiseerd door de export van goederen “. Gelet op de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende geldt zij niet als exportondernemer. Reeds om deze reden komt zij niet in aanmerking voor toepassing van deze vrijstelling. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de levering van goederen (bevoorrading en catering) aan de luchtvaartuigen plaats vindt binnen het heffingsgebied, namelijk het luchthavengebied van Sint Maarten. Dat de goederen mogelijk snel het heffingsgebied verlaten maakt dat niet anders (vgl. GEA Sint Maarten 22 augustus 2022, ECLI:NL:OGEAM:2022:60 (https://www.inview.nl/document/id6ea98a0fde9a48609cc0f9ade6add969)).
4.4.3
Voor de volledigheid zal hierna worden ingegaan op het begunstigend beleid dat in de Aanschrijving 6601/RNA is vervat. In de Aanschrijving is begunstigend beleid afgevaardigd voor de bevoorrading van schepen. Daarin is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“Tevens zijn er vragen gesteld aangaande de heffing van belasting op bedrijfsomzetten ter zake van levering van bevoorradingsgoederen aan schepen. Bovengenoemde leveringen behoren in principe niet in de heffing van belasting op bedrijfsomzetten te worden betrokken aangezien bij levering aan zeeschepen het zeer waarschijnlijk is dat deze goederen zullen worden uitgevoerd. Internationaal is het gebruikelijk om over leveringen van bevoorradingsgoederen aan zeeschepen geen omzetbelasting te heffen.
Artikel 9, lid 1, van de Lv. BBO bepaalt dat goederen die door ondernemers worden uitgevoerd, vrijgesteld zijn van de heffing van omzetbelasting. Daar het waarschijnlijk is dat de bevoorradingsgoederen, die geleverd worden aan zeeschepen, uitgevoerd zullen worden komen de hierboven bedoelde leveringen ook voor de vrijstelling van artikel 9, lid 1 van de Lv. BBO in aanmerking mits de bevoorradingsgoederen aan boord van het schip worden afgeleverd.
In dit kader wordt eveneens goedgekeurd dat de levering van bevoorradingsgoederen vanuit een douaneloods of bonded warehouse, voor de toepassing van artikel 9, lid 1 (https://www.inview.nl/openCitation/iddabd758227b64f0a9b2faa7feea61304), van de Lv. BBO voor de belasting op de bedrijfsomzetten, gelijkgesteld wordt met leveringen van goederen uit het vrije verkeer.
Onder bevoorradingsgoederen moet worden verstaan:
  • proviand (levensmiddelen, dranken, en tabaksartikelen);
  • boordbenodigdheden, zijnde goederen bestemd voor bedrijfsmatig gebruik op schepen. Hieronder worden goederen begrepen die in het vervoermiddel worden verwerkt of daarop blijvend worden aangebracht, en goederen die blijvend deel gaan uitmaken van de losse inventaris van het schip;
  • goederen, niet zijnde proviand, die door de exploitant van het schip worden aangeschaft voor de verkoop aan passagiers.
Onder schepen wordt in dit kader verstaan:
Zeeschepen en oorlogsschepen. Hieronder te rangschikken zijn schepen andere dan pleziervaartuigen, ontworpen en gebouwd voor de vaart op volle zee, waarvan de grootste buitenwerks gemeten lengte van de romp 25 meter of meer is. De grootste buitenwerks gemeten afstand wordt gemeten over een rechte lijn tussen de uiterste punten van de voor- en achtersteven van het schip. Hierbij worden uitstekende delen niet meegerekend. Deze schepen dienen tevens dusdanig gebouwd en uitgerust te zijn dat zij bij moeilijke weersomstandigheden op zee kunnen verblijven.”
4.4.4
Hiervoor is reeds geoordeeld dat belanghebbende geen exportondernemer is en dat zij om die reden geen aanspraak kan doen gelden op de vrijstelling van artikel 9 LBBO. Het begunstigend beleid ziet daarenboven enkel op de bevoorrading van schepen. Gelet op de duidelijke bewoordingen van de Aanschrijving 6601/RNA, is naar oordeel van het Gerecht geen ruimte voor de rechter om ook de bevoorrading van luchtvaartuigen onder haar toepassingsbereik te scharen.
Doorlopende posten
4.5
Belanghebbende heeft aangevoerd dat een groot deel van haar omzet bestaat uit zogenoemde ‘reimbursable expenses’ en dat deze kosten in overeenstemming met artikel 6, lid 2 van de LBBO in mindering dienen te worden gebracht op de door haar ontvangen bedragen. Belanghebbende doet in dit verband een beroep op opgewekt vertrouwen. Volgens belanghebbende heeft de controlemedewerker bij een boekencontrole (rapport van 13 maart 2009) over de jaren 2004 tot en met 2008 het expliciete standpunt ingenomen dat deze kosten in mindering moeten worden gebracht op de ontvangen bedragen.
Ingevolge artikel 6, lid 2 van de LBBO behoren de bedragen die de ondernemer op naam en voor rekening van zijn afnemer heeft betaald aan derde niet tot de bedrijfsomzet (de zogenoemde doorlopende posten).
4.5.1
In het controlerapport van 13 maart 2009 is in dit verband het volgende vermeld:
“(…) De ondernemer gaf aan tijdens het inleidend gesprek dat hij bedragen doorberekent aan zijn klanten die hij ter voldoening van schulden van zijn klanten aan derden heeft betaald. Dit zijn de zogenaamde doorlopende posten. De doorlopende posten zijn bedragen die de ondernemer wel ontvangt, maar die hij op naam en voor rekening van zijn opdrachtgever aan derden heeft betaald of zal betalen. De doorlopende posten van TLC zijn ondermeer kosten in verband met: airline tickets, hotelkosten, dock fees, flight charters, limousine service, taxi service, adviation fuel charges, weather routing charges (…)”.
4.5.2
Het Gerecht leidt uit de voorgaande passage af dat de controlemedewerker heeft vastgesteld dat in die gecontroleerde jaren – anders dan in het onderhavige jaar – wel gaat om bedragen die op naam en voor rekening van zijn opdrachtgever aan derden zijn betaald. In het onderhavige jaar 2015 is de constatering van de controlemedewerker voor de ‘reimbursable expenses’ juist dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen de afnemer/opdrachtgever en de derde. De door belanghebbende betaalde facturen zijn niet op naam van de klant/opdrachtgever. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het Gerecht dat het controlerapport van 13 maart 2009 geen te honoreren vertrouwen kan wekken om de bedoelde bedragen als doorlopende post te behandelen.
Overzicht prestaties
4.6
Belanghebbende heeft in het beroepschrift van 30 mei 2022 als Produktie 7 een overzicht van haar bedrijfsactiviteiten gevoegd. Volgens dit overzicht is belanghebbende over het jaar 2015, USD 32.952 aan BBO verschuldigd.
4.6.1
De bewijslast voor de toepassing van de meergenoemde vrijstellingen rust op belanghebbende.
4.6.2
Het Gerecht stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen een maand na de dagtekening van deze tussenuitspraak haar verzoek om vrijstelling nader te onderbouwen. Belanghebbende dient het overgelegde overzicht (Produktie 7) per activiteit, van toelichting (omschrijving van de bedrijfsactiviteit en de vrijstellingsbepaling met motivering) te voorzien.
4.6.3
Het Gerecht stelt de Inspecteur in de gelegenheid om binnen een maand na de ontvangst van de onder 4.6.2 bedoelde informatie, daarop een reactie te verzenden aan het Gerecht (met afschrift aan belanghebbende).
4.6.4
Het voorgaande laat onverlet dat partijen met deze tussenuitspraak een compromis kunnen beproeven.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • stelt partijen in de gelegenheid om de in 4.6.2 en 4.6.3 bedoelde informatie te verstrekken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 20 september 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Landscourant van 6 juli 2012. Jaargang 2012, nummer 14.