ECLI:NL:OGEAM:2023:27

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
SXM202101243
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing belastingvrijstelling voor hotelbouw na schade door orkaan

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een hotelexploitant en de Gouverneur van Sint Maarten. De belanghebbende, eigenaar van een hotel dat in 2017 door orkaan Irma zwaar beschadigd raakte, verzocht om belastingvrijstelling op basis van de Landsverordening ter Bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (LBBH). De belanghebbende stelde dat de schade en de daaropvolgende renovatie zodanig ingrijpend waren dat er feitelijk een nieuw gebouw was ontstaan, en vroeg om erkenning als bedrijf in de zin van de LBBH.

De Gouverneur had eerder het verzoek afgewezen, met de stelling dat de werkzaamheden niet kwalificeerden als nieuwbouw maar als herstel van een bestaand gebouw. Het Gerecht oordeelde dat de delen van het hotel die na de sloop overeind waren gebleven, essentieel waren voor de constructie en dat er geen sprake was van nieuwbouw. De rechtbank concludeerde dat de bestaande bouwkundige constructie niet zodanig was gewijzigd dat er in wezen een nieuw gebouw was ontstaan. De belanghebbende had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat de renovatie als nieuwbouw moest worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond en wees het verzoek om belastingvrijstelling af. De uitspraak benadrukt de strikte interpretatie van de LBBH en de voorwaarden voor belastingfaciliteiten in het kader van hotelbouw en -exploitatie op Sint Maarten.

Uitspraak

Uitspraak van 3 juli 2023
BBZ nr. SXM202101243
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN, zetelend te Sint Maarten,
de Gouverneur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 24 april 2018 een verzoek gedaan om aangemerkt te worden als bedrijf in de zin van artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, van de Landsverordening ter Bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw (hierna: LBBH). Daarbij heeft belanghebbende verzocht om belastingvrijstelling ingevolge artikel 4, lid 2 van de LBBH.
1.2
De Gouverneur heeft bij Landsbesluit van 19 juli 2019, no LB-19/0414 op het verzoek beslist.
1.3
Belanghebbende heeft op 13 september 2019 tegen het Landsbesluit van 19 juli 2019, no. LB-19/0414 bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft op 3 juli 2020 het bezwaar nader gemotiveerd.
1.4
De Gouverneur heeft bij Landsbesluit van 3 augustus 2021, no. LB-21/0310 het bezwaar ongegrond verklaard en het Landsbesluit van de 19 juli 2019, no. LB-19/0414 gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op 1 oktober 2021 tegen de beslissing van de Gouverneur beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.6
De Gouverneur heeft op 5 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 16 augustus 2022 nadere stukken ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q], Tax Lawyers. Namens de Gouverneur zijn verschenen [B] (waarnemend hoofd Afdeling Fiscale Zaken) en [C]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van een hotel. Het hotel wordt verhuurd aan en geëxploiteerd door [Q] B.V., een dochteronderneming (100%) van belanghebbende. Het hotelcomplex is in 2011 gesticht en ingericht.
2.2
De passage in 2017 van orkaan Irma heeft aan het hotel aanzienlijke schade aangericht, als gevolg waarvan het hotel moest worden gesloopt. Na de sloop zijn de fundering, de stalen constructie, de betonnen vloeren en de balkons van de kamers van het hotel overeind gebleven. De bestaande staalconstructie is verstevigd en het stalen geraamte en de vloeren zijn vervolgens opnieuw aangekleed met onder andere wanden, daken, gevels, ramen, deuren en afbouwelementen. Ook de infrastructuur is volledig vernieuwd. Tot de stukken van het geding (bijlage 5 bij zijn verweerschrift) behoort een foto waarop te zien is wat na de sloop van de door de orkaan aangerichte schade is blijven staan. Met de werkzaamheden is een investering van NAf 59,148 miljoen gemoeid.
2.3
Het hotel is daarnaast uitgebreid met 30 kamers, een nieuw pooldeck en nieuwe waterglijbanen, een nieuwe Ocean Point lobby, liften, een nieuw restaurant en een nieuwe bar. Met deze uitbreiding is een investering van NAf 12,852 miljoen gemoeid.
2.4
Bij Landsbesluit van 19 juli 2019, no. LB-19/0414 is het in 1.1 genoemde verzoek van belanghebbende gedeeltelijk, namelijk uitsluitend voor zover dit ziet op de exploitatie van de uitbreiding, gehonoreerd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of het verzoek van belanghebbende om aangemerkt te worden als bedrijf in de zin van artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, van de LBBH en het daarmee verband houdende verzoek om vrijstelling van belasting terecht is afgewezen, voor zover het verzoek ziet op de exploitatie van de investering van NAf 59,148 miljoen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van bouw en eerste inrichting van een hotel in de zin van genoemd artikellid.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de bouw van het hotelcomplex zodanig ingrijpend is geweest dat door de bouw met nieuwe materialen feitelijk een nieuw goed is ontstaan. De behouden delen konden in het kader van de sloop niet langer de functie van gebouw vervullen en dienden slechts als basis voor een nieuw te vervaardigen onroerende zaak. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van het Landsbesluit van 3 augustus 2021, no. LB-21/0310 en tot terugwijzing van de zaak naar de Gouverneur.
3.3.
De Gouverneur stelt primair dat het beroepschrift grotendeels een herhaling is van het bezwaarschrift en geen gronden bevat ter bestrijding van de in het landsbesluit van 3 augustus 2021 (de uitspraak op bezwaar) vermelde overwegingen. Subsidiair stelt de Gouverneur dat geen sprake is van bouw en eerste inrichting van een hotel in de zin van de LBBH. Omdat in dit geval geen nieuw gebouw van de grond af aan is opgebouwd is er naar zijn mening geen sprake van nieuwbouw maar van herstelwerkzaamheden aan een reeds gesticht en ingericht gebouw dat zwaar is beschadigd. De Gouverneur concludeert primair tot gedeeltelijke niet-ontvankelijk verklaring - omdat het beroep niet voldoende met redenen is omkleed - en voor het overige tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.OVERWEGINGEN

4.1.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Gerecht haar beroep voldoende gemotiveerd. Belanghebbende is vrij in het aanvoeren, aanvullen en wijzigen van haar beroepsgronden en heeft voldoende duidelijk gemaakt waarom zij het niet eens is met de afwijzing van het verzoek. Er is geen rechtsregel die belanghebbende verplicht om in het beroepschrift in te gaan op de stellingen die de Gouverneur inneemt in het Landsbesluit waarbij het bezwaar is afgewezen. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
4.2.
Ingevolge artikel 1, lid 1, letter b, van de LBBH wordt voor de toepassing van deze landsverordening onder “bedrijf” verstaan een onderneming tot exploitatie van hotels of andere gelegenheden tot verblijf en ontspanning, welke gericht is op de bevordering van het vreemdelingenbezoek aan Sint Maarten, waarvan verwacht kan worden dat zij zal bijdragen tot verbreding van de economische basis van Sint Maarten, en waarvan de bouw en eerste inrichting een investering vergt van ten minste NAf 1.000.000.
4.3.
Op 15 januari 1998 is artikel 1, lid 2, van de LBBH gewijzigd in die zin dat onder bouw en eerste inrichting als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van de LBBH niet langer mede begrepen wordt verbetering en/of vernieuwing van een hotel (P.B. 1997, no 301). Deze wijziging is door de wetgever als volgt gemotiveerd:
“dat er ten behoeve van verbeteringen en vernieuwingen slechts in beperkte mate belastingfaciliteit behoort te worden verleend, omdat deze investeringen welke uit de ondernemingswinst behoren te worden gefaciliteerd, niet leiden tot verbreding van de economische basis van de N.A. Hiertoe biedt de Landsverordening renovatie hotels (P.B. 1985, no 150) voldoende mogelijkheden”.
4.4
Naar het oordeel van het Gerecht kan in dit geval niet gesproken worden van bouw en eerste inrichting van een hotel in de zin van de LBBH. Uit de in 4.3 aangehaalde wetswijziging, waarbij is bepaald dat de belastingvrijstellingen niet langer van toepassing zijn op verbeteringen en/of vernieuwing van een hotel, kan de conclusie worden getrokken dat het begrip “bouw en eerste inrichting” beperkt moet worden tot een nieuw te bouwen hotel. Ook het gebruik van de term “eerste inrichting” duidt er op dat sprake moet zijn van nieuwbouw. In het onderhavige geval zijn de reeds bestaande fundamenten evenals het stalen geraamte, de betonnen vloeren en de balkons (grotendeels) behouden gebleven en nadien gebruikt bij de verdere opbouw. Deze elementen vormen een zodanig essentieel onderdeel van de constructie van het gebouw dat bij gebruik daarvan niet meer gesproken kan worden van nieuwbouw. Dat voor de opbouw van het hotel overigens nieuwe (verbeterde) materialen zijn gebruikt en dat het stalen geraamte is verstevigd doet daar niet aan af.
4.5
Zoals ook belanghebbende heeft gesteld kan naar het oordeel van het Gerecht voor de uitleg van het begrip “bouw en eerst inrichting" aansluiting worden gezocht bij de (inkomstenbelasting) jurisprudentie van de Hoge Raad inzake radicale vernieuwing (Hoge Raad 10 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2670) en de (omzetbelasting) jurisprudentie van de Hoge Raad inzake het begrip vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak (onder meer Hoge Raad 4 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1577 en Hoge Raad 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1609). Net zoals in die jurisprudentie gaat het ook hier immers om de vraag of de werkzaamheden zo ingrijpend zijn geweest dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Maar anders dan belanghebbende heeft gesteld, leidt die jurisprudentie niet tot het oordeel dat in het onderhavige geval in wezen sprake is van nieuwbouw. In de hiervoor vermelde prejudiciële beslissing van 4 november 2022 heeft de Hoge Raad op prejudiciële vragen van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het volgende geoordeeld:
“6.4.1 Bij de beantwoording van de vraag of in wezen een nieuw gebouw is ontstaan, moet worden vastgesteld wat er in bouwkundig opzicht met het bestaande gebouw is gebeurd. Alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie, daaronder begrepen vervanging (van een deel) van de bestaande bouwkundige constructie, kunnen de conclusie rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in feite een nieuw gebouw is ontstaan. Of zulke wijzigingen zodanig ingrijpend zijn geweest, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (…)
6.4.2
De overige door de Rechtbank in haar prejudiciële vraag 1 vermelde factoren – te weten wijzigingen in de bouwkundige identiteit/uiterlijke herkenbaarheid, wijzigingen in functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden, de grootte van de gedane investeringen en de door de verbouwing gerealiseerde meerwaarde – kunnen, evenals andere factoren aanwijzingen zijn voor de constatering dat een verbouwing in bouwkundig opzicht zo ingrijpend is geweest dat in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Doorslaggevend zijn zij niet, noch op zichzelf, noch tezamen genomen, en noodzakelijk evenmin.”.
En in het hiervoor vermelde arrest van 11 november 2022 heeft de Hoge Raad geoordeeld:
“De hiervoor in 2.1.4 omschreven werkzaamheden houden zodanig ingrijpende wijzigingen in de bouwkundige constructie in dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de werkzaamheden aan bouwdeel B1 hebben geleid tot ‘in wezen nieuwbouw’ en dus tot een vervaardigd gebouw in de zin van artikel 11, lid 3, letter b, van de Wet OB.”
4.6
Ingrijpende wijzigingen in de bouwkundige constructie zijn derhalve volgens de Hoge Raad doorslaggevend voor de vraag of een nieuw gebouw is ontstaan. In het onderhavige geval is naar het oordeel van het Gerecht niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande bouwkundige constructie van het overigens zwaar beschadigde hotel zodanig ingrijpend is gewijzigd dat daardoor in feite een nieuw gebouw is ontstaan. Overige wijzingen, zoals nieuwe buitenmuren die zijn ontworpen voor hogere windsnelheden, betreffen niet zozeer de bouwkundige constructie maar zijn veeleer aan te merken als verbeteringen in het kader van gewijzigde klimaatomstandigheden. Dat met de werkzaamheden het aanzienlijke bedrag van NAf 59,148 is gemoeid doet aan voorgaand oordeel niet af.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 3 juli 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Vellema-Meijers.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.