ECLI:NL:OGEAM:2022:32

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
SXM202001280, SXM202001282 en SXM202001284
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake loonbelasting en AVBZ voor ex-patriate status van werknemer

In deze zaak is in geschil of de juiste bedragen aan loonbelasting en premie AVBZ zijn ingehouden voor de werknemer van belanghebbende, die de ex-patriate status claimt. Belanghebbende, een B.V. gevestigd te Sint Maarten, heeft op 15 januari 2020 aangifte gedaan voor de loonbelasting en premie AVBZ over december 2019, en op 14 februari 2020 voor januari 2020. De Inspecteur heeft de ingehouden bedragen als correct beoordeeld, terwijl belanghebbende stelt dat te veel is ingehouden omdat de ex-patriate status ten onrechte niet is verlengd. Het Gerecht heeft op 30 maart 2022 uitspraak gedaan, waarbij het oordeelt dat de werknemer recht heeft op de ex-patriate status voor een periode van vijf jaar, en dat de werkgever voldoende heeft aangetoond dat er een gebrek aan specifieke deskundigheid op de arbeidsmarkt is. Hierdoor heeft belanghebbende recht op teruggaaf van de te veel ingehouden loonbelasting en premie AVBZ voor de tijdvakken december 2019 en januari 2020. Het beroep van belanghebbende is gegrond verklaard, en de uitspraken op bezwaar zijn vernietigd.

Uitspraak

Uitspraak van 30 maart 2022
BBZ nrs. SXM202001219, SXM202001220, SXM202001273, SXM202001274
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende] B.V., gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 15 januari 2020 aangifte voor de loonbelasting en de premie AVBZ over het tijdvak december 2019 gedaan. Op 14 januari 2020 zijn de verschuldigde loonbelasting en AVBZ ten bedrage van respectievelijk NAf 16.604,71 (loonbelasting) en NAf 1.738,02 (AVBZ) afgedragen.
1.2
Belanghebbende heeft op 14 februari 2020 aangifte voor de loonbelasting en de premie AVBZ over het tijdvak januari 2020 gedaan. Op 11 februari 2020 zijn de verschuldigde loonbelasting en AVBZ ten bedrage van respectievelijk NAf 18.476,13 (loonbelasting) en NAf 1.827,80 (AVBZ) afgedragen.
1.3
Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de afdracht op eigen aangifte.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 augustus 2020 (tijdvak december 2019) en 31 augustus 2020 (tijdvak januari 2020) de bezwaren afgewezen.
1.5
Belanghebbende heeft op 20 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.6
Belanghebbende heeft bij brief van 27 januari 2021 het beroepschrift nader aangevuld. Zij heeft op 2 februari 2021 nadere stukken ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft op 20 april 2021 een verweerschrift ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft bij brief van 21 mei 2021 schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
1.9
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B]. en [C]. Deze zaken zijn samen behandeld met de zaken van belanghebbende met BBZ-nummers SXM202100172, SXM202100311, SXM202100421 en SXM202100422. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Daarnaast heeft belanghebbende nadere stukken overgelegd. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft bij brief van 28 januari 2015 voor zijn werknemer, de heer [werknemer] (hierna: werknemer), een verzoek voor toepassing van de Beschikking ex-patriates Sint Maarten 2009, P.B. 2010/66 (hierna: Beschikking ex-patriates) gedaan.
De werknemer – een fiscalist – is vanaf 1 november 2014 als tax manager werkzaam bij belanghebbende.
2.2
De Inspecteur heeft op 24 april 2015 op het verzoek beslist in de beschikking met kenmerk SK/Besch 36/2015. In die beschikking is het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 28 januari 2015, ter inspectie binnengekomen op 28 januari 2015, [werkgever] St. Maarten (werkgever) en de [werknemer] (werknemer), voor de toepassing van de Beschikking ex-patriates Sint Maarten 2009, P.B. 2010/66, wordt onder verwijzing naar artikel 1, onderdeel b, [werknemer] aangemerkt als een ex-patriate in de zin van bovenvermelde beschikking. Conform artikel 6 lid 4 loopt de periode van 1 november 2014 tot en met 31 oktober 2015.”
2.3
De werknemer heeft op 27 mei 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verklaring in verband met toelating van rechtswege (hierna: verklaring toelating van rechtswege) voor onbepaalde tijd ingediend.
2.4
Met dagtekening 15 juni 2015 is door het bevoegd gezag op de aanvraag een beschikking genomen.

1. Onderwerp van de beschikking
Deze beschikking heeft betrekking op de aanvraag tot het verlenen van een verklaring in verband met Toelating van Rechtswege voor onbepaalde tijd die op 27 MEI 2015 is ingediend door of namens:
(..)
2. Besluit
De aanvraag wordt ingewilligd.
3. Motivering van de beschikking
Betrokkene voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor toelating van rechtswege conform artikel 3, eerste lid onder f van de Landsverordening toelating en uitzetting.
4. Rechtsgevolgen van deze beschikking
De inwilliging van de aanvraag heeft tot gevolg dat betrokkene toelating van rechtswege verkrijgt voor onbepaalde tijd.
Arbeid is vrij toegestaan.
Voorwaarden
  • geldige ziektekostenverzekering
  • voldoende geldelijke middelen
  • huisvestiging
Wanneer aan deze voorwaarden niet langer wordt voldaan dan eindigt de toelating van rechtswege conform artikel 5 van de LTU.
Deze verklaring krijgt eerst rechtskracht na uitreiking aan degene op wie de verklaring betrekking heeft of uitreiking aan zijn/haar schriftelijke gemachtigde.
(..)”
2.5
De werknemer heeft de beschikking inhoudende de verklaring toelating van rechtswege op 14 december 2015 in ontvangst genomen. De verklaring is op 20 december 2016 aan de Inspecteur verstrekt.
2.6
Op 12 september 2019 heeft belanghebbende voor haar werknemer een verzoek om verlenging (met vijf jaar) van de ex-patriate status ingediend.
2.7
De Inspecteur heeft dit verzoek op 9 oktober 2019 bij beschikking met kenmerk AD/BESCH 18/2019 afgewezen. In deze beschikking is het volgende vermeld:
“De eerste expat beschikking was van toepassing op [werknemer] zolang hij als ‘Tax Manager’ werkzaam zou zijn. Momenteel is [werknemer] als ‘Managing Director’ werkzaam volgens het contract.
(…)
De werkgever dient voor het verstrijken van de expat periode aannemelijk te maken dat tengevolge van het voortdurend gebrek aan specifieke deskundigheid op de arbeidsmarkt het noodzakelijk is dat de tewerkstelling van de ex-patriate wordt verlengd. Dit is onvoldoende duidelijk gemaakt.
De periode van één jaar wordt verlengd tot en met vijf jaar indien voor het verstrijken van het jaar de werk- en verblijfsvergunning aan de Inspecteur wordt overlegd. Hiervan is geen bewijs getoond, ook is er door de Inspecteur – zoals gebruikelijk – geen verlengingsbrief verzonden.”
2.8
Belanghebbende heeft voor de onderhavige tijdvakken voor de werknemer, zonder toepassing van de expatregeling loonbelasting en premie AVBZ ingehouden en afgedragen. Tegen de afdrachten loonbelasting en premie AVBZ heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende ten aanzien van de werknemer voor de tijdvakken december 2019 en januari 2020 de juiste bedragen aan loonbelasting en premie AVBZ heeft afgedragen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt samengevat dat ten aanzien van de werknemer, de ex-patriate status geldt. Belanghebbende concludeert dat voor deze tijdvakken te veel aan loonbelasting en premie AVBZ is afgedragen. De Inspecteur stelt dat de werknemer niet over de ex-patriate status beschikt en dat de juiste bedragen zijn afgedragen.
3.3
Indien belanghebbende in het gelijk wordt gesteld bestaat over de hoogte van de afdracht geen geschil. Partijen zijn het er dan over eens dat voor de tijdvakken december 2019 en januari 2020 respectievelijk NAf 3.471 en NAf 3.776 te veel aan loonbelasting is afgedragen en dat voor beide tijdvakken een bedrag van NAf 183 te veel aan premie AVBZ is afgedragen

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep tijdvakken december 2019 en januari 2020

4.1
Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen. Belanghebbende heeft ingevolge artikel 31, letter a, Algemene Landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op het bezwaarschrift voor de tijdvakken december 2019 en januari 2020. Nu ten tijde van het instellen van het beroep reeds uitspraken op bezwaar is gedaan door de Inspecteur, is het beroep niet-ontvankelijk.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 20 november 2020 wordt geacht mede te zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar van 28 augustus 2020 en 31 augustus 2020. Ook die uitspraken zijn onderwerp van onderhavige procedure.
4.3
Volgens de Inspecteur is het beroep niet tijdig ingesteld omdat het beroepschrift niet binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraken op bezwaar is ingediend. Belanghebbende stelt dat zij de uitspraken op bezwaar niet heeft ontvangen en dat zij pas per e-mail op 22 januari 2021 met de uitspraken op bezwaar bekend is geworden. Het Gerecht acht het aannemelijk dat belanghebbende pas op dat tijdstip bekend is geworden met de uitspraken op bezwaar. Het Gerecht neemt hierbij het volgende in aanmerking. Belanghebbende heeft bij e-mail van 22 januari 2021 de Inspecteur in kennis gesteld van het ingestelde beroep tegen het uitblijven van de uitspraken op de bezwaarschriften. Het ingestelde beroep alsmede dit bericht zouden overbodig zijn geweest indien de uitspraken op bezwaar bekend waren bij belanghebbende. Bovendien heeft de Inspecteur de bewijslast met betrekking tot het tijdstip van de bekendmaking van de uitspraken op bezwaar. Hij heeft zijn stelling dat de uitspraken op bezwaar op een eerder tijdstip zijn bekendgemaakt, op geen enkele wijze onderbouwd.
Het beroep wordt daarom ontvankelijk verklaard.
Wettelijk kader
4.4
In de onderhavige jaren 2019 en 2020 luidde de Beschikking ex-patriates – voor zover van belang – als volgt:
“Artikel 5
1. Op schriftelijk verzoek van de werkgever wordt de werknemer voor een periode van vijf jaar aangemerkt als ex-patriate in de zin van deze beschikking. Het verzoek van de werkgever is mede ondertekend door de werknemer.
2. Indien de werkgever vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde periode aannemelijk maakt dat ten gevolge van het voortdurend gebrek aan specifieke deskundigheid op de arbeidsmarkt het noodzakelijk is dat de tewerkstelling van de ex-patriate wordt verlengd, kan de in het eerste lid genoemde termijn eenmalig worden verlengd met maximaal vijf jaar.
3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoek moet onder overlegging van een afschrift van de beschikking worden ingediend bij de Inspecteur.
Artikel 6
1. Het in artikel 5, eerste lid, bedoelde verzoek wordt ingediend door de werkgever binnen drie maanden na aanvang van de tewerkstelling van de ex-patriate te Sint Maarten.
2. Het verzoek bevat de volgende gegevens van de werknemer:
a. zijn curriculum vitae;
b. afschriften van relevante diploma’s, cijferlijsten en getuigschriften;
c. afschriften van de werk- en verblijfsvergunning voor zover het een en ander in het betreffende specifieke geval wettelijk is vereist;
d. afschrift van de arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling;
e. een overzicht van de toegekende vergoedingen en beloningen in natura.
3. De werknemer wordt als ex-patriate aangemerkt met ingang van de eerste dag van zijn tewerkstelling, met dien verstande dat bij overschrijding van de termijn, genoemd in het eerste lid, de werknemer niet eerder als ex-patriate wordt aangemerkt dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan.
4. Als bij het indienen van het verzoek de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde vergunning niet kan worden overlegd wordt, indien aan de overige voorwaarden is voldaan, de werknemer als ex-patriate aangemerkt met ingang van de eerste dag van zijn tewerkstelling voor een periode van een jaar.
5. De periode van één jaar wordt verlengd tot en met vijf jaar indien vóór het verstrijken van het jaar de werk- en verblijfsvergunning aan de Inspecteur wordt overlegd.”
Verlenging ex-patriate status
4.5
Aan de werknemer is met toepassing van artikel 6, lid 4 van de Beschikking ex-patriates voor de duur van één jaar (van 1 november 2014 tot en met 31 oktober 2015) de ex-patriate status verleend. Op basis van artikel 6, lid 5 van de Beschikking ex-patriate wordt deze periode verlengd indien voor het verstrijken van het jaar een werk- en verblijfsvergunning aan de Inspecteur wordt overgelegd.
4.6
Belanghebbende stelt dat geen werk- en verblijfsvergunning overgelegd diende te worden omdat een werk- en verblijfsvergunning voor de werknemer niet wettelijk is vereist. De werknemer is met toepassing van artikel 3, lid 1, letter f, van de Landsverordening houdende regeling van de toelating tot en de uitzetting uit Sint Maarten (hierna: LTU), aldus belanghebbende, van rechtswege toegelaten in Sint Maarten.
4.7
Het Gerecht overweegt dat in dit verband de volgende bepalingen van de LTU van belang zijn:
“Artikel 1
1. Deze landsverordening is met uitzondering van de bepalingen in de artikelen 22 tot en met 25 niet van toepassing op:
a. Nederlanders, geboren in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
b. Nederlanders, vóór 1 januari 1986 in Aruba geboren, die op 1 januari 1986 in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba hun woonplaats hadden;
c. de kinderen van de onder a en b genoemde Nederlanders.
Artikel 2
Toelating tot verblijf wordt van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend.
Artikel 3
Van rechtswege hebben toelating tot verblijf in Sint Maarten:
1. (…)
f. de meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die ten genoege van de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, aantonen dat zij beschikken over:
1° een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in Sint Maarten of een schriftelijke verklaring waaruit genoegzaam van hun gedrag blijkt;
2° huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien overeenkomstig bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, nader te stellen regels.
(…)
5. Op een daartoe strekkend verzoek wordt aan de personen, bedoeld in het eerste lid, door of namens de minister een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben.
4.8
Voor toepassing van de fiscale faciliteit van de expatregeling geldt naar het oordeel van het Gerecht – mede gelet op artikel 6, lid 2, letter c van de Beschikking ex-patriates – dat de werknemer rechtmatig moet verblijven en werken in Sint Maarten.
4.9
Personen die genoemd zijn in artikel 3 lid 1, letter f, van de LTU kunnen enkel met toestemming van het bevoegd gezag, rechtmatig in Sint Maarten verblijven en werken. Om in aanmerking te komen voor de verlenging van de ex-patriate status dient in deze gevallen daarom de verklaring toelating van rechtswege aan de Inspecteur te worden overgelegd. Deze verklaring behelst evenals de verblijfsvergunning en de wekvergunning immers de toestemming van het bevoegde gezag om in Sint Maarten te verblijven en te werken.
4.1
Voor de werknemer geldt dat hij op basis van de beschikking inhoudende de verklaring toelating van rechtswege (zie 2.4) rechtmatig in Sint Maarten kan verblijven en werken. Om in aanmerking te komen voor de verlenging van de ex-patriate status naar vijf jaar diende met overeenkomstige toepassing van artikel 6, lid 2, letter c van de Beschikking ex-patriates, vóór 1 november 2015 de verklaring toelating van rechtswege aan de Inspecteur te worden overgelegd.
4.11
Niet in geschil is dat de verklaring toelating van rechtswege niet vóór 1 november 2015 is overgelegd. Uit de stukken blijkt dat de verklaring toelating van rechtswege een dagtekening heeft van 15 juni 2015 en dat deze verklaring pas op 14 december 2015 in ontvangst is genomen door de werknemer (zie stempelafdruk). Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat de werknemer geen bericht heeft gekregen van de immigratiedienst toen de verklaring eenmaal klaar was en dat hij om die reden de verklaring niet tijdig kon overleggen (zie schrijven van belanghebbende van 4 september 2019). Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende buiten zijn toedoen om niet in staat is geweest om de verklaring toelating van rechtswege tijdig te overleggen. Nu niet in geschil is dat op 1 november 2015 aan de overige voorwaarden werd voldaan kan naar het oordeel van het Gerecht, de verlenging van de ex-patriate status redelijkerwijs niet aan de werknemer worden onthouden. Gelet op het voorgaande kan de werknemer op basis van het verzoek van 28 januari 2015 voor de periode van vijf jaar (tot 1 november 2019), recht doen gelden op de expat-status.
Verzoek verlenging ex-patriate status van 12 september 2019
4.12
Met betrekking tot het verzoek om verlenging van de expat-status op basis van artikel 5, lid 2 van de Beschikking ex-patriates, met nog vijf jaar geldt dat de werkgever aannemelijk moet maken dat ten gevolge van het voortdurend gebrek aan specifieke deskundigheid op de arbeidsmarkt het noodzakelijk is dat de tewerkstelling van de ex-patriate wordt verlengd. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het verzoek is mede om deze reden door hem afgewezen (zie 2.7).
4.13
Belanghebbende heeft onbetwist aangevoerd dat haar dienstenaanbod voor een belangrijk deel bestaat uit fiscaal advies en dat de inzet van een ervaren fiscaal jurist in haar praktijk noodzakelijk is. De werknemer is een ervaren fiscaal jurist en het is aannemelijk dat zijn werkpakket – ondanks de functie van “Managing Director’ – voornamelijk ligt op het gebied van de fiscaliteit. Voorts acht het Gerecht het aannemelijk dat fiscaal juristen op de arbeidsmarkt in Sint Maarten schaars zijn. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat belanghebbende gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij vanaf het jaar 2018 via diverse kanalen intensief bezig is geweest met het werven van een (junior) fiscaal jurist en geen geschikte kandidaat heeft kunnen vinden. Het Gerecht heeft geen reden om aan te nemen dat het werven van een ervaren fiscaal jurist met de specifieke kennis van de werknemer, anders zal verlopen. Ook uit de door belanghebbende overgelegde Ministeriele Regeling van 4 januari 2021 leidt het Gerecht af dat op de arbeidsmarkt in Sint Maarten behoefte is aan fiscaal juristen. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende geslaagd in haar bewijslast.
4.14
Uit het voorgaande volgt dat aan de voorwaarden wordt voldaan om de ex-patriate status van de werknemer te verlengen. De Inspecteur heeft het verzoek om verlenging ten onrechte afgewezen. De werknemer heeft voor (nogmaals) de periode van vijf jaar, recht op de ex-patriate status. Dit betekent dat belanghebbende voor het tijdvak december 2019 een bedrag van NAf 3.471 aan loonbelasting en NAf 183 AVBZ (totaal: NAf 3.654), te veel heeft ingehouden en afgedragen. Voor het tijdvak januari 2020 is een bedrag van NAf 3.776 aan loonbelasting en NAf 183 aan AVBZ (totaal: NAf 3.959), te veel ingehouden en afgedragen.
Teruggaaf ingehouden loonbelasting en AVBZ
4.15
Met betrekking tot de inhouding van de loonbelasting voor de onderhavige tijdvakken heeft ook de werknemer ([werknemer]) beroep ingesteld (BBZ nrs. SXM202001279 t/m SXM202001284). De zaken zijn behandeld op de zitting van 2 december 2021. Op de zitting is het beroep inzake het tijdvak december 2019 ingetrokken. Het Gerecht heeft op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in het nog aanhangige beroep inzake de inhouding voor het tijdvak januari 2020.
4.16
In de ALL wordt niet geregeld aan wie in het onderhavige geval (de inhoudingsplichtige of de werknemer) de teruggaaf van loonbelasting dient te worden verleend. Voor het antwoord op deze vraag, zoekt het Gerecht daarom aansluiting bij de Nederlandse regeling van artikel 27f Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op basis van 27f Algemene wet inzake rijksbelastingen dient de teruggaaf van ingehouden of op aangifte afgedragen belasting te worden verleend aan degene die het beroep heeft ingesteld. Indien zowel de inhoudingsplichtige als degene van wie is ingehouden ter zake van dezelfde feiten beroep heeft ingesteld, wordt de teruggaaf uitsluitend verleend aan degene van wie is ingehouden. De teruggaaf van de loonbelasting voor het tijdvak december 2019 (NAf 3.654) dient aan belanghebbende te worden verleend. Immers, de werknemer heeft zijn beroep inzake dit tijdvak ingetrokken. De teruggaaf voor het tijdvak januari 2020 (NAf 3.959) dient aan de werknemer te worden verleend (zie bijgevoegde uitspraak van 30 maart 2022 BBZ nrs. SXM202001280, SXM202001282 en SXM202001284).

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
De Inspecteur heeft betoogd dat belanghebbendes verzoek om proceskostenvergoeding moet worden afgewezen omdat zij misbruik maakt van het procesrecht door in bezwaar en beroep te gaan tegen de op eigen aangifte afgedragen loonbelasting. Anders dan de Inspecteur kennelijk meent kan de werkgever wel via bezwaar en beroep tegen de op aangifte afgedragen loonbelasting opkomen (vgl. rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak van 9 maart 2015 van de Raad van Beroep voor Belastingzaken, ECLI:NL:ORBBACM:2015:32).
5.2
Het Gerecht ziet echter geen aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. Een medewerker van het eigen kantoor van belanghebbende heeft haar in deze procedure bijgestaan, zodat geen sprake is geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (vgl. HR 13 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1319).
5.3
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat aan belanghebbende teruggaaf wordt verleend van NAf 3.471 aan loonbelasting en NAf 183 aan AVBZ (totaal: NAf 3.654); en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 30 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.