ECLI:NL:OGEAM:2021:69

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
SXM202100529
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en kastekorten in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, een naamloze vennootschap. De werkneemster was sinds 7 januari 2018 werkzaam als Shop Attendant en werd op 5 maart 2020 op staande voet ontslagen wegens vermeende kastekorten. De werkneemster heeft het ontslag betwist en verzocht om nietigverklaring van het ontslag, schadevergoeding en betaling van achterstallig loon. De werkgever heeft in een tegenverzoek de werkneemster aangesproken op het bedrag van USD 1.805,22 dat zij volgens de werkgever aan de onderneming verschuldigd was vanwege de kastekorten.

De procedure begon met een verzoekschrift van de werkneemster, gevolgd door een verweerschrift van de werkgever. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2021 zijn beide partijen gehoord. De werkneemster stelde dat het ontslag onterecht was en dat de werkgever niet had aangetoond dat zij verantwoordelijk was voor de kastekorten. De werkgever voerde aan dat de werkneemster voor het ontslag goed functioneerde, maar dat er tijdens de periode van de kastekorten problemen waren met de server, waardoor de gebruikelijke controles niet konden worden uitgevoerd.

Het Gerecht oordeelde dat de vordering van de werkneemster tot nietigverklaring van het ontslag was verjaard, maar dat het Gerecht moest beoordelen of er sprake was van onrechtmatig handelen door de werkgever. Het Gerecht concludeerde dat de werkgever voldoende bewijs had geleverd van de kastekorten en dat de werkneemster dit onvoldoende had weerlegd. De werkneemster werd veroordeeld tot betaling van het bedrag van USD 1.805,22 aan de werkgever, en de vorderingen van de werkneemster werden afgewezen. De proceskosten werden voor rekening van de werkneemster gesteld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100529
Beschikking d.d. 4 juni 2021 (bij vervroeging)
inzake
[de werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgeefster],gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK.

1.1. Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 20 april 2021,
verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoekschrift met producties,
pleitnota van mr. Brandon,
pleitnota van mr. Hofman.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021 in aanwezigheid van partijen en gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was de werkneemster sinds 7 januari 2018 werkzaam voor de werkgeefster in de functie van Shop Attendant (voornamelijk kassière). De arbeidsovereenkomst zou van rechtswege eindigen op 7 mei 2020.
2.2.
Bij brief van 5 maart 2020 is de werkneemster op staande voet ontslagen:
“This letter is to inform you that you are be terminated immediately the working agreement which signed on the 7 May 2019 according to the article 5.3 for the urgent reasons.
Your daily cash report shows that the missing cash of history of follow.
[opsomming van 22 data over de periode van 15 december 2019 tot 25 februari 2020 met negatieve kasverschillen van USD 5,18 tot USD 202,39 per dag, GEA].
Total missing cash is USD 3018.73
The February 2020 wage $642.28, the March 2020 wage $139.23, the 12.5 vacation days $432.00, the company will deduct the total amount $1213.51 to off set the missing cash. This will reduce to the amount $1805.22 that you are in debt to the company.
We urge you to pay off the amount of $1805.22 and return all property such as uniforms etc that now are in your care within 2 days.”
2.3.
Op 12 maart 2020 heeft de werkneemster zich bij het Departement van Arbeidszaken beklaagd over het ontslag op staande voet.
2.4.
Bij brief van 12 januari 2021 neemt de gemachtigde van de werkneemster het standpunt in dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De werkgeefster wordt gesommeerd om het achterstallige salaris tot 6 mei 2020 door te betalen en alsnog het onterecht ingehouden salaris vanwege het ontslag op staande voet uit te betalen. Daarop is namens de werkgeefster bericht dat deze sommatie niet wordt opgevolgd en wordt door haar aanspraak gemaakt op het bedrag van USD 1.805,22.
2.5.
Per kalenderdatum wordt het kastekort gedocumenteerd door de werkgeefster met:
- een door de werkneemster ingevuld formulier met daarop de ontvangen contante gelden;
- een door het computersysteem uit de aanslagen op de kassa van de werkneemster gegenereerd overzicht van de ontvangen contante gelden.

3.Het geschil

3.1.
De werkneemster verzoekt het Gerecht om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de volgende beslissingen te nemen:
a. aan haar gratis admissie te verlenen,
b. voor recht te verklaren dat de werkgeefster de arbeidsovereenkomst onrechtmatig heeft beëindigd,
c. voor recht te verklaren dat het ontslag onrechtmatig is en dat de werkgeefster aldus schadeplichtig is voor de schade veroorzaakt door die onrechtmatige daad,
d. de werkgeefster te veroordelen aan schadevergoeding naar billijkheid te betalen USD 10.000,00, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag,
e. de werkgeefster te veroordelen het achterstallig loon tot 7 mei 2020 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen,
f. de werkgeefster te veroordelen het ingehouden loon van USD 1.213,51 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen,
g. de werkgeefster te veroordelen tot uitbetaling van de vakantiedagen over 2020, en de veroordelingen e., f. en g. te voorzien van een dwangsom,
h. de werkgeefster te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
Het tegenverzoek van de werkgeefster houdt in dat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de werkneemster wordt veroordeeld aan haar te betalen USD 1.805,22, te vermeerderen met de wettelijke rente en 15% buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten.
3.3.
Partijen verzoeken het Gerecht om de vorderingen van de andere partij af te wijzen met veroordeling van de ander in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De werkneemster onderkent dat haar vordering tot nietigverklaring van het ontslag op staande voet op grond van artikel 7A:1615u BW is verjaard. Het ontslag dateert immers van 12 maart 2020 en de sommatie van 12 januari 2021 terwijl er sprake is van een verjaringstermijn van 6 maanden. Het petitum van het verzoekschrift ziet daarom vooral op onrechtmatige daad. Niettemin komt in het petitum de term “schadevergoeding naar billijkheid” voor en dat is een arbeidsrechtelijke term die ziet op kennelijk onredelijke opzegging. In het verzoekschrift ( alinea 11) wordt bovendien de term “kennelijk onredelijk” gebruikt. Voor zover de werkneemster bedoelt een vordering op grond van kennelijk onredelijke opzegging in te stellen, geldt ook dat deze is verjaard op grond van voormeld wetsartikel.
4.2.
Wat betreft het onrechtmatig handelen van de werkgeefster stelt de werkneemster, kort en zakelijk weergegeven, het volgende. Niet is aangetoond dat de werkneemster verantwoordelijk is voor de kastekorten omdat het bewijs daarvan ontbreekt. Vooral wordt verwezen naar het ontbreken van camerabeelden waaruit zou moeten blijken dat de werkneemster de ontbrekende gelden zich feitelijk heeft toegeëigend. Verder wijst de werkneemster erop dat zij voor het eerst in deze procedure de documentatie als genoemd in alinea 2.2. van deze beschikking onder ogen heeft gekregen. Zij is hier nooit eerder mee geconfronteerd geweest en zij heeft niet de gelegenheid gekregen daarover een eigen oordeel te vormen en aan de werkgeefster uitleg te geven.
4.3.
De werkgeefster voert, kort en zakelijk weergegeven, aan dat de werkneemster vóór de betreffende periode goed functioneerde. Er waren geen noemenswaardige kasverschillen. In de periode waarin de kastekorten ontstonden echter was haar server defect zodat de werkgeefster niet haar gebruikelijke dagelijkse verificatieproces van de kassa’s kon uitvoeren. Nadat er een nieuwe server was geplaatst en de gegevens van de oude naar de nieuwe waren geëxporteerd bleek van de verschillen. Daarbij is van belang dat bij geen van de andere kassières zich kasverschillen van een dergelijke omvang voordeden; bij hen was sprake van een normaal beeld. Wel degelijk heeft zij haar bevindingen aan de hand van de documentatie besproken met de werkneemster voordat zij tot ontslag op staande voet besloot.
4.4.
Omdat het ontslag op staande voet wegens de verjaring niet kan worden aangetast, moet het Gerecht uitgaan van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Dat neemt echter niet weg (zie HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3818) dat het Gerecht moet beoordelen of de feiten en omstandigheden die aan de werkgever aanleiding hebben gegeven tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst vóór de overeengekomen datum van beëindiging een onrechtmatige daad opleveren.
4.5.
Voor een onrechtmatige daad moet in elk geval sprake zijn van onrechtmatig handelen van de werkgeefster jegens de werkneemster, namelijk handelen in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Aan de werkneemster kan worden toegegeven dat de werkgeefster niet heeft kunnen aantonen dat met de werkneemster, aan de hand van de kassa-overzichten en digitale kassa-uitdraaien, een inhoudelijk gesprek is gevoerd over de uitkomsten van haar onderzoek. Dat neemt echter niet weg dat de werkneemster in deze procedure deze documentatie onder ogen heeft gekregen, voorzien van een uitleg door de werkgeefster. Het Gerecht kan de vergelijking (een berekening) die de werkgeefster van de digitale overzichten en de handgeschreven overzichten heeft gemaakt goed volgen; die is niet ingewikkeld. Daartegenover stelt de werkneemster niets; geen enkele uitleg hoe dit heeft kunnen gebeuren terwijl zij in de periode voordien niet tot nauwelijks kastekorten had en haar collega’s over die periode evenmin in het oog springende tekorten hadden. De werkneemster voert verder aan twijfels te hebben over het later dan gebruikelijk opleveren van de data uit de server, maar dat zou juist reden voor haar moeten zijn om zich inhoudelijk te verweren en veel eerder bij de werkgeefster aan de bel te trekken. Per slot van rekening wordt zij feitelijk beschuldigd van het ontvreemden van gelden en personen die daarvan valselijk worden beschuldigd ontsteken doorgaans in heilige verontwaardiging en gaan zich inzetten om uit te leggen dat deze beschuldiging toch echt niet kan kloppen. Dat doet de werkneemster echter niet. De werkneemster voert ook nog aan het raar te vinden dat er geen camerabeelden zijn en dat daarom niet van het gelijk van de werkgeefster kan worden uitgegaan. De werkgeefster zegt dat de beelden niet bewaard zijn gebleven en dat de overgelegde documentatie voldoende bewijs vormt. Daar is het Gerecht het mee eens. Camerabeelden zijn niet per se noodzakelijk als het andere bewijs overtuigend is.
4.6.
Het komt erop neer dat de werkgeefster heeft voldaan aan haar stelplicht wat betreft het onrechtmatig handelen van de werkneemster. De werkneemster heeft dit onvoldoende weten te weerleggen. Daarmee komt het Gerecht niet toe aan een bewijsopdracht maar wordt uitgegaan van het gelijk van de werkgeefster. Dat betekent dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van de werkgeefster. Hierop stuiten de argumenten van de werkneemster af en moeten al haar vorderingen worden afgewezen.
4.7.
Daarmee komt het Gerecht toe aan de tegenvordering van de werkgeefster. Deze strekt ertoe dat het restantbedrag aan kastekorten, dat niet kon worden verrekend met de nog aan de werkneemster verschuldigde loonbedragen, aan de werkgeefster door het Gerecht wordt toegewezen. Door de werkgeefster is in voldoende mate aangetoond dat de werkneemster aanzienlijke kastekorten had. Daarvoor heeft de werkneemster geen enkele verklaring gegeven. Verwezen wordt naar wat hiervoor is gesteld. Dit betekent dat de werkneemster aansprakelijk is voor de schade die de werkgeefster daardoor heeft geleden en de tegenvordering toewijsbaar is.
4.8.
De vordering van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat onvoldoende is gebleken dat de werkgeefster buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht.
4.9.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt de werkneemster in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende op het verzoek en het tegenverzoek:
verleent aan de werkneemster gratis admissie,
veroordeelt de werkneemster om aan de werkgeefster te betalen USD 1.805,22, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 februari 2021 tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt de werkneemster in de proceskosten, aan de zijde van de werkgeefster begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 4 juni 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.