ECLI:NL:OGEAM:2021:36

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
SXM202100372
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot staken van bouwactiviteiten in kort geding wegens gebrek aan belang

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, hebben eisers, bestaande uit [A], [B] en [C], een kort geding aangespannen tegen gedaagden [D] en de besloten vennootschap [E]. De eisers vorderden dat de gedaagden zouden worden bevolen om de bouwactiviteiten van appartementengebouwen te staken, omdat deze in strijd zouden zijn met een notariële akte en een concept-bestemmingsplan. De zitting vond plaats op 26 maart 2021, waarbij de eisers en hun gemachtigde mr. K. Huisman aanwezig waren. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.J. Essed, verzochten om afwijzing van de vorderingen en veroordeling van de eisers in de proceskosten.

Het Gerecht oordeelde dat de eisers geen spoedeisend belang hadden bij hun vordering om de bouw te staken, aangezien hun werkelijke belang leek te liggen in het verkrijgen van een schadevergoeding, waarvoor een bodemprocedure bedoeld is. Het Gerecht merkte op dat de eisers in het verleden al een kort geding hadden aangespannen, waarbij een bouwstop was opgelegd, maar dat deze niet was nageleefd en er geen bodemprocedure was gestart. De eisers hadden geen aanleiding gegeven om opnieuw een bouwstop te vorderen, terwijl de bouw al ongestoord was voortgezet.

Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van de eisers af wegens gebrek aan belang en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden op nihil aan verschotten en NAf. 1.000,00 aan salaris van de gemachtigde werden begroot. De proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken op 9 april 2021 door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100372
Vonnis in kort geding d.d. 9 april 2021
inzake

1.[A],

wonende in Canada,

2. [B].,

wonende in Canada,

3. [C],

wonende in Sint Maarten,
eisers,
gemachtigde: mr. K. HUISMAN,
tegen

1.[D],

wonende in Sint Maarten,
gedaagde,
2. de besloten vennootschap
[E],
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.J. ESSED.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
a. verzoekschrift met producties, ontvangen op 17 maart 2021,
b. conclusie van antwoord met producties,
c. pleitnota namens eisers.
1.2.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2021 in aanwezigheid van de eiser sub 3 en de gemachtigden. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
A en B] zijn erfpachters van de percelen SXM SB ../1988 en SXM SB ../1988 aan de … Road in …. In de op deze percelen staande villa woont [C].
2.2.
Gedaagde sub 1 (hierna: [D]) is erfpachter van de aangrenzende percelen (SXM SB ../1984, SXM SB ../1984 en SXM SB ../1984). [D] is op zijn percelen bezig om twee appartementengebouwen te bouwen. Gedaagde sub 2 (hierna: [E]) is de aannemer belast met de bouw.
2.3.
Bij vonnis in kort geding d.d. 14 februari 2020 (SXM 2020-18) heeft dit Gerecht beslist dat de bouw van de appartementengebouwen moet worden gestaakt tot in een bodemprocedure is beslist bij in kracht van gewijsde gegane beslissing. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld. [E] was bij dit vonnis geen partij. Partijen zijn in overleg getreden over een minnelijke oplossing.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende beslissingen neemt:
gedaagden te bevelen om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis de bouwwerkzaamheden betrekking hebbende op de bouw van het/(de)appartementencomplex(en) op de percelen van gedaagde, omschreven in meetbrief SXM SB ../1984, meetbrief SXM SB ../1984 te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom,
gedaagden te bevelen om binnen 4 weken na betekening van het te wijzen vonnis de derde en vierde (woon)laag – of enig ander bouwsel dat in strijd is met de (restrictieve) bepalingen – op het perceel omschreven in meetbrief SXM SB ../1984, meetbrief SXM SB ../1984 en meetbrief SXM ../1984 af te breken en afgebroken te houden, met afvoering van al het daardoor veroorzaakte puin of bouwafval naar de gemeenschappelijke stortplaats van Sint Maarten, zulks op straffe van een dwangsom,
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Gedaagden verzoeken het Gerecht om de vorderingen van eisers af te wijzen, met hun veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang is met de aard van de vordering gegeven (bouwstop).
Bouwstop
4.2.
Door eisers wordt aangevoerd dat tot de bouwstop moet worden beslist omdat wordt gebouwd in strijd met een notariële akte d.d. 16 december 2014 waarin de erfverpachter akkoord gaat met de bouw, mits de regels van een concept-bestemmingsplan worden opgevolgd. In het eerdere kort geding waren de oorspronkelijke “
restrictive covenants”onderwerp van discussie, met name het voorschrift dat op elk perceel maar een
“one-family dwelling house”mag worden gebouwd. In de onderhavige zaak gaat het vooral over de bouwlagen en de hoogte van de gebouwen die in strijd met het concept-bestemmingsplan zouden zijn.
4.3.
Gebleken is dat het eerdere kortgedingvonnis niet ten uitvoer is gelegd. Evenmin is de bodemprocedure aanhangig gemaakt. Uit de stukken en uit wat op de zitting is gezegd leidt het Gerecht het volgende af. Na het vonnis hebben [F], de projectontwikkelaar van de twee appartementengebouwen, en [C] contact met elkaar gehad. Dat heeft tot gevolg gehad dat tussen hen de afspraak is gemaakt dat tegen betaling van USD 500.000,00 de bouw mocht doorgaan. [F] vond echter dat hij werd afgeperst door [C] en heeft uiteindelijk niet betaald.
4.4.
Ter zitting heeft de rechter aan [C] gevraagd of hij tegen betaling van dit bedrag alsnog akkoord zou gaan met de voortgang van de bouw. Dat is bevestigend beantwoord door [C], volgens de aantekeningen van de griffier als volgt:
“Ik wilde gewoon dat hij zich aan de afspraak hield, maar vervolgens hoorde ik niks meer. In het eerste kortgedingvonnis werd een dwangsom opgelegd van USD 1.000 per dag met een maximum van USD 1.000.000. Ik weet niet of ik nu nog genoegen zou moeten nemen met een half miljoen zoals overeengekomen, misschien moet dat inmiddels wel meer worden. Dat hangt er vanaf wat de rechter oordeelt.”Daaruit leidt het Gerecht af dat eisers niet zozeer problemen hebben met de voortgaande bouw maar dat zij eerder teleurgesteld zijn dat de gemaakte afspraak over de betaling van USD 500.00,00 niet doorging.
4.5.
Naar voorlopig oordeel is deze kortgedingvordering ingesteld om gedaagden, dan wel [F], te dwingen financieel alsnog over de brug te komen. Dat is echter oneigenlijk; als eisers vinden dat gedaagden zich niet houden aan de bouwregels, als gevolg daarvan schade ondervinden en zij daarvoor een vergoeding willen hebben, kunnen zij zich net zo goed wenden tot de bodemrechter. Een en ander tegen de achtergrond dat sinds het vorige kortgedingvonnis alweer meer dan een jaar is verstreken en al die tijd eisers geen aanleiding hebben gezien een bouwstop te vorderen op grond van de notariële akte d.d. 16 december 2014 die zij eerst enige uren voor de behandeling van het eerste kort geding onder ogen kregen. In de tussentijd is de bouw ongestoord verder gegaan zodat gedaagden er in redelijkheid niet meer rekening mee hoefden te houden dat eisers dezelfde (reeds toegewezen) vordering andermaal in kort geding aanhangig zouden maken. De vorderingen van eisers worden dus afgewezen wegens een gebrek aan belang bij een beslissing in kort geding
Proceskosten
4.6.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partijen worden eisers in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde, met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na heden tot de dag van algehele betaling,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 9 april 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.