Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
verzoekster in conventie,
gemachtigde: mr. N.C. DE LA ROSA,
verweerster in conventie,
verschenen bij haar statutair bestuurder.
1.Het procesverloop
2.De feiten
Hi ... We just spoke on the phone and discussed the situation, which I will summarize here. If you agree to the following message please confirm it here:
Good Evening ..,
Please do make it a point to talk to labor office tomorrow to prevent any issues with them. And for the future, our ‘door’ is always open in case you have any questions or concerns!
- [de werkgeefster] has a mutually agreed upon contract with all of the staff & management, that you feel should no longer apply to (only) you while the contract in fact was still in effect,
- [de werkgeefster] is experiencing serious economic hardships as a result of the ongoing COVID19 pandemic;
- The working relation between yourself and [de werkgeefster] has been permanently disturbed as a result of: your wish to “refer to Court” and your lawyer’s letter,
“severance pay”. In mindering strekken de ontvangsten (50% van het reguliere loon) die de werkneemster na april 2020 heeft ontvangen. Het overblijvende netto bedrag (USD 2.875,00) is aan de werkneemster uitbetaald.
3.Het geschil in conventie en in reconventie
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
vernietigingin plaats van buitengerechtelijke ontbinding. Uit het verweer en de tegenvorderingen van de werkgeefster, die zonder bijstand van een jurist procedeert, maakt het Gerecht op dat zij van mening is dat de buitengerechtelijke vernietiging geen doel treft omdat geen sprake is van een wilsgebrek, dan wel dat de gevolgen van de vernietiging bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden in de zin van artikel 3:53 lid 2 BW.
“Er is geen grond in afwijking van de in het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1998 aanvaarde, aan art. 7:611 ontleende maatstaf aan te nemen dat de werknemer slechts dan in strijd handelt met de verplichting zich in de arbeidsverhouding als goed werknemer redelijk op te stellen tegenover een, met gewijzigde omstandigheden op het werk verband houdend redelijk voorstel van de werkgever, indien afwijzing van het - redelijke - voorstel van de werkgever door de werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij verdient opmerking dat bij de hier te hanteren maatstaf het accent niet eenzijdig moet worden gelegd op hetgeen van de werknemer in een dergelijke situatie mag worden verwacht. Bij de beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, dient immers in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede - naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. Nu de werknemer op deze wijze beschermd wordt tegen onredelijke voorstellen van de werkgever, en nu vervolgens nog dient te worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden, is het belang van de werknemer bij een ondanks de veranderde omstandigheden ongewijzigd voortduren van de arbeidsvoorwaarden voldoende gewaarborgd.”