ECLI:NL:OGEAM:2021:15

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
SXM202001014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordiging en inschaling van een werkneemster in het onderwijs; vaststellingsovereenkomst en retroactieve salarisverhoging

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgeefster, een stichting in Sint Maarten. De werkneemster, die sinds 2012 als lerares Economie werkzaam was, verzocht om erkenning van een vaststellingsovereenkomst die met de werkgeefster was bereikt, waarin werd afgesproken haar inschaling met terugwerkende kracht te verhogen. De werkneemster was aanvankelijk ingeschaald in schaal 8, maar na het behalen van een Teacher’s Certificate in 2019, stelde zij dat zij recht had op inschaling in schaal 10, trede 18, met een bijbehorend bruto maandsalaris van NAf 7.360,00. De werkneemster voerde aan dat de werkgeefster haar onterecht in een lagere schaal had geplaatst en dat er overeenstemming was bereikt over de nieuwe inschaling, maar dat de werkgeefster weigerde de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de onderhandelingen tussen de gemachtigden van beide partijen hadden geleid tot een bijna definitieve overeenkomst, waarbij alleen de berekening van het achterstallige salaris nog openstond. Het Gerecht oordeelde dat de werkneemster gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde van de werkgeefster. Het Gerecht concludeerde dat er geen totstandkomingsvoorbehoud was en dat de werkgeefster gebonden was aan de afspraken die waren gemaakt. De werkneemster kreeg gelijk en het Gerecht veroordeelde de werkgeefster tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst en nakoming van de afspraken, inclusief betaling van het achterstallige salaris en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202001014
Beschikking d.d. 13 januari 2021
inzake
[Werkneemster],wonende in Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: mr. F.N. JANSEN,
tegen
de stichting
[Werkgeefster],gevestigd in Sint Maarten,
verweerster,
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON,
Partijen zullen hierna [werkneemster] en [werkgeefster] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1. [
Werkneemster] heeft op 22 oktober 2020 een verzoekschrift met producties ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2020, in aanwezigheid van [werkneemster] bijgestaan door mr. Jansen en mr. Brandon namens [werkgeefster], zijn de standpunten over en weer (nader) toegelicht. Mr. Brandon heeft het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die aan het dossier zijn gevoegd. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er verder is gezegd.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 1 augustus 2012 is [werkneemster] in dienst getreden als lerares Economie (vsbo) bij de onder [werkgeefster] vallende school St. Maarten Academy. In het schooljaar 2016-2017 gaf [werkneemster] ook het vak Recht (havo).
2.2.
Bij indiensttreding werd [werkneemster] ingeschaald in schaal 8, trede 12 zoals vastgelegd in de Bezoldigingsregeling ambtenaren, met een bruto maandsalaris van NAf 5.093,00. De arbeidsovereenkomst is een aantal keren verlengd, met ingang van 1 augustus 2015 voor onbepaalde tijd. [Werkneemster] is thans geplaatst in schaal 8, trede 18, met een bijbehorend bruto maandsalaris van NAf 5.826,00.
2.3.
In het dossier bevindt zich een evaluatierapport gedateerd 17 september 2012 van de Dienst Examen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport. In dit rapport, aangevraagd door [werkgeefster] en ondertekend door een van [werkgeefster]’s medewerkers voor ontvangst, staat onder meer:
“Met haar diploma behaald aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname (…) is mevrouw [werkneemster] met haar overgelegde bul bevoegd de vakken
Rechten
Staatsinrichtingte verzorgen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen vormend onderwijs en het voorbereidend secundair beroepsvoorbereidend onderwijs (vwo, havo en vsbo). Voorts is betrokkene bevoegd het vak
Economiete verzorgen in het voorbereidend secundair beroepsvoorbereidend onderwijs (vsbo). “
2.4.
Op 6 juli 2019 heeft [werkneemster] op eigen kosten het ‘Teacher’s Certificate’ aan de University of the Virgin Islands behaald.
2.5.
Vanaf 17 januari 2020 hebben partijen, via hun gemachtigden, gecorrespondeerd over de inschaling van [werkneemster]. Nadat de gemachtigde van [werkgeefster] het advocatenkantoor waar zij werkzaam was verliet, heeft de gemachtigde van [werkneemster] per e-mail aan de twee overgebleven advocaten van het kantoor – mr. Brandon en mr. Duncan – gevraagd wie de zaak zou overnemen. Hierop reageerde mr. Brandon op 10 augustus 2020 als volgt:
“In deze zaak lijkt het mij dat alleen de berekening nog voltooid moet worden, en tot betaling overgegaan moet worden na akkoord.
Ik zeg u toe dit proces deze week te zullen afronden en dank u voor het getoonde geduld.”
2.6.
Op 17 augustus 2020 schreef mr. Brandon als gemachtigde van [werkgeefster] onder meer:
“Ik kan bevestigen dat client, sans prejudice, het eens is met
De inschaling per januari 2020, in schaal 10 trede 18
Een re-troactive betaling van het verschil tussen het salaris op basis van de laast genoten schaal met de nieuwe schaal per januari 2020 terug naar augustus 2015.
Pensioen betaling naar aanleiding van aangepast salaris; conform berekening en verificatie van berekening geaccordeerd door partijen.
Ik zie gaarne ene concept overeenkomst tegenmoet.”
2.7.
Op 20 augustus 2020 heeft de gemachtigde van [werkneemster] een concept voor een vaststellingsovereenkomst gestuurd. De gemachtigde schreef daarbij onder meer:
“Graag verzoek ik uw cliënte om een berekening te maken van het verschil in brutosalaris over de periode 1 augustus 2015 t/m juli 2020 en mij een kopie van die berekening te verstrekken. Dat bedrag kan vervolgens in de vaststellingsovereenkomst worden opgenomen, zodat cliënte aan de hand daarvan een
tax rulingkan aanvragen.
Ik ga ervan uit en vertrouw erop dat uw cliënte – ondanks dat de vaststellingsovereenkomst nog niet getekend is – overgaat tot toepassing van het nieuwe salaris per augustus 2020.
Ik verneem verder graag of uw cliënte akkoord gaat met de tekst van de vaststellingsovereenkomst. (…)”
2.8.
Op 1 september 2020 reageerde de gemachtigde van [werkgeefster] onder meer als volgt:
“Ik heb toevallig net mijn review van de settlement agreement voltooid en voor aftekening naar client gezonden. U zult voor het einde van de dag dat terug ontvangen.
Ik zal onmiddellijk contact opnemen met client om de correctie voor Augustus 2020 door te voeren.”
2.9.
Later die dag heeft de gemachtigde van [werkgeefster] de concept vaststellingsovereenkomst teruggestuurd met een aantal wijzigingen en commentaren. De gemachtigde van [werkneemster] heeft daar weer later diezelfde dag op gereageerd, met een aantal verdere aanpassingen en reacties op de commentaren. De tekst, zoals laatstelijk door de gemachtigden aangepast, bepaalt onder meer:
“1. Employee shall be placed in salary scale 10, step 18 (…) as of August 1st, 2015, with retroactive effect (the “
New Salary”). The period of August 1st, 2015 up to and including July 31st, 2020 shall be referred to as the “
Retroactive Period”.
2. Employer shall ensure that the New Salary is applied as of August 2020.
3. Employer has established the amount of the difference between the gross salaries paid during the gross salaries paid during the Retroactive Period and the Gross New Salary over the Retroactive Period at ANG […] (the “
Settlement Amount”). The Settlement Amount shall be paid by the Employer to the Employee in net, after deduction of taxes and social premiums, in accordance with articles 4 and 5 of this Settlement Agreement.
4. The Employee shall apply for a so-called tax ruling based on this Settlement Agreement (the “
Tax Ruling”). Parties agree that they shall comply with the Tax Ruling in order to compute the actual net pay-out of the Settlement Amount. (…)
5. Within one (1) week from receipt of the Tax Ruling, Employer shall pay to Employee the net Settlement Amount (after deduction of all applicable taxes and premiums, including the Additional Pension Premiums) in the usual manner, without any further deduction or set-off by Employer permitted.”
2.10.
Op 7 september 2020 schreef de gemachtigde van [werkgeefster] onder meer:
“Ik heb de settlement agreement doorgestuurd naar de HR persoon van [werkgeefster] om de berekening te maken en de correctie voor augustus door te voeren. Zodra ik dit terug heb, kan de overeenkomst getekend worden. Dit zal zeker deze week nog gebeuren.”

3.Het geschil

3.1. [
Werkneemster] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:

1.Primair:

a. verklaart voor recht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de vaststellingsovereenkomst;
b. [werkgeefster] veroordeelt om, binnen drie werkdagen na datum beschikking, de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen door een vertegenwoordigingsbevoegde persoon, op straffe van een dwangsom van USD 1.000,00 per dag(deel) dat zij dit nalaat, tot een maximum van USD 100.000,00;
c. [werkgeefster] veroordeelt tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst;
2.
Subsidiair:
a. [werkgeefster] beveelt om [werkneemster] in te schalen in schaal 10, trede 18, per 1 augustus 2015 en het bijbehorende bruto maandsalaris van NAf 7.360,00 maandelijks te voldoen;
b. [werkgeefster] veroordeelt tot betaling aan [werkneemster] van het verschil tussen de ontvangen salarissen en het overeenkomstig sub 2.a vast te stellen salaris, zijnde NAf 109.954,16 bruto, na afdracht van alle toepasselijke belastingen en premies waaronder de pensioenpremies aan APS, een en ander op de fiscaal meest voordelige wijze, binnen vijf werkdagen na ontvangst van een tax-beschikking, dan wel bericht van [werkneemster] dat deze tax-beschikking niet zal worden verkregen;
3.
Meer subsidiair:
a. [werkgeefster] beveelt om [werkneemster] in te schalen in schaal 10, trede 18, per 1 augustus 2012 en het bijbehorende bruto maandsalaris maandelijks te voldoen;
b. [werkgeefster] veroordeelt tot betaling aan [werkneemster] van het verschil tussen de ontvangen salarissen en het overeenkomstig sub 3.a vast te stellen salaris, na afdracht van alle toepasselijke belastingen en premies waaronder de pensioenpremies aan APS, een en ander op de fiscaal meest voordelige wijze, binnen vijf werkdagen na ontvangst van een tax-beschikking, dan wel bericht van [werkneemster] dat deze tax-beschikking niet zal worden verkregen;
c. [werkgeefster] veroordeelt tot vergoeding aan [werkneemster] van de onnodig gemaakte studiekosten van USD 8.493,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift;
4.
Zowel primair als (meer) subsidiair:
a. [werkgeefster] veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum indiening verzoekschrift;
b. [werkgeefster] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf zeven dagen na datum beschikking.
3.2. [
Werkneemster] legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Bij indiensttreding heeft [werkgeefster] haar medegedeeld dat zij niet volledig bevoegd zou zijn om les te geven en daarom in een lage schaal werd geplaatst. Nadat [werkneemster] in 2019 op aanmoediging van [werkgeefster] het Teacher’s Certificate behaalde, informeerde de Dienst Examens haar dat zij vanwege haar doctoraal al bevoegd was als docent. Zij is dus ten onrechte geplaatst in schaal 8 - in plaats van in schaal 10 zoals haar collega’s - en heeft onnodig kosten gemaakt om het Teacher’s Certificate te halen. Vervolgens is na lang onderhandelen overeengekomen dat [werkneemster] met terugwerkende kracht in een hogere schaal wordt geplaatst, maar weigert [werkgeefster] om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen en de afspraken na te komen.
3.3. [
Werkgeefster] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om de vraag of [werkneemster] met terugwerkende kracht aanspraak kan maken op een bruto maandsalaris van
NAf 7.360,00 (volgens schaal 10, trede 18) op grond van overeenstemming tussen partijen dan wel de geldende inschalingssystematiek.
Overeenstemming
4.2. [
Werkneemster] voert primair aan dat zij met [werkgeefster] overeenstemming heeft bereikt over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zoals die laatstelijk is aangepast. Het enige wat nog moest gebeuren, was dat [werkgeefster] het door haar te betalen bedrag aan achterstallig salaris vanaf 1 augustus 2015 moest berekenen. Hierop is [werkgeefster] niet meer teruggekomen en vervolgens heeft zij in het geheel niets meer laten horen, aldus [werkneemster].
4.3. [
Werkgeefster] betwist dat overeenstemming is bereikt. Haar gemachtigde heeft de onderhandelingen gevoerd buiten haar betrokkenheid en het behaalde resultaat aan het bestuur van [werkgeefster] voorgelegd. Het bestuur is daarmee niet akkoord gegaan, omdat het door [werkneemster] gevraagde bedrag bovenmatig is. Bovendien wist [werkneemster] vanaf het begin dat goedkeuring van het bestuur nodig was voor overeenstemming, die bij gebrek daaraan dus niet is bereikt.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW in verband met artikel 7:900 BW). Of hiervan sprake is, hangt af van hetgeen partijen hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen. In dit geval is daarbij van belang dat partijen niet zelf hebben gecorrespondeerd, maar zich daarbij hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
4.5.
Niet in geschil is dat de onderhandelingen tussen de gemachtigden hebben geleid tot een pakket aan afspraken die (vrijwel) geheel schriftelijk zijn vastgelegd. In de laatste versie van de overeenkomst stond enkel nog het aan [werkneemster] te betalen bedrag open, wat niet ziet op een inhoudelijk punt waarover gediscussieerd kan worden maar op de uitvoering van een objectieve berekening. Artikel 1 van het concept (zie onder 2.9) bepaalt immers dat [werkneemster] met ingang van 2015 in de hogere salarisschaal wordt geplaatst; de berekening is niet meer dan de uitwerking van die bepaling. Daaruit kan in beginsel worden afgeleid dat overeenstemming - over in ieder geval de essentialia - is bereikt.
4.6.
Het Gerecht begrijpt het verweer van [werkgeefster] zo, dat zij zich beroept op een totstandkomingsvoorbehoud in die zin dat bij gebrek aan goedkeuring door haar bestuur geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit verweer kan niet slagen. Dat [werkgeefster], al dan niet bij monde van haar gemachtigde, het voorbehoud heeft gemaakt dat het bestuur haar goedkeuring aan de overeenkomst moet verlenen, volgt nergens uit. Dat [werkneemster] van zo’n voorbehoud op de hoogte was, is (dus) evenmin gebleken. Onder de gegeven omstandigheden heeft [werkneemster] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de overeenkomst tot stand zou komen, zonder dat zij er op enig moment bedacht op moest zijn dat daarvoor nog een goedkeuringsvereiste zou gelden. Een andersluidend oordeel zou erop neerkomen dat [werkneemster] maandenlang aan het lijntje is gehouden door de gemachtigde van [werkgeefster] die dan kennelijk zonder ruggespraak met haar cliënt vergaande inhoudelijke schikkingsonderhandelingen heeft gevoerd. [Werkgeefster] heeft over deze consequentie geen toelichting gegeven.
4.7. [
Werkgeefster] heeft niet aangevoerd dat haar gemachtigde niet bevoegd was om namens haar een overeenkomst te sluiten. Voor zover [werkgeefster] met het beroep op het voorbehoud wel heeft bedoeld dat haar gemachtigde niet beschikte over een toereikende volmacht om haar te binden, en voor zover er dan vanuit moet worden gegaan dat geen volmacht is verleend, geldt dat [werkgeefster] toch kan zijn gebonden als [werkneemster] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op het bestaan van een toereikende volmacht van de gemachtigde op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [werkgeefster] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (zie hiertoe onder meer ECLI:NL:HR:2017:142). In dat verband heeft [werkneemster] naar voren gebracht dat mr. Duncan, bestuursvoorzitter van [werkgeefster], ook de kantoorgenoot is van mr. Brandon, zodat het niet geloofwaardig is dat geen afstemming heeft plaatsgevonden en waardoor het bovendien voor de hand ligt dat aan mr. Brandon een volmacht is verleend; dit geldt te meer omdat zowel mr. Brandon als mr. Duncan werden aangeschreven met de vraag wie zal optreden als gemachtigde van [werkgeefster]. Het Gerecht concludeert daaruit dat [werkgeefster], althans haar bestuursvoorzitter, in ieder geval wist dat mr. Brandon zich presenteerde als haar gemachtigde en dat zij de onderhandelingen heeft overgenomen van de voormalige kantoorgenoot. Daarbij zijn er, anders dan door [werkgeefster] geschetst, geen aanwijzingen dat haar gemachtigde op eigen houtje die onderhandelingen heeft gevoerd en slechts het resultaat daarvan aan het bestuur heeft voorgelegd. Zo heeft de gemachtigde per e-mail bevestigd dat “client” akkoord ging (zie onder 2.6) en dat zij het concept voor aftekening naar “client” verstuurde (zie onder 2.8), waaruit volgt dat zij over de inhoud van de overeenkomst contact onderhield met [werkgeefster]. Dat de gemachtigde in september 2020 heeft toegezegd dat de overeenkomst “deze week” zou worden ondertekend (zie onder 2.10) en dat zij de HR-medewerker had geïnstrueerd de berekening te maken, onderstreept dat. Gelet op die feiten en omstandigheden is bij [werkneemster] naar verkeersopvattingen de schijn gewekt dat mr. Brandon [werkgeefster] vertegenwoordigde, waarop zij mocht vertrouwen. Die feiten en omstandigheden dienen voor risico van [werkgeefster] te komen, zodat het handelen van mr. Brandon kan worden toegerekend aan [werkgeefster]. Dit leidt ertoe dat [werkgeefster] is gebonden aan de afspraken zoals die zijn overeengekomen.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de primair onder 1. gevorderde verklaring voor recht dat [werkgeefster] en [werkneemster] overeenstemming hebben bereikt, kan worden toegewezen. Daarbij gaat het om de versie van de vaststellingsovereenkomst die de afspraken bevat zoals partijen die laatstelijk zijn overeengekomen. [Werkneemster] heeft van de door [werkgeefster] teruggezonden versie met wijzigingen (zie onder 2.9) een ‘schone’ versie gemaakt en opgenomen als productie 18 bij haar verzoekschrift. [Werkgeefster] wijst er op dat zij in het laatste concept nog commentaren had geplaatst. Twee van die commentaren van [werkgeefster] bevatten suggesties die [werkneemster] heeft overgenomen; het derde commentaar bevat een vraag (“is it intended to be (…)”) die door [werkneemster] is bevestigd. Die commentaren doen er daarom niet aan af dat daarover wel overeenstemming is bereikt. De ‘schone’ versie bevat ook twee door [werkneemster] daarna gemaakte aanpassingen. De eerste ziet op de kalenderdata in artikel 1 en 2, zodat “the New Salary” wordt toegepast vanaf oktober 2020 (in plaats van augustus 2020) en de “Retroactive Period” voortduurt tot 30 september 2020 (in plaats van tot 31 juli 2020); deze komt voort uit het gegeven dat ondertekening eerst zou plaatsvinden in augustus en brengt geen inhoudelijke wijziging van de inhoud van de afspraken met zich. De tweede aanpassing door [werkneemster] ziet op de invulling van de berekende “Settlement Amount” die aan [werkneemster] moet worden betaald. [Werkgeefster] heeft tegen de wijzigingen geen verweer gevoerd en ook de berekening niet weersproken. Het Gerecht gaat er daarom vanuit dat de overeenkomst zoals die is opgenomen in productie 18 bij het verzoekschrift ziet op de afspraken waarover overeenstemming is bereikt en dat die door partijen dienen te worden nagekomen. In dat verband zal het primair onder 3. gevorderde eveneens worden toegewezen.
4.9. [
Werkneemster] vordert primair onder 2. dat [werkgeefster] wordt veroordeeld tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Dit is volgens [werkneemster] noodzakelijk omdat zij alleen met een ondertekende overeenkomst een ‘tax ruling’ kan aanvragen. [Werkgeefster] heeft tegen dit onderdeel geen (afzonderlijk) verweer gevoerd. Het Gerecht constateert dat de aanvraag van de ‘tax ruling’ en de logistiek daaromtrent tijdens de onderhandelingen is besproken en vervolgens als zodanig is opgenomen in de tekst van de vaststellingsovereenkomst. De vordering ziet dus op het praktisch kunnen bewerkstelligen van een handeling waarin de overeenkomst voorziet (conform artikel 7:901 BW). Tegen die achtergrond kan naar het oordeel van het Gerecht van [werkgeefster] worden verlangd dat zij door middel van ondertekening haar medewerking verleent aan die door partijen beoogde handeling, zodat wordt bewerkstelligd dat [werkneemster] het schikkingsbedrag op voor haar zo gunstig mogelijke fiscale wijze ontvangt. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen, waarbij [werkgeefster] een langere termijn voor ondertekening zal worden gegund. De daarop gevorderde dwangsom zal worden toegewezen.
4.10.
Nu het primair gevorderde wordt toegewezen, wordt aan het subsidiaire niet toegekomen. Evenwel wordt over de inschaling door [werkgeefster] het volgende opgemerkt.
Inschaling
4.11.
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Het toepasselijke Bezoldigingslandsbesluit onderwijs (hierna: Landsbesluit) bepaalt dat het salaris van onderwijspersoneel wordt vastgesteld overeenkomstig de functiewaardering van de betreffende functie volgens het functieboek onderwijs, waarin per functie wordt vermeld welke schaal van toepassing is. In Bijlage A bij de Bezoldigingsregeling ambtenaren, die op de voet van artikel 2 lid 2 Landsbesluit van overeenkomstige toepassing is, kan vervolgens worden afgelezen welke bezoldiging is gekoppeld aan welke schaal en trede. Anders dan [werkgeefster] meent, is het niet “des werkgevers” om vrijelijk het salaris van de bij haar in dienst zijnde docenten te bepalen, maar is zij gebonden aan de voorgeschreven schalen. Artikel 4 Landsbesluit bepaalt dat van die inschaling in specifieke gevallen kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als de betrokkene niet voldoet aan de functievereisten of als de betrokkene niet alle bevoegdheden en bewijzen van bekwaamheid bezit. Voor zover [werkgeefster] bij indiensttreding heeft gemeend dat [werkneemster] op grond hiervan in een lagere schaal kon worden ingeschaald omdat zij niet over een Teacher’s Certificate beschikte, hetgeen [werkgeefster] overigens niet naar voren heeft gebracht, geldt dat die veronderstelling onjuist is geweest. Uit het evaluatierapport dat [werkgeefster] destijds heeft opgevraagd, volgt immers dat [werkneemster] op dat moment al bevoegd was om de vakken Economie en Recht te onderwijzen (zie onder 2.3). Niet gesteld of gebleken is dat sprake was of is van een andere afwijkingsgrond van artikel 4 Landsbesluit. Het verweer van [werkgeefster] dat zij [werkneemster] naar eigen inzicht lager mocht inschalen, kan dus niet slagen. De omstandigheid dat [werkneemster] met lagere inschaling akkoord is gegaan, maakt dat niet anders; van de voorgeschreven schalen kan immers – behoudens de wettelijke uitzonderingen – niet worden afgeweken.
4.12
Het functieboek schrijft niet voor in welke trede binnen de voorgeschreven schaal een werknemer dient te worden ingedeeld. Artikel 3 lid 2 Landsbesluit bepaalt daarover dat bij de trede-indeling rekening wordt gehouden met de bevoegdheden en bewijzen van bekwaamheid en de werkervaring en met het werkniveau van de werknemer. Naar het Gerecht begrijpt, meent [werkneemster] dat zij in trede 18 van schaal 10 hoort omdat haar collega’s die zich in een vergelijkbare positie bevinden daarin zijn geplaatst. Hierover heeft [werkgeefster] zich niet uitgelaten. Het Gerecht merkt op dat het goed werkgeverschap met zich brengt dat medewerkers gelijk worden behandeld, in die zin dat aan werknemers dezelfde voorwaarden worden geboden voor zover er geen omstandigheden zijn die ertoe leiden dat afwijking daarvan is gerechtvaardigd.
4.13.
Daarbij zou het verdere verweer van [werkgeefster] dat een deel van de vordering van [werkneemster] is verjaard niet worden gevolgd. [Werkneemster] heeft aangevoerd dat zij pas in 2019 – op het moment dat zij ontdekte dat zij al bevoegd was om les te geven – op de hoogte raakte van haar vordering op [werkgeefster], zodat de verjaringstermijn pas daarna is aangevangen. Dit wordt niet dan wel onvoldoende door [werkgeefster] betwist. Ten overvloede volgt uit al het voorgaande dus dat, als de primaire vordering van [werkneemster] zou zijn afgewezen, de subsidiaire vordering voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen.
Kosten
4.14.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, waarvan voldoende is gesteld en gebleken dat die in redelijkheid zijn gemaakt, zijn toewijsbaar. Deze worden berekend conform het procesreglement op NAf 3.000,00. De daarover gevorderde rente wordt eveneens toegewezen.
4.15 [
Werkgeefster] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [werkneemster] begroot op:
explootkosten NAf 240,50
griffierecht NAf 50,00
salaris gemachtigde
NAf 2.000,00+
totaal: NAf 2.290,50
4.16.
Tot slot zal de gevorderde rente over de proceskosten, waartegen geen verweer is gevoerd, worden toegewezen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
verklaart voor recht dat [werkneemster] en [werkgeefster] overeenstemming hebben bereikt over de vaststellingsovereenkomst zoals opgenomen in productie 18 bij het verzoekschrift van [werkneemster];
5.2.
veroordeelt [werkgeefster] om binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking de vaststellingsovereenkomst te doen ondertekenen door een vertegenwoordigingsbevoegde persoon op straffe van een dwangsom van
USD 1.000,00 per dag(deel) dat zij niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van USD 100.000,00;
5.3.
veroordeelt [werkgeefster] tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst;
5.4.
veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [werkneemster] van een bedrag van
NAf 3.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [werkgeefster] in de proceskosten, aan de zijde van [werkneemster] tot op heden begroot op NAf 2.290,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de zevende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, bijgestaan door mr. M.A. Kloppenburg, griffier, en op 13 januari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting.