ECLI:NL:OGEAM:2018:73

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
SXM20170027-Lar 6/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving en dwangsom wegens uitblijven beslissing door bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser, wonende op Sint Maarten, een verzoek om handhaving ingediend bij de Minister van Volkswoning, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur. Dit verzoek, ingediend op 22 december 2017, betreft de weigering van de verweerder om een beschikking te geven op het verzoek van eiser. Eiser heeft op 17 januari 2018 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en zijn ook de gemachtigden van de verweerder en de derde belanghebbende aanwezig geweest.

Eiser heeft een recht van erfpacht op een perceel in Point Blanche, terwijl de derde belanghebbende zonder bouwvergunning op een aangrenzend perceel bouwt. Ondanks een eerder opgelegde bouwstop door de civiele rechter, heeft de derde belanghebbende zijn werkzaamheden voortgezet. Eiser heeft gesteld dat de termijn voor een beslissing op zijn verzoek om handhaving is verstreken en dat verweerder niet tijdig heeft beslist, wat in strijd is met de Landsverordening administratieve rechtspraak.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld moet worden met een weigering en dat verweerder alsnog een beslissing moet nemen. Het Gerecht heeft verweerder een termijn van twee weken gegeven om te beslissen, met een dwangsom van NAf 500,-- per dag voor elke dag dat verweerder niet voldoet aan deze opdracht, tot een maximum van NAf 50.000,--. Tevens is bepaald dat het Land Sint Maarten aan eiser een vergoeding van NAf 150,-- dient te betalen voor het griffierecht.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 8 juni 2018
Zaaknummer: SXM20170027-Lar 6/18
Uitspraaknummer:
HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser]
wonende op Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Snow
en:
DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING, MILIEU EN INFRASTRUCTUURverweerder,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.
waarbij als derde belanghebbende aan het geding heeft deelgenomen:
[derde belanghebbende],
gemachtigde: mr. B.B. Brooks.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De weigering om een beschikking te geven op het door eiser op 22 december 2017 ingediende verzoek om handhaving.

2.Procesverloop

Eiser heeft op 17 januari 2018 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een beroepschrift ingesteld ingevolge de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Dit beroepschrift richt zich tegen het uitblijven van een beslissing op een verzoek om handhaving.
Op 15 mei 2018 heeft gemachtigde namens de derde belanghebbende een schriftuur ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 mei 2018. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder en de derde belanghebbende zijn verschenen bij gemachtigden voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten

3.1
  • Eiser heeft een recht van erfpacht in eigendom gelegen te Point Blanche perceel nummer 134/1972.
  • [derde belanghebbende] heeft eveneens een recht van erfpacht perceelnummer 181/1983.
  • [derde belanghebbende] bouwt sinds de maand augustus 2017 zonder bouwvergunning op een perceel grond waarvan het Land Sint Maarten eigenaar is, nader omschreven in C-20-68. Het deel waarop [derde belanghebbende] aan het bouwen is grenst aan het perceel 181/1983 van [derde belanghebbende] en is gelegen naast de toegangsweg tot het perceel 134/1972 van eiser.
  • Bij brief van 10 november 2017 heeft de heer [Minister], de voormalige Minister of Public Housing, Spatial Planning, Environment and Infrastructure het volgende aangegeven

(…) “that I have no objections to granting you the additional parcel of land as per your request dated October 24th, 2017” (…) “Awaiting the awarding of said parcel, I have no objections to the processing of a building permit request for said parcel upon submittal.”(…)

  • Bij kortgeding vonnis van 8 december 2017 heeft het Gerecht aan [derde belanghebbende] een bouwstop opgelegd tot het moment dat hij een geldige bouwvergunning heeft voor hetgeen hij op dit moment aan het bouwen is.
  • Ondanks opgelegde bouwstop is [derde belanghebbende] doorgegaan met het bouwen.
  • Op 22 december 2017 heeft eiser een verzoek om handhaving ingediend bij verweerder, inhoudende dat een bouwstop wordt opgelegd. Op dit verzoek is nog niet beslist.
3.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat verweerder onder de veronderstelling keerde dat het niet meer nodig was een beslissing te geven op het handhavingsverzoek, aangezien de civiele rechter over deze kwestie al voorheen heeft geoordeeld.
3.3
De derde- belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat eiser geen belang heeft in onderhavige procedure, omdat een hogere instantie reeds een bouwstop in de zaak is opgelegd. Voor wat betreft het door eiser gevorderde dwangsommen bestaat geen grondslag voor het opleggen van zulks in dit stadium gelet op artikel 98 derde lid van de Lar.
3.4
Eiser heeft naar voren gebracht dat de termijn om op zijn verzoek om handhaving is verstreken. Verweerder heeft nagelaten een beslissing te geven, hoewel hij in beginsel daartoe verplicht is conform de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, 25 januari 2011, HLAR 036/10, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0613. Eiser vraagt om het beroep gegrond te verklaren, de fictieve weigering te vernietigen en verweerder op te dragen, onder last van een dwangsom, alsnog te beslissen.

4.Beoordeling

4.1
Tegen het uitblijven van een reactie op het verzoek om handhaving, oordeelt het Gerecht het navolgende.
4.2
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Lar wordt met een beschikking gelijkgesteld een weigering om een beschikking te geven. Het indienen van beroep tegen het uitblijven van een beschikking is een middel om het desbetreffende bestuursorgaan tot besluitvorming te nopen. Het bestuursorgaan zal in het algemeen alsnog een beslissing dienen te nemen, waartegen desgewenst rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In de Lar noch elders is bepaald dat het uitblijven van een beschikking als een afwijzende beschikking heeft te gelden. Vast staat dat verweerder niet tijdig op het verzoek van eiser heeft beslist. Het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard, de met een besluit gelijk te stellen fictieve weigering moet worden vernietigd en verweerder zal alsnog op het verzoek om handhaving moeten beslissen.
4.3
Voor wat de termijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek van eiser moet beslissen, geldt in de eerste plaats hetgeen in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2011:BQ1021. In genoemde uitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen:
“2.4. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede artikellid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
4.4
Uit deze jurisprudentie volgt dus dat indien er geen wettelijke beslistermijn is, zoals ook het geval is in Sint Maarten bij dit soort zaken, de maximale termijn om te beslissen acht weken is. Voor wat de termijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek van eiser moet beslissen, geldt in de eerste plaats hetgeen het Gerecht hierboven heeft overwogen: de zaak is verweerder goed bekend en de zaak is eenvoudig. Verweerder krijgt daarom een termijn van twee weken om alsnog op het verzoek om handhaving te beslissen.
4.5
Het Gerecht ziet voorts aanleiding om een dwangsom op te leggen. Die aanleiding vindt het Gerecht in de vaststelling dat verweerder tot op heden niet heeft laten zien met de belangen van eiser rekening te hebben gehouden.
4.6
Het voorgaande leidt er toe dat het Gerecht aan verweerder zal opdragen om binnen twee weken na deze uitspraak een beslissing op het verzoek om handhaving van eiser te nemen onder straffe van een dwangsom van NAf. 500,-- voor elke dag dat verweerder niet voldoet aan de opdracht van het Gerecht, tot een maximum van NAf. 50.000,--. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het land Sint Maarten aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.
De beslissing
Het Gerecht in eerste aanleg:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
  • draagt verweerder op om binnen twee (2) weken na heden alsnog een beschikking op het verzoek van eiser te geven;
  • bepaalt voorts dat indien verweerder na afloop van vorenbedoelde termijn van twee weken nog niet heeft beslist, verweerder (ten laste van het Land Sint Maarten) een dwangsom verbeurt van NAf. 500,-- per dag tot een maximum van een NAf. 50.000,--
  • bepaalt dat het Land Sint Maarten aan eiser zal betalen een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 8 juni 2018.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.