ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0613

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HLAR 036/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van vergunningseisen voor reclameborden op openbare weg

In deze zaak gaat het om de handhaving van vergunningseisen voor reclameborden die door Antillean Billboard N.V. zijn aangebracht op de gevel van het Rifstadion in Curaçao. De gezaghebber had op 13 juli 2009 de opdracht gegeven om deze borden te verwijderen, omdat er geen vergunning was verleend. Antillean Billboard had eerder op 18 mei 2009 om vergunningen verzocht, maar hier was nog niet op beschikt. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep van Antillean Billboard gegrond en vernietigde de beschikking van de gezaghebber. De gezaghebber ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelde dat de gezaghebber terecht handhavend had opgetreden. De reclameborden waren zichtbaar vanaf de openbare weg en vereisten een vergunning op grond van de Eilandsverordening Bevordering Openbare Orde en Bescherming Gemeenschap (EBOOBG). Het Hof verwierp het beroep van Antillean Billboard op het gelijkheidsbeginsel, omdat de gezaghebber in dit geval het algemeen belang zwaarder mocht laten wegen dan de financiële belangen van Antillean Billboard. Het Hof oordeelde dat de gezaghebber de verplichting had om handhavend op te treden tegen de overtreding van de vergunningseisen.

De uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg werd vernietigd, en het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond. De beslissing van de gezaghebber om de reclameborden te laten verwijderen werd bevestigd, en het beroep van Antillean Billboard werd ongegrond verklaard. De zaak benadrukt het belang van handhaving van vergunningseisen en de afweging tussen algemeen belang en individuele belangen.

Uitspraak

HLAR 036/10
Datum uitspraak: 25 januari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de rechtsopvolger van de gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (thans: het land Curaçao)
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 29 juni 2010 in zaak nr. 2009/158 in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Antillean Billboard N.V., gevestigd in Curaçao,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 13 juli 2009 heeft appellant (hierna: de gezaghebber) op verzoek van Renaissance Hotel de naamloze vennootschap Antillean Billboard N.V. (hierna: Antillean Billboard) op straffe van bestuursdwang gelast de reclameborden, geplaatst tegen de omheining van het rifstadion, te verwijderen.
Bij uitspraak van 29 juni 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) het door Antillean Billboard daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de gezaghebber bij brief, bij het Hof ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Antillean Billboard heeft een verweerschrift ingediend.
Renaissance Hotel is in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2010, waar de gezaghebber, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de gezaghebber 1], [vertegenwoordiger van de gezaghebber 2], [vertegenwoordiger van de gezaghebber 3] en mr. M.M. Ricardo, allen ambtenaar in dienst van het Land en Antillean Billboard, vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder], bijgestaan door mr. N.R. Romero, advocaat, zijn verschenen. Voorts is daar Renaissance Hotel, vertegenwoordigd door mr. M.A. Schneider, advocaat, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat Antillean Billboard ten tijde van de beschikking van 13 juli 2009 veertien reclameborden aangebracht had op een geveldeel van het Rifstadion, waarvoor zij een overeenkomst heeft gesloten met Fundashon Fasilidatnan Deportive Korsou (hierna: FFDK). Evenmin is in geschil dat Antillean Billboard de gezaghebber op 18 mei 2009 heeft verzocht vergunningen voor de reclameborden te verlenen en op dat verzoek ten tijde van die beschikking niet was beschikt.
2.1.1. De gezaghebber betoogt dat het Gerecht, door te overwegen dat hij ten aanzien van de reclameborden ten onrechte op voet van artikel 10, eerste lid, van de Eilandsverordening Bevordering Openbare Orde en Bescherming Gemeenschap (hierna: EBOOBG) handhavend heeft opgetreden, heeft miskend dat de reclameborden iets hoegenaamd aan de openbare weg zijn in de zin van die bepaling, voor het plaatsen, hangen of hebben waarvan ingevolge die bepaling een vergunning is vereist welke niet is verleend.
2.1.2. Ingevolge die bepaling is het verboden zonder vergunning van de gezaghebber in, op, aan of over de openbare weg iets hoegenaamd te planten, te plaatsen, te spannen, te hangen, vast te hechten, uit te spreiden, uit te slaan, te drogen, te luchten, te slepen, of te hebben.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, kan de gezaghebber op kosten van de overtreders van deze eilandsverordening doen wegnemen, beletten, of in de vorige toestand herstellen, hetgeen in strijd met de bepalingen in of krachtens deze eilandsverordening is of wordt gehouden, gemaakt, of gesteld, ondernomen of weggenomen.
Ingevolge het tweede lid wordt, met uitzondering van spoedeisende gevallen, van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden geen gebruik gemaakt, dan nadat van de belanghebbende schriftelijk is gevorderd binnen een redelijke termijn datgene te doen, waartoe hij ingevolge of krachtens deze eilandsverordening is gehouden.
2.1.3. Het Gerecht heeft aan het door de gezaghebber bestreden oordeel ten grondslag gelegd dat het hier gaat om het aanbrengen van reclame op of aan een onroerend goed, die van de weg zichtbaar is, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de EBOOBG, en de toepassing van deze bepaling die van artikel 10, eerste lid, van de EBOOBG uitsluit.
De beschikking van 13 juli 2009 is echter gegeven krachtens voormeld artikel 10, eerste lid, en ziet op de borden. Deze zijn zelf geen reclame-uitingen, doch worden door Antillean Billboard verhuurd voor het daarop aanbrengen van zodanige uitingen. Nu de borden bovendien aan het geveldeel van het rifstadion zijn aangebracht dat aan de openbare weg is gelegen, zijn zij iets hoegenaamd aan de openbare weg, als bedoeld in die bepaling, voor het aanbrengen waarvan vergunning is vereist. Aangezien voorts niet in geschil is dat aan Antillean Billboard geen zodanige vergunning is verleend, kon de gezaghebber op voet van die bepaling, gelezen in verbinding met artikel 71 van de EBOOBG, daartegen handhavend optreden. Het betoog slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen daarin voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, overweegt het Hof het volgende.
2.3. Antillean Billboard betoogt dat de gezaghebber met de beschikking van 13 juli 2009 het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat niet handhavend wordt opgetreden tegen andere zonder vergunning aangebrachte reclame-uitingen, die evenzeer van de openbare weg zichtbaar zijn en derhalve evenzeer in strijd zijn met artikel 10 van de EBOOBG. Bovendien lijden zij en FFDK financiële schade, doordat aan de tussen Antillean Billboard een FFDK gesloten overeenkomst enerzijds en de tussen Antillean Billboard en de adverteerders gesloten overeenkomsten anderzijds geen uitvoering kan worden gegeven, aldus Antillean Billboard.
2.3.1. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal, in geval van overtreding van een wettelijke voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om daartegen met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich onder meer voordoen, indien handhandhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat om die reden van optreden in het concrete geval behoort te worden afgezien.
2.3.2. Nu Antillean Billboard het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de EBOOBG heeft geschonden en aan de gezaghebber ingevolge artikel 71 van de EBOOBG de bevoegdheid toekomt om daartegen handhavend op te treden, rustte op hem in beginsel ook de verplichting dit te doen. Gelet hierop, had Renaissance Hotel er in beginsel aanspraak op dat op haar verzoek handhavend zou worden opgetreden tegen de reclameborden. Dat in andere gevallen, als gesteld, niet steeds handhavend wordt opgetreden tegen reclame-uitingen, staat, wat daar verder van zij, aan deze aanspraak op handhaving niet in de weg. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de gezaghebber het algemeen belang er mee gediend kon achten dat de onmiddellijke omgeving van het hotel niet ontsierd wordt door onvergunde reclameborden en in aanmerking mocht nemen dat die borden juist zijn aangebracht, omdat het hotel daar zijn deuren heeft geopend.
Aangezien voorts aan het algemeen belang dat met het handhavend optreden is gediend, groter gewicht mocht worden toegekend dan de gestelde financiële belangen van Antillean Billboard en FFDK, geeft het in beroep aangevoerde ook overigens geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is, dat de gezaghebber ten onrechte niet daarvan heeft afgezien. Het betoog faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, zittingsplaats van 29 juni 2010 in zaak nr. 2009/158;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao van 13 juli 2009, kenmerk 2009/33022, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Isenia
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2011
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,