ECLI:NL:OGEAM:2018:69

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
EJ 2018/285
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonbetaling na orkaan Irma en vakantiedagen geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, heeft de werknemer, vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, een vordering ingesteld tegen haar werkgever, vertegenwoordigd door mr. E.R.C. de Haan, met betrekking tot loonbetaling na de verwoestingen van orkaan Irma. De werknemer was in dienst van de werkgever op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst die eindigde op 13 januari 2018. De werknemer vorderde onder andere doorbetaling van haar loon vanaf 1 september 2017 tot 13 januari 2018, alsook vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen en commissie over de maand augustus 2017.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 augustus 2018, waarbij de werkgever erkende dat het loon over september en oktober 2017 verschuldigd was. De werkgever voerde echter aan dat de werknemer zich niet beschikbaar had gehouden voor werk en dat de arbeidsovereenkomst was opgeschort vanwege overmacht na de orkaan. Het Gerecht oordeelde dat de werkgever in verzuim was geraakt door het niet betalen van het salaris en dat de werknemer recht had op haar loon, aangezien er geen schriftelijke toestemming was gegeven voor het opnemen van vakantiedagen.

Het Gerecht heeft de vorderingen van de werknemer toegewezen, inclusief de wettelijke rente en verhogingen, en de werkgever veroordeeld in de proceskosten. De beschikking werd uitgesproken op 12 september 2018 door mr. A.J.J. van Rijen.

Uitspraak

Beschikking van 12 september 2018
Zaaknummer: EJ 2018/285
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Beschikking
in de zaak van
[de werknemer],
wonende op Sint Maarten,
eiseres,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. B.B. Brooks
tegen
de naamloze vennootschap [de werkgever],
gevestigd op Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. E.R.C. de Haan.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met bijlagen van 6 juni 2018,
brief namens de werknemer met bijlagen van 17 augustus 2018,
brief namens de werkgever met bijlagen van 16 augustus 2018,
pleitnota namens de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2018. De werknemer en haar gemachtigde zijn verschenen. De werkgever werd vertegenwoordigd door haar directeur, A. Mungo, en bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.3.
Vandaag wordt uitspraak gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 14 juli 2016 is de werknemer op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst bij de werkgever in dienst getreden. Na twee verlengingen eindigt deze arbeidsovereenkomst van rechtswege op 13 januari 2018.
2.2.
De werknemer was voltijds werkzaam als Rental Agent voor een brutosalaris van NAf. 2.848,00 per maand.
2.3.
De laatste salarisbetaling aan de werknemer is die over de maand augustus 2017.
2.4.
Op 6 september 2017 heeft orkaan Irma op Sint-Maarten huisgehouden. Hierdoor heeft ook de onderneming van de werkgever forse schade ondervonden.
2.5.
Bij brief van 18 september 2017 aan alle personeelsleden bericht de werkgever onder andere dat de onderneming technisch failliet is en dat het nog maar de vraag is of de onderneming kan worden voortgezet vanwege de orkaanschade. In de brief staat dat de arbeidsovereenkomsten hierbij zijn “opgeschort”
(“suspended”) vanwege overmacht. Verder staat in de brief dat gedurende een tussenperiode zal worden bezien of er tijdelijk werk is voor de werknemers waarvoor zij tegen een uurtarief betaald krijgen, gebaseerd op de uren dat zij daadwerkelijk hebben gewerkt. De werknemers wordt gevraagd deze brief voor akkoord te ondertekenen. Dat heeft de werknemer niet gedaan.
2.6.
Op 30 november 2017 heeft de werknemer over deze gang van zaken geklaagd bij het Labour Department.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Na eisvermeerdering vordert de werknemer dat het Gerecht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen zal nemen:
“[de werknemer] toe te staan kosteloos te procederen krachtens bewijs van onvermogen,
[de werkgever] te veroordelen en te bevelen om het sinds 1 september 2017 aan [de werknemer] verschuldigde loon door te betalen tot 13 januari 2018, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 1614q BW en de wettelijke rente vanaf 1 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
[de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] te betalen de niet-genoten vakantiedagen ad 45.90 dagen, welke in geld wordt uitgedrukt op een bedrag van NAf. 5,028.35;
[de werkgever] te veroordelen om aan [de werknemer] te voldoen de nog niet betaalde commissie over de maand augustus 2017;
[de werkgever] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen een bedrag aan salaris gemachtigde.”
3.2.
De conclusie van de werkgever luidt dat het Gerecht de vorderingen van de werknemer afwijst, dan wel ongegrond verklaart, dan wel matigt tot een door het Gerecht in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
De werknemer vindt dat de arbeidsovereenkomst door de werkgever moet worden nagekomen. Zij stelt dat zij zich beschikbaar heeft gehouden voor de overeengekomen werkzaamheden maar dat de werkgever daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Dus heeft zij recht op salaris.
4.2.
Ter zitting heeft de werkgever erkend dat hij het loon over de maanden september en oktober 2017 aan de werknemer is verschuldigd.
4.3.
Wat betreft het loon over de periode 1 november 2017 tot 13 januari 2018 voert de werkgever het volgende verweer. Zij stelt de werknemer vanaf begin oktober 2017 haar vakantiedagen heeft opgenomen. Dit wordt door de werknemer betwist.
4.4.
Het Gerecht overweegt het volgende. In de arbeidsovereenkomst is in artikel 5.1 opgenomen dat vakantiedagen uitsluitend kunnen worden opgenomen na schriftelijke toestemming van de werkgever. Gesteld noch gebleken is dat de werkgever deze schriftelijke toestemming heeft gegeven. Dit betekent dus dat dit verweer van de werkgever niet opgaat.
4.5.
Verder voert de werkgever aan dat de werknemer zich niet beschikbaar heeft gehouden voor de overeengekomen werkzaamheden. Dit verweer gaat evenmin op. In de eerste plaats niet omdat volgens de eigen stellingen van de werkgever de werknemer zich bij hem heeft gemeld na ontvangst van zijn brief van 18 september 2017. Verder stelt de werkgever dat de werknemer zich eind september 2017 tot het Labor Department heeft gewend omdat zij haar loon wilde ontvangen omdat de contacten met de werkgever niet leidden tot wedertewerkstelling en de loonbetaling. Tot slot geldt dat de werkgever als eerste jegens de werknemer in verzuim is geraakt door het salaris over september en oktober 2017 niet uit te betalen. De werkgever kan niet stellen dat de werknemer niet wil werken als hij zelf het salaris niet betaalt.
4.6.
Ook doet de werkgever een beroep op artikel 7.3.5 van de arbeidsovereenkomst. Daarin is bepaald dat in geval van een calamiteit (onder andere orkaan) de werkgever het aantal uren per week mag verminderen, indien die calamiteit langer doorwerkt dan een maand. Als die calamiteit langer dan twee maanden duurt dan hoeft de werkgever niet meer te betalen en de werknemer moet meewerken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Ook dit verweer gaat niet op. De werkgever heeft ter zitting immers erkend dat over de maanden september en oktober 2017 het loon nog is verschuldigd en dat alle andere werknemers over deze maanden inmiddels zijn uitbetaald. Daaruit volgt dat de werkgever zelf geen gebruik heeft gemaakt van dit beding, wat er overigens ook zij van de rechtsgeldigheid hiervan.
4.7.
De werkgever voert ook nog aan dat zij een redelijk voorstel aan de werknemer heeft gedaan dat zij niet mocht weigeren. Desgevraagd verklaarde de werkgever ter zitting dat dit redelijk voorstel niet op papier is gezet. Nu het gaat om de wijziging van primaire arbeidsvoorwaarden had dit zonder meer van de werkgever mogen worden verwacht. Het Gerecht gaat er dan ook vanuit dat geen redelijk voorstel in de zin van de jurisprudentie van de Hoge Raad hierover (Mammoet/Stoof, 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847) aan de werknemer is gedaan. Een minimaal vereiste van een dergelijk redelijk voorstel is immers dat het op papier wordt gezet zodat de werknemer daarover kan nadenken en advies kan inwinnen. Een dergelijk voorstel kan niet mondeling worden gedaan, tenzij het achteraf op papier wordt bevestigd en daaruit blijkt dat de werknemer de tijd krijgt om erover na te denken.
4.8.
Hiermee zijn alle verweren van de werkgever tegen de lonenvordering in algemene zin besproken en ongegrond bevonden.
4.9.
Nu moet het Gerecht ingaan op enkele specifieke vorderingen van de werknemer. Eerst de vakantiedagen. In de pleitnota onder 28 erkent de werkgever dat sprake is van 42,15 vakantiedagen per einde oktober 2017. Over de maanden daarna zijn echter geen vakantiedagen opgebouwd volgens de werkgever omdat de werknemer zich niet beschikbaar heeft gehouden voor de werkzaamheden. Bovendien heeft zij reeds de vakantiedagen opgenomen. Nu deze verweren ongegrond zijn bevonden zal het Gerecht uitgaan van de berekening van de werknemer en de gevorderde vergoeding voor vakantiedagen (45,9) toewijzen.
4.10.
De werknemer vordert ook de nog niet betaalde commissie. De werkgever stelt dat dit geen structurele compensatie is. Het Gerecht overweegt dat uit een brief van de werkgever, geschreven ten behoeve van de werknemer, van 10 mei 2016, volgt dat zij naast haar bruto salaris recht heeft op bonussen en andere voordelen. Verder staat dit bedrag vermeld op haar salarisstrook over augustus 2017 (extra earning –Pretax- NAf. 1.131,21) zodat duidelijk is dat dit bedrag is verschuldigd. Daarom wordt ook de commissie over augustus 2017 toegewezen. Voor de goede orde is vermeld dat de werknemer niet commissie vordert over de maanden daarna omdat zij begrijpt dat vanwege de gevolgen van orkaan Irma daar geen sprake meer van kan zijn.
4.11.
Hiermee heeft het Gerecht alle vorderingen en relevante verweren beoordeeld. De gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhogingen, de laatste gemaximeerd tot 10%, worden toegewezen over het achterstallig salaris.
4.12.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij wordt de werkgever in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verleent aan de werknemer gratis admissie,
veroordeelt de werkgever aan de werknemer te betalen het aan haar verschuldigde loon van 1 september 2017 tot 13 januari 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhogingen, gemaximeerd tot 10%, en de wettelijke rente, vanaf de dag van opeisbaarheid van de diverse loonbestanddelen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen NAf. 5.028,35 wegens niet genoten vakantiedagen,
veroordeelt de werkgever op aan de werknemer te betalen de commissie over de maand augustus 2017,
veroordeelt de werkgever in de proceskosten aan de zijde van de werknemer begroot op NAf. 249,50 aan oproepingskosten en NAf. 1.000,00 aan salaris gemachtigde,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is ter openbare terechtzitting van 12 september 2018 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.