In deze zaak, die op 7 augustus 2018 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten werd behandeld, vorderde de werknemer, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.S. Kockx, dat de werkgever, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C. van Hoof, het loon sinds december 2016 zou doorbetalen. De werknemer had sinds 1 augustus 2002 een arbeidsovereenkomst met de werkgever en had in 2011 rugklachten ontwikkeld. Van september 2014 tot september 2016 ontving de werknemer 80% van zijn loon via de Sociale Verzekeringsbank (SZV) vanwege ziekte. De werkgever had in december 2016 voor het laatst loon betaald en had op 20 december 2016 toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, maar een beslissing hierop was niet bekend.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2018 werd geprobeerd om de zaak te schikken, maar dit was niet gelukt. De werknemer vorderde dat het Gerecht de werkgever zou veroordelen tot doorbetaling van het loon, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De werkgever verzocht om de werknemer niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen of deze af te wijzen. Het Gerecht oordeelde dat het spoedeisend belang aanwezig was, maar dat de werknemer niet kon aantonen dat de rugklachten werkgerelateerd waren. Het Gerecht concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een langere loondoorbetaling rechtvaardigden.
Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten van de werkgever, die op nihil aan verschotten en NAf 1.000,00 aan salaris gemachtigde werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2018.