Uitspraak
eiseres,
gemachtigde: mr. R.A. GROENEVELDT,
gedaagde,
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en een loonvordering. De werknemer, die sinds 1 mei 2014 als serveerster/barbediende in dienst was, heeft sinds 1 september 2017 geen salaris meer ontvangen. De werknemer verzocht het Gerecht om te verklaren dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onrechtmatig was en om betaling van het achterstallige loon. De werkgever betwistte de vorderingen en stelde dat er een beëindigingsovereenkomst was gesloten.
Tijdens de zitting op 24 oktober 2018 is vastgesteld dat de werkgever geen loon hoeft door te betalen als de werknemer niet beschikt over een geldige verblijfstitel en/of tewerkstellingsvergunning. De werkgever voerde aan dat de werknemer geen recht had op loon omdat zij illegaal in dienst was. Het Gerecht oordeelde echter dat er geen duidelijke en ondubbelzinnige instemming van de werknemer was voor een beëindiging met wederzijds goedvinden. De werknemer had de cheque voor het finale bedrag geweigerd en had geen akkoord gegeven op de betalingsvoorwaarden.
Het Gerecht concludeerde dat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestond en dat de loonvordering kon worden toegewezen, maar matigde deze tot 50% van het overeengekomen loon, gezien de omstandigheden van de werkgever na orkaan Irma. De wettelijke verhogingen werden gemaximeerd op 10% en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter A.J.J. van Rijen en is uitvoerbaar bij voorraad.